dinsdag 28 april 2020

Schopenhauer en Nietzsche

     Schopenhauer en Nietzsche hebben met elkaar gemeen dat ze meeslepend Duits schreven. Van Schopenhauer weet ik dat zeker, en over Nietzsche heb ik het horen beweren door mensen die ik vertrouw, dus het zal wel waar zijn. Ook zien ze er allebei grimmig uit, maar bij Schopenhauer komt dat door zijn ijskoude ogen, en bij Nietzsche door zijn snor. ‘De vriendelijkste man, schreef hij, kan, als hij een grote snor heeft, zich in de schaduw ervan koesteren. Met die snor zal  hij de indruk geven een militair te zijn, opvliegend en af en toe gewelddadig. Men zal hem met respect behandelen.’
     Als jongeling was Nietzsche erg enthousiast over Schopenhauer. Dat gevoel was niet wederzijds, onder meer omdat Schopenhauer al dood was toen Nietzsche die jongeling was, en ook omdat hij in het algemeen niet hoog opliep met moderne filosofie, behalve die van hemzelf. Schopenhauer had, vond hij, het raadsel van het heelal ontsluierd door alles terug te voeren tot de oerwil die overal aanwezig is, en vooral in onszelf. Daardoor zijn we allemaal ongelukkig, omdat de wil per definitie iets wil wat ze niet heeft. Nietzsche nam die gedachte over, maar draaide ze om. We konden slechts gelukkig worden door de oerwil te erkennen en te omarmen. Ons lot, met alle schele hoofdpijn, slechte spijsvertering en slapeloosheid – de filosoof had last van alle drie en van nog veel meer – dat lot dus moesten we niet alleen verdragen, maar verkiezen boven elk ander, ook als we in een volgend leven, en in een daaropvolgend leven, enzoverder, tot in de eeuwigheid, opnieuw schele hoofdpijn zouden hebben.
     Het is mij al vaker opgevallen dat mensen die erg geestdriftig zijn over één van de twee genoemde filosofen,  tegelijk met een zekere argwaan naar de andere kijken. Van Schopenhauer heb ik bijna alles gelezen, bij Nietzsche kom ik niet verder dan wat grasduinen. Menno ter Braak had geloof ik alles van Nietzsche gelezen, maar het werk van Schopenhauer bleef ongelezen in de kast. Dat kwam omdat het geen mooie uitgave was, dacht hijzelf – die onleesbare ‘Reklam’-editie –, maar ik geloof dat er iets anders speelde.
     Schopenhauer was een van de laatste systeembouwers. Hij vertrok van een aantal min of meer aanvaardbare premissen, en probeerde daarop verder te redeneren, more geometrico, om tot verrassende conclusies te komen. Als je het met die conclusies van zon systeembouwer niet eens bent, kun je het systeem wat nader tegen het licht houden. Misschien zijn de premissen toch niet zo geloofwaardig – zoals Nozick aantoont bij het systeem van Ludwig von Mises – of misschien is de meetkundige bewijsvoering niet zo solide als ze eruitziet – zoals Popper aantoont bij het systeem van Karl Marx.
     Nietzsche schijnt het in zijn latere werk anders te doen. Hij gaat meteen naar de conclusies, zonder de omweg van geometrische redenaties. Hij duikt  tussen de gevaarlijke haaien door naar de bodem en oogst daar de pareloesters waarvan hij achteraf de kostbare inhoud aan zijn publiek presenteert in de vorm van verrassende aforismen.  Dat is geen slechte werkwijze. Als de lezer het dan niet met die aforismen eens is, moet hij zelf maar iets verrassends verzinnen. Overigens ben ik niet zeker of Nietzsches aforismen altijd wel zo verrassend zijn. ‘God is dood’, schreef hij ooit. Dat is kort en bondig en de zin heeft veel indruk gemaakt. Maar het effect ervan zit eigenlijk híerin dat ze duidelijk onwaar is. God is helemaal niet dood of overleden. Nietzsche bedoelt gewoon dat God niet bestaat en nooit bestaan heeft, en dat de mensen, in tegenstelling tot vroeger, dat nu beseffen. Dat zijn voor een intellectueel van de negentiende eeuw allesbehalve verrassende vaststellingen.
     En dan bedoelt Nietzsche nog iets: dat de moderne mens zelfs zonder godsgeloof nog altijd de morele regels blijft volgen die vroeger in dat godsgeloof hun verantwoording kregen. Nietzsche vindt dat inconsequent, en daar heeft hij gelijk in. Maar dat mensen niet erg consequent zijn, lijkt mij eerlijk gezegd geen verrassende conclusie. Het tegenóvergestelde zou mij verrast hebben. Die godsdienst van vroeger was zelf ook al niet erg consequent. Nietzsche vindt dat er nieuwe morele regels en oorspronkelijke waarden in de plaats moeten komen van de oude door godsgeloof geïnspireerde. Welja, waarom niet? Als Nietzsche ergens geduldig uitlegt waaróm die nieuwe regels beter zijn dan de oude, wil ik dat op mijn beurt geduldig lezen. Maar dat schijnt hij niet echt gedaan te hebben.
     Uiteindelijk is het vooral de dwangmatige zoektocht naar verrassende ideeën, nieuwe normen en oorspronkelijke waarden die mij bij Nietzsche wat tegenstaat. Bij Schopenhauer heb je het tegenovergestelde. Hij is er juist heel trots op als hij ontdekt dat zijn conclusies ongeveer dezelfde zijn als die van honderden en duizenden jaren geleden, van Meister Eckhardt, van Plato, van de boeddha en van de schrijvers van de Oepanisjaden. Hij sleept nieuwe argumenten aan voor oude ideeën, normen en waarden. Dat heb ik liever. Dat doet Popper ook, en Nozick, en Ludwig von Mises.

zaterdag 25 april 2020

Zijn poezen slim?

     In al die jaren dat ik op Facebook verblijf, heb ik nog geen enkele keer een foto van onze poes geplaatst, maar nu de grote mode over is, kan het wel, vind ik. Daar hoort een stukje bij.
     Goed. Dan bezin ik mij even over de oude vraag of poezen nu slim zijn, dan wel dom. Ze kunnen kracht en hoek berekenen die nodig is voor een succesvolle sprong naar de tafel. Dat is slim. Studenten van een technische hogeschool die een  robot hetzelfde kunstje willen laten uitvoeren, zullen een ontzaglijke rekencapaciteit moeten voorzien. Anderzijds, die poezen brengen een muis binnen, spelen er wat mee, en één op de twee keer kan de muis ontsnappen. Dat is dom, althans van de poes. Verder: je kunt poezen, dat is bekend, geen kunstjes aanleren, en je kunt ze niet opvoeden. Dat zou je kunnen zien als een bewijs van hun domheid, of misschien juist van hun slimheid.
        Sterk vind ik de manier waarop een poes de deur open krijgt.  Wat onze poes meestal doet is janken en miauwen tot één van ons het moe wordt en de deur open doet. Dat is geen slimheid, maar doorzettingsvermogen. Soms, als de deur op een kier staat, duwt ze met haar kopje de deur open. Nu, dat had ik zelf ook gevonden. Maar soms is de deur te zwaar en de weerstand te groot. En dan doet de poes iets slims. Ze richt zich op in haar volle lengte en duwt, met haar lichaam als verlengde ‘machtarm’  in een hoek van plusminus 45 graden tegen de deur. Ik heb als kind geleerd over Archimedes en de hefboom en de lastarm en de machtarm, maar hoe een poes zulke dingen weet, dat is mij een raadsel.
     Ook sterk is de manier waarop een poes menselijke lichaamstaal inschat. Zo’n vijfentwintig keer per dag vraagt onze poes om eten. Dan ga ik in het bakje kijken, en als er volgens mij nog genoeg is, loop ik weer weg, naar de keuken bijvoorbeeld, om de vaatwas leeg te maken. Ik ben nog lang niet tot bij de vaatwas gekomen of de poes komt achter mij aan, en slaat boos een klauw in een van mijn hielen, wat pijnlijk is, want ik loop thuis op open pantoffels rond. Ik moet het wondje dan ontsmetten. Maar vaak gaat het anders. Ik ga naar het bakje kijken, besluit dat er inderdaad wat eten bij mag, en loop naar de keuken om een nieuw blikje te halen. Dan komt de poes niet achter mij aan maar blijft bij haar bakje wachten. Aan mijn manier van lopen heeft ze gezien dat ik niet van plan ben om de vaatwas leeg te maken, maar om een blikje voor haar te halen. 


donderdag 23 april 2020

Dode bladeren

     Enkele jaren geleden kwamen we in Tervuren. Nu denk je misschien dat we daar het Afrikamuseum wilden bezoeken. Dat was niet zo. Het museum was toen al vele jaren gesloten omdat men verbouwingen aan het uitvoeren was, en vergaderingen aan het beleggen om een nieuwe naam te verzinnen. Het heet nu, geloof ik, Museum voor de Bestrijding van Neokolonialisme, Discriminatie en Afrofobie. Nou ja, als de mooie fresco’s van de panoramische landschappen niet overschilderd zijn, is het voor mij allemaal in orde.
     Het ging ons dus niet om het museum. Maar Tervuren heeft meer te bieden. In de dorpskern vind je namelijk een groot aantal restaurants en als je daar rondwandelt krijg je het niet onaangename gevoel dat je op vakantie bent, of minstens ‘op uitstap’. Ons reisdoel bestond werkelijk ook uit een van die restaurants. Jan kende de kok, die doelman is bij zijn voetbalploeg; en mijn vrouw, die ontdekt graag iets nieuws.
     Ik weet niet meer wat ik toen gegeten heb (zie ook hier). Wel weet ik nog dat er muziek op de achtergrond speelde waarbij om de twintig minuten dezelfde nummers terugkeerden. Een van die nummers was het bekende chanson ‘Les feuilles mortes’ dat leerlingen van mij, die muziekschool volgen, kennen onder de naam ‘Autumn Leaves.’ Het is een droevig lied dat ik vroeger vaak beluisterd heb in de uitvoering van Juliette Gréco, maar hier werd het, zoals vaak, in een jazzy arrangement gebracht, met veel kleine, snelle nootjes, af en toe onderbroken door de eenvoudige, droeve hoofdmelodie.
     Die snelle nootjes, daar is geen beginnen aan dacht ik, maar wat zou het fijn zijn als ik zo’n eenvoudige melodie op de piano kon spelen. Zou ik daar, op mijn leeftijd, nog aan beginnen?

maandag 13 april 2020

Bankzitter De Wever

     Mocht Bart De Wever op dat  bankje poseren in het park? Daarover denken Erwin Ureel (hier), met wie ik het bijna altijd eens ben, en Gaea Schoeters (hier), met wie ik het bijna nooit eens ben, ongeveer hetzelfde. Ze vinden dat Bart het algemene draagvlak van de coronamaatregelen ondermijnd heeft. Als hij dat verbod op bankzitten overdreven vond, had hij aan zijn diensten kunnen vragen om de kwestie niet prioritair te behandelen’, zoals Erwin schrijft, of hij had, in de wat ruwere taal van Gaea ‘tegen zijn flikken kunnen zeggen: Go easy’.
     Ik ben het eens met Erwin en Gaea, en voor één keer niet met Bart (hier).*
     De coronaverbodsbepalingen van de regering zijn natuurlijk kunst- en vliegwerk: te laat, te laks, geïmproviseerd, onlogisch, onduidelijk en waarschijnlijk onwettelijk. Ook veranderen ze voortdurend. Maar ze zijn het beste wat we hebben. Wij hebben geen vijf jaar de tijd om rustig en in overleg een evenwichtig geheel van noodzakelijke en proportionele maatregelen uit te werken, waarvan elk onderdeeltje op een gevoelige schaalt is afgewogen en nauwkeurig op elk ander onderdeeltje is afgestemd. Maar het algemene doel is duidelijk, de inzet belangrijk en het karakter tijdelijk. Vooral dat laatste. Als iedereen de regels volgt, de redelijke en de minder redelijke, dan zullen er met grote zekerheid minder virussen doorgegeven worden. Dan wil je wel eens een stuk comfort inleveren, al is dat stuk voor de ene landgenoot groter dan voor de andere. Bij mooi weer heb  ík geen park of bankje nodig: ik heb mijn terras en mijn bos. Voor een bewoner van een torengebouw op de Luchtbal is dat even anders.
     Het gaat natuurlijk niet alleen om comfort, maar ook om vrijheid. Dat de overheid bepaalt waar je gaat of staat en hoe je groet, wandelt of uitrust is een redelijk ondraaglijke gedachte. Het Covid-reglement leest helaas niet als een wetboek waar redelijke burgers zich vrijwillig aan onderwerpen, maar als een schoolreglement bedoeld om baldadige pubers in bedwang te houden. De burgers worden als kinderen behandeld. Maar als je op televisie de beelden zag van de mensenmassa’s in het paasweekend, dan wist je dat sommige volwassenen zich ook als kinderen en pubers gedragen, waarbij we niet mogen vergeten dat de gevolgen van dat gedrag – de verspreiding van de virussen – voor iedereen zullen zijn.
     Op onze school mogen de leerlingen buiten de lesuren niet in de gangen rondlopen. ’t Is een tirannieke regel, en de meeste leerlingen zouden in die gangen niets fout doen. Maar er zijn er ook bij die als ze de kans kregen een brandblusser van de muur zouden rukken, een klasdeur zouden inbeuken en het apparaat leeg zouden spuiten in het lokaal. In een wetboek zou een verbod zijn opgenomen op misbruik van brandblussers, in een schoolreglement wordt meteen de hele gang verboden terrein. Dat is gemakkelijker te controleren. In een wetboek kun je bij wijze van spreken  vastleggen dat alleen bewoners van torengebouwen op een bankje mogen plaatsnemen en wel in het dichtstbijgelegen park, op anderhalve meter afstand van een andere bankzitter, en dat gemeten van neus tot neus. In het schoolreglement van Wilmès en De Crem wordt meteen het hele bankje verboden. Ik kan daar begrip voor opbrengen. De Wever zou dat ook moeten doen.**
     Kan het coronareglement niet worden aangepast? Ach ja. Wij zijn aan de achtste versie toe, dus waarom geen negende, tiende of elfde? Bankzitten met veilig afstand houden zou ikzelf toelaten en in de plaats daarvan zou ik joggen en fietsen met één vriend verbieden. Maar ik zal daarvoor geen brief schrijven naar de Nationale Veiligheidsraad. Als De Wever dat wil doen, mag dat. Hij kan die brief zelfs meegeven met Jan Jambon die daar mee aan tafel zit.
     Ik vind het best dat private burgers, die géén burgemeester zijn van de grootste stad van Vlaanderen, de maatregelen met hun loodjesgeweer afschieten. Dat hoort erbij in een vrije samenleving. We doen wat we moeten doen, en ondertussen zeggen we flink onze mening. Dat hoort zo. Maar de huidige maatregelen vormen ondertussen geen echte bedreiging voor onze vrijheid. Na corona zullen we weer op bankjes mogen zitten, op restaurant mogen gaan, naar de kust mogen rijden met de auto en bij vrienden op bezoek mogen gaan. De echte bedreiging voor de vrijheid komt er pas als de algemene lockdown in een verder stadium vervangen wordt door een containmentbeleid, en als besmette personen actief zullen worden opgespoord en geïsoleerd en hun contacten in kaart gebracht, dat alles wellicht met behulp van mobiele apps. Hoe vrijheid en privacy van de burger dán gewaarborgd blijven, dat is een heel andere kwestie, die heel wat belangrijker is dan het bankje in het park.
     Er is veel speculatie geweest waaróm De Wever op het bankje heeft geposeerd. Het was electorale berekening, profileringsdrang, tegendraadsheid, narcisme, rebellie, verzuring, paniek, of gewoon een slechte inborst. Dat zijn allemaal heel goede verklaringen voor wie daar graag in gelooft. Zeker is in elk geval dat de voorzitter-burgemeester zich in een moeilijke positie bevindt sinds de verkiezingen. Door de grote stemmenverschuiving van N-VA naar Vlaams Belang, was zijn partij niet meer strikt noodzakelijk voor een regering. Een coalitie met N-VA, PS en MR was de meest logische, maar ongeveer iedere partij, behalve misschien sp.a en PVDA, had er belang bij om N-VA buiten de regering te houden zodat de partij in de oppositie verder zou verzwakken ten voordele van een Vlaams Belang dat oppositiebloed in zijn aders heeft. De Wever heeft met de slechte kaarten van de verkiezingen, vind ik, een redelijk goede partij gespeeld. Discreet, afwachtend, en op het juiste moment gedemarreerd. Maar het was tevergeefs. Misschien blijft N-VA ook na het aflopen van de noodregering buiten de regering en wordt de match zonder N-VA gespeeld. Dat vindt Bart niet fijn. Hij is, geloof ik, geen bankzitter van nature. 


* Ik zie dat De Wever zich op Terzake in ronde woorden voor de advertentie geëxcuseerd heeft (hier). We zijn weer vriendjes. 

** Een schoolreglement bevat veel begrijpelijke, maar ten gronde onredelijke bepalingen, zoals dat verbod om in de gangen rond te lopen. Die worden dan met drogredenen ondersteund. Jullie hebben frisse lucht nodig, zegt de leraar tegen de leerlingen, terwijl hij zich naar de bedompte lerarenkamer haast. In de maatschappij moet je daarmee oppassen. Als er teveel onredelijke regels zijn, zou men ook de redelijke regels minder ernstig gaan nemen. Het crisiscomité zal daar rekening mee moeten houden.

zondag 12 april 2020

Nou moet je weten dat ...

     Rutger Bregman werd om zijn boekje De meeste mensen deugen hier en daar wat uitgelachen. Of dat terecht was, weet ik niet. Het boekje ligt voorlopig nog even ongelezen op de plank. Eén uitlachstukje trok mijn aandacht, dat van Lotte Jensen, hoogleraar Nederlandse literatuur- en cultuurgeschiedenis aan de Radboud Universiteit.
     Professor Jensen stoort zich niet zozeer aan de inhoud als wel aan de stijl van het boekje. Ze houdt niet van zinnetjes als:
  •            Nou moet je weten dat …
  •           Nu denk je misschien …
  •           Het idee liet mij niet meer los.
  •           Ik wilde er alles van weten.
     Jensen vindt dat die zinnetjes niets meer zijn dan aandachtstrekkers. Dat ze te kort zijn. Dat ze te veel nadruk leggen op de persoonlijke ervaring van de schrijver. En dan vindt ze nog iets: die zinnetjes zijn te Amerikaans. Ze doen te veel denken aan The Oprah Winfrey Show en Dr. Phil.
     Dat laatste vind ik niet. Oprah en Dr. Phil hebben er geloof ik weinig mee te maken. Wel zijn er Amerikanen die uit het boekje van Rudolf Flesh How to Write, Speak and Think geleerd hebben om leesbaar te schrijven. Mijn zoon heeft een geleerd Amerikaans handboek over electrocardiogrammen waar zinnetjes in voorkomen als: ‘Dit ECG schreeuwt het uit: ischemie!’ Het boek is vertaald door een ‘doctorandus’ – een Hollander dus.
     Dat verbaast me niet. Ik vind de zinnetjes die Jensen aanhaalt eigenlijk in de eerste plaats Hollands. Ik ken ze in elk geval van Karel van het Reve. Karel werd er hier en daar ook om uitgelachen, meestal door schrijvers die heel wat slechter schreven dan hij. Soms probeerden zij voor de grap zijn stijl na te bootsen, en dat waren dan de leesbaarste stukjes van heel hun betoog. Wel liet Karel zijn colloquiale zinnetjes mooi afwisselen met al eens een langere periode, een moeilijk woord, een ouderwetse wending, een Duitse zegswijze, een Latijns spreekwoord of een onvertaald citaat in het Frans.
     Je kunt met korte zinnetjes immers ook overdrijven; daar moet ik professor Jensen gelijk in geven. Ik heb net het boekje uitgelezen van Bas Haring, Kaas en de evolutieleer. Het is een boek voor ‘nieuwsgierige mensen vanaf 11 jaar, maar het is niet alleen voor kinderen. Voor 11-jarigen is het misschien wat moeilijk omdat Haring eenvoudige dingen verduidelijkt door ingewikkelde metaforen, en voor volwassenen is het vaak wat lastig omdat Haring vragen oproept die hij onbeantwoord laat. Maar die kleine zinnetjes, daar heeft hij er wel héél veel van.
  •          De hond van de boer is ook geen pretje. [voor het konijn]
  •           Konijnen hebben een zwaar leven.
  •          Sprinkhanen doen dat echt niet voor hun lol.
  •          Musje hier, konijntje daar.
  •           Het zal je nog vies tegenvallen.
    En dat vond ik allemaal op twee bladzijden. Dat is een beetje eentonig.  Ik vond het ‘vom Guten zu viel’. Moderatio in omnibus, nietwaar? Of zoals Talleyrand zei: ‘Tout ce qui est exagéré devient insignifiant.’ 

vrijdag 10 april 2020

Overpeinzingen in tijden van corona - deel IV (1)

* Voor sommigen die erg met politiek, geostrategie, ecologie of godsdienst begaan zijn, laat de coronacrisis duidelijk zien dat ze altijd al gelijk hebben gehad. Hebben ze daar soms ooit aan getwijfeld?

* Loobuyck in De Morgen roept op tot rationaliteit. Het virus wil ons niets vertellen, schrijft hij. Corona ‘bewijst’ niet dat we op het verkeerde spoor waren … Ik ben het zó met Loobuyck eens dat ik bijna in slaap val bij het lezen van zijn stuk. Maar Peter Mertens van de PVDA schiet wakker: ‘Dat zul je dus bij elke crisis zien,’ schrijft hij. ‘Dat de gate-keepers van het systeem opstaan en roepen dat er zeker niet over de systeemfouten mag gedacht worden.’ Hoezo, ‘gate-keeper van het systeem’? Wat is er mis met de oude woorden als ‘burgerlijk ideoloog’ en  ‘klassenvijand’?

*  Mertens citeert ook uit een editoriaal van de  Financial Times. Hij doet dat nogal selectief. De FT schrijft bijvoorbeeld: ‘Redistribution will again be on the agenda; the privileges of the elderly and wealthy [will be] in question’. Bij Mertens zijn die ‘elderly’ verdwenen. De ambtenarenpensioenen zijn veilig.

* Mertens citeert verder dat ‘het virus en de lockdown nog meer ongelijkheid creëren.’ Dat klopt natuurlijk. De crisis treft werkenden zwaarder dan werklozen, werknemers zwaarder dan ambtenaren, verpleegsters zwaarder dan leraren, koeriers zwaarder dan thuiswerkende journalisten, een eigenaar van een restaurant zwaarder dan een eigenaar van een supermarkt, en mensen in een bescheiden landhuis vlakbij een bos zwaarder dan rijke stinkerds in een chic appartement met nog een tweede verblijf aan zee.

*  Ingezonden stukken in de krant munten vaak uit in naïeve en heldere formulering. Zo’n lezer heeft geen citaten uit de Financial Times nodig: ‘‘Wat we nu zien is symptoombestrijding,  schrijft Luc Aertgeerts, Rotselaar, op 3 april in Het NieuwsbladAan de oorzaken wordt vooralsnog niets gedaan: toenemende globalisering, exponentieel vliegtuigverkeer, ongebreideld kapitalisme met immense ongelijkheid, waanzinnige bewapening en plundering van de grondstoffen.’ Is dat niet enig?

* Maarten Boudry en ik – hé da’s leuk, Maarten Boudry en ik – wij behoorden al snel tot het kamp van de coronapessimisten. Vorige week krabbelde Maarten wat terug en schreef hij in een stuk dat, zelfs als alles meeviel, zoiets dan toch alleen mogelijk zou zijn door de genomen maatregelen. Maar het vált ondertussen niet mee. Op 2 april geloofde ik dat we de maand zouden beëindigen met 3 000 doden. Daar zitten we nu op 10 april al boven.

* Een reden om pessimistisch te zijn is dat je zo weinig leest over hoe de epidemie zou kunnen eindigen. Je leest dat het virus op langere termijn zal afzwakken tot het niveau van de een jaarlijks weerkerende seizoensgriep. Daar kan ik mee leven. Maar ondertussen?

* In de expertengroep van Vlieghe wordt hard nagedacht over een exit uit de lockdown? Dat is hoogst noodzakelijk. Het is alleen jammer dat het virus zelf niet over een exit aan het nadenken is.

* Natúúrlijk werken de huidige quarantainemaatregelen.  Of we dat bevestigd zien in de cijfers? Daar hebben we de cijfers niet voor nodig. Hoe minder contact we met elkaar hebben, hoe minder de virussen zich verspreiden van een besmette naar een niet-besmette medemens. Dat is elementaire logica. Of de maatregelen voldoende werken, dat is een andere vraag  En ook of er andere maatregelen zijn – testen en gerichte quarantaine bijvoorbeeld – die even goed of beter zouden werken, is weer een andere vraag.

* Heel het beleid is er voorlopig op afgestemd om onze zorgcapaciteit niet te overschrijden. Dat lukt aardig. Maar ik weet niet wat de invloed is van die zorgen op het uiteindelijke resultaat. Slechts de helft van de mensen die op intensieve zorgen komen, worden gered. Voor de gewone opnames ligt die verhouding veel hoger, maar ik heb er geen idee van hoeveel van die mensen het zouden hebben gehaald hebben zonder die opname. In zijn profetisch artikel van 2 maart schatte Philippe Devos dat het aantal slachtoffers bij dramatische overschrijding van de zorgcapaciteit ongeveer een derde hoger zou liggen. Dan blijft nog twee derde over.

* Toen ik helemaal in het begin over corona hoorde, was ik er gerust in. Ik had al zoveel rampen weten voorspellen. Het artikel van Devos had op mij hetzelfde effect als Humes Traktaat over de menselijke natuur op Immanuel Kant. Ik werd uit mijn dogmatische sluimer gewekt. (Zie hier

* Vijf dagen geleden schreef ik dat we binnen 2 à 3 weken ‘exponentieel meer’ zouden weten over het coronavirus.  Dat was bluf. Ik had gehoord dat minister De Backer zou beginnen met 10 000 testen per dag. Daar kon je mee naar de oorlog. Maar we komen vandaag nog niet boven de 4 000. Ik had gelezen dat het Rode Kruis bloedafnames ter beschikking zou stellen voor onderzoek. Dat zou inderdaad een brede steekproef opleveren. Nu blijkt dat die operatie pas begint midden april. Het enige waar ik exponentieel meer over weet is de toestand in de woonzorgcentra.

* Eén van de talrijke voordelen van de Europese onmacht is dat de verschillende landen tegen corona verschillende maatregelen nemen. Dat zou vergelijking moeten toelaten. Maar als ik stukken lees waarin  landen met hoge cijfers (Italië, Spanje, België) vergeleken worden met landen met lage cijfers (Zweden, Portugal, Duitsland), dan ben ik achteraf niet veel wijzer. Ik had gedacht dat Nederland met zijn slappe maatregelen meer slachtoffers zou hebben dan ons land, en dat is niet zo. Misschien weten we binnen 2 à 3 weken exponentieel meer over díe kwestie.


(1) Zie ook deel I, deel II en deel III

woensdag 8 april 2020

Ludo Martens en de coronacijfers

     Toen ik nog lid was van de PVDA, en nog vroeger van Alle Macht aan de Arbeiders, ging ik elk jaar met mijn vrienden naar de 1-meiviering van die partij. Het mooiste daar vond ik de toespraak van Ludo Martens. Hij sprak alsof hij de Geschiedenis doorschouwde en begreep, en haar af en toe goede raad gaf. Hij was goed op de hoogte van de wereldpolitiek, want hij las niet, zoals wij, alleen het partijblad. Het minst leuke deel was als hij over cijfers begon. Het ging dan over allerlei reuzenwinsten van de monopolies en de multinationals. Ik kon die cijfers niet onthouden. Dat was ook zo voor de cijfers die we langs interne bulletins van onze partij meekregen: cijfers over subsidies aan bedrijven, over belastingontduiking, over winsten, over besparingen enzovoort. Ik probeerde die cijfers op te tellen om een overzicht te krijgen, maar dat lukte niet goed. Het is een van de traumatiserende ervaringen in mijn leven geweest.
     Als ik er nu over nadenk begrijp ik de truc van Ludo Martens: hij voerde ons ‘kleine cijfers’. Zeker, het ging over vele miljarden, maar je kreeg geen zicht op het geheel. De cijfers waren als los zand, ongeschikt als fundament voor het appartementsblok dat de architect erop wou neerzetten. Je hoorde hoeveel belastingen er werden ontdoken, en niet hoeveel er werden betaald. Je hoorde welke bedrijven winst maakten, en niet welke bedrijven verlies hadden geleden of break-even hadden gedraaid. Je hoorde over de dividenden die door een bedrijf werden uitgekeerd, en niet over de totale loonsom die door hetzelfde bedrijf werd betaald. Ludo Martens deed aan wat we vandaag ‘cherry picking’ noemen.
      Ik ben ondertussen een voorstander van ‘grote cijfers’ geworden, cijfers waarmee je wél een beeld van het geheel krijgt.* Die cijfers moeten zo volledig mogelijk zijn. Ze moeten toelaten om te controleren of ze wel overeenkomen met de boodschap die ze verondersteld worden te ondersteunen, of ze geen anomalieën bevatten die de boodschap kunnen falsificeren. Als men met cijfers wil bewijzen dat het verkeersreglement van 1975  het aantal ongevallen deed dalen (of niet niet deed dalen), dan wil ik niet alleen de ongevallencijfers van na 1975 zien, maar ook die van vóór 1975. Daalden dan die cijfers per afgelegde kilometer na 1975 , prima. Maar ik wil ook weten of ze al niet aan het dalen waren vóór 1975. 

     Of neem corona. In mijn eigen Facebookluchtbel zie ik twee vijandige kampen oprijzen. Je hebt aan de ene kant de maximalisten. Dat zijn de angsthazen, zoals ik, die vrezen voor tienduizenden doden en aandringen op een strenge lockdown. Daarnaast heb je de minimalisten. Dat zijn de onverstoorbaren die geloven dat het wel mee zal vallen met die ‘flinke seizoensgriep’. Ze hopen luidop of in het geheim op het ontstaan van groepsimmuniteit en ze vragen dat de lockdown wordt opgeheven, de scholen heropend, de economie heropgestart, de democratie hersteld en de vrijheidsbeperkingen opgeheven. Die kampen van maximalisten en minimalisten vallen niet zo goed samen met de verdeling waar ik aan gewend ben, namelijk die van links en rechts. De bekende barricades worden afgebroken en in een andere opstelling weer opgebouwd. Dat zorgt voor een leuke afwisseling.  Maar ik begrijp niet dat men zich in het nieuwe debat alweer zo opwindt. Waarom niet een beetje geduld oefenen? We hebben nu even niet genoeg gegevens om te weten wie gelijk heeft. Binnen twee weken of een maand hebben we die gegevens wel. Dan hebben we al die tijd om niets ruzie gemaakt.
      Op de site van De Correspondent (hier) las ik een interessant stuk over maximalisten en minimalisten die met cijfers  goochelen om een bepaalde boodschap mee te geven. Wie op 21 maart heel graag wou bewijzen dat ‘Nederland dezelfde weg opging als Italië’ vergeleek bijvoorbeeld het dodental van 16 maart in Nederland met dat van 29 februari in Italië: 24 doden tegenover 29 doden, wat dus vergelijkbaar was. Vijf dagen later had je in Nederland 136 doden en in Italië 148, wat weer vergelijkbaar was. Er tekende zich dus een vergelijkbare stijging af. Je kon met andere woorden gaan vrezen dat Nederland, net als Italië nog eens vijftien dagen later aan 5 000 doden zou komen. Voor Nederland zou dat op 6 april zijn.
     Minimalisten zagen hier een geval van ‘cherry picking’. Waarom beginnen op de dag van 24 Nederlandse doden? Kon men bijvoorbeeld niet rekenen vanaf de honderdste vastgestelde besmetting? Dan had je in Nederland na 16 dagen 179 doden, maar in Italië 631. Het Nederlands dodental steeg in die nieuwe vergelijking veel trager dan het Italiaanse, wat voor een veel kleiner land overigens niet moet verbazen.
    Die tweede methode was ongetwijfeld beter. Maar zelf zou ik daar geen ruzie om hebben gemaakt.  De cijfers waren nog te klein. We konden gewoon wachten tot 6 april om te weten of er in Nederland nu meer of minder dan 5 000 doden zouden zijn. Welnu, dat cijfer kennen we ondertussen: het is 2 000. En dat cijfer kun je niet veranderen door te starten op op 16 maart met 24 doden of op 6 april met 100 besmettingen. 2 000 is 2 000.
     In het begin van een crisis zoals we die nu meemaken heb je eigenlijk alleen maar ‘kleine cijfers’. Die zijn grillig en laten te weinig vergelijking en te veel interpretatie toe. Na enige tijd worden de cijfers ‘groter’. Dan kun je vergelijken en gericht interpreteren. Wil je op dat moment nog altijd ruzie maken, dan moet je opnieuw op zoek naar cijfers die in de nieuwe context weer te klein zijn om écht iets te bewijzen. Want als je écht iets kunt bewijzen, is ruzie overbodig.

* Over die grote cijfers heb ik ook hier iets geschreven.

dinsdag 7 april 2020

Kritiek op de grafiek

     Het grapje is al gemaakt door anderen dan ik. Door corona is er een exponentiële stijging van mensen die naar grafieken over exponentiële stijgingen kijken. En er is ook een exponentiële stijging van mensen die kritiek hebben op die grafieken. Ik wil er zelf nog een niveautje aan toevoegen, namelijk door op mijn beurt kritiek te uiten op dat laatste soort mensen. Althans op één van die mensen.
     Die mens is Jean-Paul van Bendegem, professor in logica. Hij bekritiseert (hier) de grafiek die gebruikt wordt om de coronamaatregelen uit te leggen, de beroemde ‘flattening the curve’-grafiek. Die grafiek is een sterke vereenvoudiging, vindt hij. Onnadenkende mensen kunnen de grafiek verkeerd interpreteren.  Wij hebben nooit geleerd om dergelijke grafieken te interpreteren, zegt hij nog.
     Hebben we dat nooit geleerd? Dat weet ik nog zo niet. Mijn leraren wiskunde bijvoorbeeld  hebben mij uitgelegd wat een x-as en en y-as was, en al verwissel ik die twee wel eens, ik heb toch min of meer het principe begrepen. Mijn aardrijkskundeboeken stonden vol met grafieken van neerslag en andere gegevens. Op examens moest ik uit zo’n grafiek kunnen afleiden van welk continent of streek de gegevens waren afgebeeld. Ik geloof dat die x-as en y-as en die neerslaggrafieken nog altijd gangbaar zijn in ons onderwijs. Meer nog: de leerlingen van nu moeten zelf al eens zo’n grafiek maken met een elektronisch rekenblad. Zelfs ik, als leraar Nederlands, heb nog zulke grafieken laten maken door mijn leerlingen.
     Van Bendegem schrijft dat mensen de ‘flattening the curve’-grafiek verkeerd kunnen interpreteren. Daar twijfel ik niet aan. Mensen kunnen álles verkeerd interpreteren. Je moet maar eens een stukje op facebook plaatsen om er de bewijzen van te zien. Toch geeft de professor eigenlijk geen voorbeelden van dergelijke verkeerde, of schadelijke interpretaties die uit déze grafiek kunnen worden afgeleid. Dat komt volgens mij omdat het een redelijk goede grafiek is.
     Een groot deel van Van Bendegems kritiek betreft de vereenvoudigde voorstelling van de complexe werkelijkheid: mooie golvende lijnen, symmetrie in de stijging en daling, geen schaalverdeling met getallen die besmettingen en tijdsverloop weergeven. Om met dat laatste te beginnen: die getallen zijn nog altijd slecht gekend. Waarom zou je cijfers toevoegen die pure veronderstellingen zijn? Dat zou pas tot verkeerde interpretaties aanleiding geven. En met die symmetrie en mooie lijnen heb ik geen probleem. Je moet de zaken niet moeilijker maken dan nodig is in een bepaalde context. Niet makkelijker, maar ook niet moeilijker.
     Op de grafiek worden de genezingen niet weergegeven, zegt Van Bendegem. Nee, die worden niet weergegeven. Ik zou ook niet weten hoe je daaraan moet beginnen. Als die genezingen zo belangrijk zijn, zou ik die in een aparte grafiek weergeven. Van Bendegem heeft zelf vier alternatieve grafiekjes getekend, maar daar staat evenmin iets in over genezingen. Hij zal het ook moeilijk hebben gevonden om die in zijn grafiekjes verwerkt te krijgen.
     Bijzonder onrechtvaardig vind ik de opmerking over de kleuren. ‘Waarom zijn de oppervlaktes onder de curve gekleurd?’ vraagt Van Bendegem. ‘Dat is nergens voor nodig.’ Maar die kleuren zijn natuurlijk wel ergens voor nodig. Ze maken het veel gemakkelijker om de grafiek in één oogopslag te lezen. ‘Door het gebruik van de rode kleur wordt het signaal gegeven dat wat die curve aangeeft niet in orde is terwijl het groen positief is.’ Akkoord. Maar een besmettingsgraad die boven de capaciteit van het zorgsysteem komt is niet in orde. Waarom dat niet meteen met een alarmerende kleur weergeven? Dat je met die kleuren kunt overdrijven en manipuleren is natuurlijk waar, maar daar zijn betere voorbeelden van te vinden, in het klimaatdebat bijvoorbeeld (zie hier).
     De grafiek laat de groene en rode gebieden met elkaar overlappen zodat de kleuren in elkaar vloeien en in het midden een bruin gebied ontstaat. Weer is de professor niet tevreden.  ‘Dat suggereert dat de twee curves op elkaar inwerken,’ schrijft hij. Zelf zou ik zoiets nooit hebben gedacht. ’t Is mogelijk, natuurlijk, dat bij sommige mensen die suggestie wel wordt gewekt. Mensen die weinig van samengestelde kleuren afweten, of die héél logisch zijn ingesteld, héél veel van statistiek afweten, en héél weinig op hun intuïtie afgaan. Maar zulke mensen, dat weet de professor ook, zijn dun gezaaid.
     Van Bendegem geeft ook commentaar op de vlakke stippellijn van de zorgcapaciteit die horizontaal loopt. ‘Waarom wordt die capaciteit verondersteld constant te zijn? Kan de overheid niet tussenkomen en de capaciteit opdrijven?’ En om zijn punt te illustreren tekent hij zelf een grafiek met een miraculeus oplopende stippellijn. Het is jammer, maar de ervaringen van Italië tot België hebben laten zien dat een snelle vermenigvuldiging van beademingstoestellen en verzorgend personeel niet voor de hand ligt. Integendeel, omdat een deel van het verzorgend personeel zelf ziek wordt, kan de zorgcapaciteit zelfs dalen. In die omstandigheden lijkt een horizontale stippellijn een goed compromis.
     Van Bendegem zoekt geen ruzie met de mensen van de grafiek. Hij betwist hun boodschap niet. Zo zoek ik ook geen ruzie met Van Bendegem. Ik betwist zijn boodschap evenmin. Mocht ik volgend jaar nog les geven, dan zou ik overwegen om zijn tekst in mijn cursus op te nemen, omdat hij zo helder is, en een interessant probleem aankaart. Maar door de keuze van zijn voorbeeld heeft de professor zichzelf klemgereden en moet hij spijkers op laag water zoeken. Een beetje zoals boekjes over drogredenen vol staan met voorbeelden die, goed beschouwd, geen drogredenen zijn. Of zoals dat boekje ‘How to Lie with Statistcs’  vol staat met statistieken die, goed beschouwd, niet leugenachtig zijn.
     Spijkers op laag water dus. Maar in één geval gaat het om iets anders, namelijk wanneer de professor de verhouding tussen de curves bespreekt. Dan zoekt hij geen spijkers meer, maar slaat op één ervan. Helaas komt hij, naar mijn smaak, uit net náást de kop. ‘Moet dan de piek van de rode curve zo veel hoger liggen, zo vraagt hij zich af, dan die van de groene? Nog los van het feit dat men [niet weet] wat het maximaal aantal besmettingen zou kunnen zijn.’ Dat is scherp opgemerkt. Als men noch de juiste besmettelijkheid, noch het maximaal aantal besmettingen kent, kan men ook de piek van de rode curve niet goed berekenen. En als men het effect van de maatregelen niet kent, kan men de groene curve evenmin berekenen. Van Bendegem maakt dan weer zelf een tekeningetje met een rode curve die amper boven de groene uitkomt. Maar het onbedoelde resultaat is dat het groene gebied op de schets van de professor veel groter wordt dan het rode gebied. Terwijl het groene gebied in zo’n schets, waar geen andere variabelen in rekening worden gebracht, juist gelijk zou moeten zijn aan het rode.
    Kijken we nu even naar de oorspronkelijke grafiek die door Van Bendegem wordt bekritiseerd wordt. Daar zien we precies dezelfde fout optreden, maar dan in de omgekeerde richting. Het groene gebied is veel kleiner dan het rode. Het is eigenaardig dat Van Bendegem, die op alle slakken zout legt, daar niets over zegt. Hier is nu immers écht een bron van verkeerde interpretatie, vooral voor de optimisten onder ons. Dat kleinere groene gebied suggereert namelijk dat de maatregelen niet alleen zorgen voor een spreiding van de besmettingen over een langere periode, maar ook voor een vermindering in het aantal ervan. Zo’n vermindering zou wenselijk zijn, daar niet van, maar heeft op zich niets te maken met de capaciteit van ons zorgsysteem. Ik zou die complicatie er buiten laten en de oppervlakte van de twee gebieden, rood en groen, gelijk houden. Een grafiek moet eenvoudig zijn. Eén probleem tegelijk! Wie kwaad spreekt van vereenvoudiging, krijgt met mij te doen.
    

     Hieronder drie grafieken over hetzelfde probleem. De eerste – waar Van Bendegem kritiek op heeft – maximaliseert het effect van de maatregelen. De tweede – die Van Bendegem  zelf getekend heeft– minimaliseert ze. De derde is min of meer neutraal. Zou Van Bendgem zich nu afvragen wat er op de laatste grafiek gebeurt met het rode gebied dat áchter het blauwe verdwijnt?







zondag 5 april 2020

Overpeinzingen in tijden van corona - deel III (1)


* ‘De wereld wordt nooit meer dezelfde na corona.’ Je moet die zin eens luidop zeggen, alsof je een publiek toespreekt. Je voelt je dan ofwel een beetje belangrijk, ofwel een beetje belachelijk. Ik weet tot welke groep ik behoor.  

* Conner Rousseau (hier) zegt dat ‘iedereen nu socialist is’. Oei. Iedereen? Niemand die bezwaar maakt tegen de gelijkstelling van solidariteit en staatsbemoeienis? Niemand? Dan zeg ik met Victor Hugo: ‘S’il n’en reste qu’un, je serai celui-là.’ En alweer voel ik mij een beetje belachelijk.

* Rousseau had trouwens beter gezegd dat ‘iedereen nu communist is’. Volmachten, samenscholingsverbod, verbod om op het strand van Oostende te zitten ook als je van Oostende bent, verbod om te feesten, verbod om een fiets te vervoeren, verbod om handel te drijven, overal politiecontrole, en een economie die zich voortbeweegt leunend op een rollator betaald met staatssteun. Maar we aanvaarden dat allemaal alleen omdat het slechts tijdelijk is. Communisme, oké, maar dan héél tijdelijk.

* Economie of gezondheid? Met Nieuwjaar drukken we onze voorkeur uit voor het tweede. Gezondheid is belangrijker dan al de rest, ook dan de economie. Maar zo eenvoudig is het niet. Een gebroken economie, met veel faillissementen, veel werkloosheid, veel armoede en weinig geld voor ziekenzorg, is óók slecht voor de gezondheid. Je ontsnapt niet aan de afweging.

* Economie of mensenlevens? In het prachtige boekje ‘Waarom cola duurder is dan melk’ berekent Bas Haring de prijs van een mensenleven aan de hand van verkeersongevallen: die prijs is ongeveer 5 miljoen euro. Het boekje dateert van 2016, dus het zal ondertussen al wat meer zijn. Wie nu denkt dat die Haring een cynicus is, heeft het fout voor. Je moet het boekje maar eens lezen.

* Je kunt de vraag ook anders stellen. Wat is mijn leven waard in economische termen? Haring schrijft dat het eigen leven altijd oneindig duur is. Maar is dat zo? Als 65-jarige maak ik ongeveer 1 procent kans om dit jaar te overlijden. Veronderstel dat die kans door corona nu 2 procent wordt, wat overeenstemt met de gangbare worst case-scenario’s. Ik eis dus dat mijn regering een lockdown invoert met zware economische gevolgen die we allemaal, solidair, moeten dragen. Dan sta ik voor een dilemma. Hoeveel procent van mijn aanstaande pensioen ben ik bereid in te leveren om mijn overlijdenskans in tijden van corona van 2 procent terug te brengen tot bijvoorbeeld een aanvaardbare 1,2 procent?

* Als ik links was, stelde het bovenstaande dilemma zich niet. Dan kon ik én mijn lockdown krijgen én mijn pensioen behouden én de rijken laten betalen.

* Viroloog Johan Neyts beweert dat de Wereldgezondheidsorganisatie voor de kostprijs van drie F-35 vliegtuigen een virusremmend middel had kunnen ontwikkelen (hier). Maar  ik heb dat debat over de vliegtuigen indertijd gevolgd. De tegenstanders ervan wilden het geld van de vliegtuigen helemaal niet geven aan virusremmers maar aan, ik citeer, pensioenen, scholen en parken ... Ik heb over dat soort redenering toen iets geschreven. (hier)

* Ik schat dat we binnen 2 à 3 weken véél meer – exponentieel meer – zullen weten over het coronavirus: besmettelijkheid, besmettingsgraad, ratio besmetting/mortaliteit, effect van lockdown. Er zal tegen dan veel meer getest zijn. De vergelijking tussen de verschillende landen met verschillende maatregelen zullen veelzeggende conclusies opleveren. Uit de duizenden onderzoekspapers zullen stilaan fundamentele conclusies naar voren komen. Over vaccins, medicijnen en genetische vatbaarheid zullen we helaas nog in het duister tasten.

* Een maand geleden was het de gewoonte onder virologen om corona te vergelijken met de seizoensgriep. Dat klonk geruststellend, maar voor een leek werd daarmee een onbekend gegeven uitgelegd met behulp van een ander onbekend gegeven. Hoeveel slachtoffers maakte de griep jaarlijks bij ons? Ik las op Wikipedia de gekste getallen. Voor België kreeg ik de cijfers van Statbel die schommelden tussen 50 en 150 per jaar. Voor Nederland kreeg ik cijfers van het RVM die voor het eerste kwartaal van 2018 alleen al tot 9 444 opliepen. Ja, wat was het nu? In elk geval, hoe langer de coronacrisis duurde, hoe hoger de cijfers die in de media circuleerden over de dodentol van de seizoensgriep

* Boudewijn Bouckaert (zie ook hier) schreef een goed stuk op Doorbraak (hier) over de transfer tussen de generaties. Hij schrijft, terecht, dat de héle bevolking een economische achteruitgang door de lockdown aanvaardt om de overlevingskansen van vooral bejaarde coronapatiënten te verhogen. De lockdown betekent dat iedereen, jong en oud, welvaart verliest, maar dat vooral de  oudere generatie daar iets voor terugkrijgt in de vorm van gewonnen levensjaren. Professor Bouckaert is zelf bejaard en dus dankbaar. Hij prijst die transfer als een vorm van solidariteit, noemt hem een teken van beschaving en haalt er het christendom, het humanisme en Immanuel Kant bij. Ook verwerpt hij het sociaal darwinisme dat erin zou bestaan om de oudere generatie aan haar lot over te laten. Toch reageerden sommige lezers verontwaardigd. Dat Bouckaert de transfer alleen maar benoemde, zagen zij als een ‘culpabilisering’ van de oudere generatie. Zij vonden geloof ik dat die tranfer een onbenoemd en evident recht moest blijven. De tranfer benoemen was hem in vraag stellen. Tot op zekere hoogte is dat zo.

* Ik heb ooit hetzelfde meegemaakt als Bouckaert, 30 jaar geleden. Ik discussieerde met een vriendin – hoewel we allebei nog jong waren – over de verschillende pensioenregelingen. Het kapitalisatiesysteem vond ik het beste. Iedereen betaalde voor zijn eigen pensioen en daar was hij dan zelf eigenaar van. Met een repartitiesysteem, waarbij de jongere generatie betaalt voor de oudere, in de hoop dat de volgende weer voor hén zal betalen, blijf je toch altijd een beetje in een afhankelijke positie. ‘Wat ga je doen,’ vroeg ik, als de jongere generatie het beu wordt om ons pensioen te betalen? Als ze een bijl nemen en bejaarden de hersens inslaan om niet meer te moeten betalen?’ Daar werd mijn vriendin heel boos om. Dat ik zomaar voorstelde om bejaarden de hersens in te slaan.


(1) Zie ook hier en hier.

zaterdag 4 april 2020

Overpeinzingen in tijden van corona - Deel II (1)


* In Brussel maakt men zich zorgen over het afstandsonderwijs. Een groep pedagogen is richtlijnen aan het opstellen zodat ‘kinderen en hun ouders niet kopje-onder gaan’. Zo zouden leerlingen ‘maximaal vier uur per dag met school bezig mogen zijn’. De rest van de tijd moeten ze van de pedagogen, geloof ik, in het park spelen, naar de fitness gaan, musea bezoeken en theatervoorstellingen bijwonen.

* Van een aso-leerling in het middelbaar wordt in niet-coronatijden trouwens verwacht dat hij ná een lesdag van zes uur nog twee uur ‘met school bezig is’: studeren, taken maken, lezen …  Hoe komen die pedagogen dan in godsnaam aan dat ‘maximaal vier uur’? 
 (Zie ook hier)

* Vergelijkingen en metaforen kunnen veranderen op redelijk korte tijd. Een maand geleden werd corona vaak vergeleken met een ‘flinke seizoensgriep’. Gisteren hoorde ik een expert op de televisie spreken over een ‘gemeen beest’.

* Metaforen zorgen ook niet altijd voor duidelijkheid. ‘We hebben het virus bij zijn nekvel,’ zegt Steven Van Gucht, ‘we mogen nu niet loslaten.’  Wat bedoelt hij daarmee? Dat het virus binnen, laat ons zeggen een maand, helemaal verdwenen is? Met de kop tegen de muur geslagen en schedel verbrijzeld? Laat het ons hopen?

* ‘Wat ons momenteel zwaar parten speelt,’ schrijft Mijlemans vandaag in Het Nieuwsblad, ‘is dat we in het verleden erg losjes zijn omgesprongen met de financiering van ons gezondheidssysteem.’ Is dat zo? We geven geloof ik rond de 27 miljard per jaar uit aan gezondheidszorg. Als de regering drie jaar geleden had beslist om 10 procent meer uit te geven, hoeveel kans is er dan dat die 10 procent zou zijn gegaan naar beademingstoestellen, mondmaskers, en ruimere faciliteiten voor intensive care, dat alles met het oog op een crisis die niemand kon voorspellen? En als we nú 10 procent meer uitgeven, waar moeten we ons nú op voorbereiden?

* Je kunt voor hetzelfde geld de omgekeerde redenering volgen. Had de regering meer bespaard op gezondheidszorg, op een verstandige manier natuurlijk, dan was er nu misschien een grotere buffer om de huidige crisis op te vangen.

* Door de crisis krijgt premier Wilmès een aura van grote verantwoordelijkheid om zich heen ‘De magere, ernstige dame met lang haar,’ schreef Geert Van Istendael vertederd. Van dat soort vertedering heb ik weinig last. Maar ik geloof graag dat ze haar best doet. En Van Ranst ook. En Van Gucht ook. En De Block ook, al heb ik liever Philippe De Backer.

* Ook zonder vertedering ben ik bereid als een brave jongen te doen wat Wilmès en Van Ranst en de anderen zeggen.  Als Wilmès zegt dat ik na de paasvakantie weer naar school moet, dan ga ik weer naar school. Als Van Ranst mij binnen twee weken vraagt om buitenshuis een zelfgemaakt mondmasker te dragen, zal ik zonder morren zo’n masker maken en dragen.

* Nog over die maskers. Toen ik van gezagsdragers hoorde dat mondmaskers niet de minste bescherming bieden tegen coronavirussen, heb ik meteen het tegenovergestelde geloofd. Dat kwam ten dele door mijn slecht karakter, en ten dele door de foute redeneringen en de vage bewoordingen waarmee de gezagsdragers hun zaak bepleiten.  Er was ook iets in hun toon – van sussend over autoritair tot moraliserend – dat mijn wantrouwen wekte. ‘Causez toujours,’ dacht ik, ‘die mensen zijn, zoals de Engelsen zeggen, somewhat less than frank.’ En ik begreep ook waarom ze dat waren: er waren amper maskers.  Maar ik schrijf daar geen stukje over. Ik wil de plechtige godsvrede niet breken die bij een grote crisis hoort. Geen gezeur.


(1)  Deel I : zie  hier.

vrijdag 3 april 2020

Berekeningen op de achterkant van een postzegel

     Ik kijk nog altijd dagelijks naar statistieken en prognoses over corona, maar ik doe het minder en minder. De echt interessante curven en schalen die nieuwe informatie bevatten, zijn ondertussen zo ingewikkeld geworden dat het niet meer hoeft voor mij. Ik heb een idee van de ordegrootte en daar ben ik tevreden mee.
     Dat was allemaal anders een maand geleden, in de Tijd van de Onwetendheid. Toen waren nog maar weinig cijfers bekend, en die van de specialisten waren niet veel beter dan die van iemand anders. Van Gucht sprak op 3 maart nog van maximaal 700 slachtoffers in ons land. Hij vertelde er niet bij hoe hij aan dat getal kwam.
     Dat stoorde mij. De dag ervoor had dr. Philippe Devos in een profetisch stuk (hier) geschreven dat corona zonder de gepaste maatregelen 33 000, en met collateral damage, zelfs 50 000 slachtoffers kon maken.  Hij maakte die prognose door cijfers van bevolking, besmettingsgraad en mortaliteit met elkaar te vermenigvuldigen. Men verweet hem toen (hier) dat zijn berekeningen pasten op de achterkant van een postzegel.
      Ik voelde mij meteen aangesproken door dat soort postzegelberekeningen. 
     Twee weken later deed professor Goossens hetzelfde als wat Devos had gedaan, maar dan voor de televisie. Hij vermenigvuldigde snel enkele getallen met elkaar – inwoners, uiteindelijke besmettingsgraad, opname in ziekenhuis, mortaliteit op intensive care – en kwam uit op 75 000 slachtoffers, dat wil zeggen, als men het virus zijn gang liet gaan. Goossens maakte de berekening uit het hoofd, raakte in de war tussen 7 500 en 75 000, maar het resultaat kon ik achteraf zelf nog eens narekenen: het was 75 000.
     En nu komt het mooie: ondanks het postzegelkarakter van de berekening komt het cijfer van Goossens dicht in de buurt van de recente berekening die het Imperial College van Londen voor ons land maakte : 91 000 slachtoffers, dat wil zeggen, nogmaals, als men het virus zijn gang laat gaan.
     Maar we láten het virus zijn gang niet gaan. De vraag is dus: hoeveel wérkelijke slachtoffers kunnen we dan verwachten? De extrapolatie is al gemaakt. Met de huidige cijfers van besmettingen, hospitalisaties en Intensive Care-patiënten rekent men op 3000 doden eind april (hier).
     En na eind april? Dat weet niemand. Goossens zegt minstens 7 500, Van Ranst zegt hoogstens 7 500. Dat komt ongeveer op hetzelfde neer. Ook valt op dat die 7 500 ongeveer 10 procent bedraagt van het theoretische maximumgetal. En die 10 procent duikt ook op in de Amerikaanse prognoses die Trump en zijn adviseurs voorstelden op de persconferentie van deze week: 1 850 000 doden zonder ingrijpen en 170 000 met ingrijpen, dus ook weer ruwweg 10 procent.
    Maar waar die 10 procent vandaan komt, die berekening krijg je er weer niet bij. En ik begrijp dat. Een Bayesiaans buikgevoel* krijg je niet op de achterkant van een postzegel geperst. 
En voor een berekening à la Fermi** heb je al gauw de achterkant van een enveloppe nodig.


Thomas Bayes (1701-1761) stelde een formule op waarmee je kunt inschatten in hoeverre je resultaten van testen, cijfers en prognoses kunt vertrouwen. Je vergelijkt die resultaten met de algemene waarschijnlijkheid dat bepaalde gebeurtenissen zich voordoen. Die algemene waarschijnlijkheid kennen we vaak uit ervaring, die tot intuïtie uitgegroeid is.

** Enrico Fermi (1901-1954) had een talent om ingewikkelde problemen eerst op te lossen met een snelle berekening op basis van slechts enkele geschatte gegevens. De uitkomst van die berekeningen bleek achteraf in ordegrootte vaak overeen te komen met het resultaat van de ingewikkelde wetenschappelijke formules. Met dank aan Bert Cattoor voor de verwijzing.