zaterdag 4 februari 2017

Bekentenis van een leraar

     Ik plaatste vorige week een stukje over de werkuren van de leraar. Daar kwam veel reactie op. Sommige mijner lezers schenen te denken dat leraren waarlijk maar 20 of 22 uur werkten en dat al dat gedoe van voorbereidingen, verbeteringen en vergaderingen – ‘al die tralala errond,’ zoals een lezeres schreef – vooral niet moest worden overdreven.
     Er moet geloof ik een tijd geweest zijn dat leraren inderdaad een luizenleven hadden. Als je Tsjechov leest – De meeuw, Drie zusters – dan waren de leraren aan het einde van de negentiende eeuw beklagenswaardige stumperds die voor een laag loon voortdurend taken aan het verbeteren waren en aan avondvergaderingen moesten deelnemen. Maar de leraren die ik in mijn jeugd heb gehad, leken echt wel tot een bevoorrechte klasse te behoren. Lesje geven, sigaretje roken in de leraarskamer – de rook walmde naar buiten als de deur maar even openging –, en dan vroeg naar huis, sommigen zelfs zonder boekentas, om verzekeringspolissen te gaan verkopen. Van de ‘kleine vakken’ werden in die tijd geen taken of toetsen gegeven of verbeterd. De leerplannen en de handboeken bleven decennialang dezelfde – het voorbereidingswerk moet dus ook meegevallen zijn. De leraar Latijn die beweerde dat hij een tekst van Tacitus de avond ervoor had moeten voorbereiden, geloofde ik niet eens.
     Of dat populaire beeld recht doet aan het lerarenbestaan van de zestiger en zeventiger jaren, kan worden betwijfeld. Maar toen ik rond de eeuwwisseling zelf les begon te geven - wat ik mij nooit beklaagd heb -, was het onderwijs in elk geval geen luizenbaantje meer*. Ik had daarvóór een rustige, redelijk betaalde betrekking gehad bij advocaten. Die betrekking had mij voldoende tijd en geestkracht gelaten om een tweede universitair diploma te behalen. Ik had boeken en tijdschriften gelezen, ik was naar de film geweest en ik had de edele kunst van het boekbinden beoefend. En ... ik had gedacht dat ik als leraar dat rustige bestaan verder kon zetten en misschien nog tussendoor een derde diploma kon behalen. Dat was fout gedacht**.
     Lesgeven voelde de eerste jaren aan als watertrappen met de twee wijsvingers boven water. Voorbereiden, voorbereiden, lesgeven, verbeteren, voorbereiden, voorbereiden. De zondagnamiddagen waren het ergste, en de zondagavond was nog erger, toen duidelijk werd dat de karwei niet gereed kwam. Ik herinner mij vakanties waarin ik amper de hotelkamer verliet en voortdurend op de draagbare computer bezig was. Mijn vrouw herinnert zich die vakanties ook nog. Ik zag die lesvoorbereidingen als een investering in de toekomst. Als ik eens de perfecte les had, dan kon ik die blijven geven tot aan mijn pensioen.
     Die perfecte les was een illusie. Een les die op papier schitterend leek, viel tegen in de klas. Een les die goed werkte bij leerlingen van de Latijnse, viel tegen bij die van Techniek-wetenschappen. Een les die ik eerst boeiend en origineel had gevonden, leek mij een jaar later al weer afgezaagd. Ik begon die les dan aan te passen, en toen bleek, enigszins tot mijn verbazing, dat dat aanpassen vaak nog meer werk meebracht dan van nul af aan te herbeginnen. Ook was die aangepaste les achteraf gezien soms minder goed dan de eerste versie.
     Nu de pensioenleeftijd nadert, is mijn zoektocht naar de perfecte les minder fanatiek geworden. Ik kan mijzelf niet meer voorhouden dat het aanpassen van mijn lessenreeks een investering in de toekomst is, want die toekomst wordt altijd maar korter. Ik doe het nog, dat aanpassen, maar dan een beetje zoals een terminale patiënt plannen blijft maken voor de toekomst – uit gewoonte. Ik lees weer boeken en tijdschriftartikels, dat laatste op Facebook; ik kijk weer wat vaker naar films op de televisie; ik heb onlangs weer een boek ingebonden. En ik heb deze zaterdagvoormiddag gebruikt om dit stukje te schrijven.

* Het leraarschap is niet het enige beroep waarvan de beoefenaren geloven dat hun voorgangers er een veel beter leven mee hadden dan zijzelf.
** Vóór mijn kantoorbaantje had ik ook enkele jaren als fabrieksarbeider gewerkt. Dat het arbeidersbestaan voor iemand met mijn aanleg en ingesteldheid vele keren lastiger is dan dat van een leraar, lijdt geen twijfel.


(Dit stukje verscheen ook op De Bron.)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten