zaterdag 27 juni 2020

Oud lesmateriaal - wat doe je ermee?



     Ik ben gisteren begonnen met oud lesmateriaal weg te gooien van het jaar 2001-2002, niet alles van dat jaar, maar toch een vier-vijfduizend bladzijden. Je moet ergens beginnen.
     Dat zit zo. Ik gaf in 2001 al drie jaar les aan vierdejaars, en toen ontving ik tijdens de vakantie het bericht dat ik er enkele klassen vijfdejaars bij kreeg. Ik vroeg aan een paar ervaren collegae welke koopwaar zij aan de man brachten, wierp een blik op het leerplan, bladerde in de handboeken en vond daar veel dingen die ikzelf in het vijfde jaar had geleerd: Egidius en Reinaert en Beatrijs en Vondel en Boutens. Dat wou ik ook geven. Daarnaast lazen we geloof ik boeken van Ruyslinck en Vandeloo. Dat wou ik dan weer vermijden.
      Ik dacht: goed, ik doe wat rond verhalen uit de twintigste eeuw. Hele boeken laten lezen,wilde ik niet, want als een leerling zo’n boek niet lust, moet hij toch die volle tweehonderd of driehonderd bladzijden doorstaan en dat is niet fijn. Maar als een verhaal tegenvalt, is hij er met tien, twintig of veertig bladzijden vanaf. Kende ik veel verhalen- of novelleschrijvers van de twintigste eeuw? Eigenlijk niet. Saki, Tsjechov, Borges, Dahl, Collier, Maupassant, Fante, Singer, Kundera, Jean Ray. 
     Ik ben dan beginnen snuisteren in bibliotheken, heb enkele duizenden bladzijden gelezen en door hier en daar wat vals te spelen en een hoofdstuk uit een boek als een verhaal op te voeren, kwam ik aan een lijstje van twintig verhalen van gemiddelde lengte, van Boon, Brusselmans, Couperus en Giphart, tot Bukovski, Calvino, Carver, Coupland, Nabokov, Proulx en Salinger. Die verhalen scande ik dan in, liet ze afdrukken en deelde ze uit in de klas.
     En verder? De leerlingen moesten de verhalen natuurlijk thuis lezen. Daarna maakte ik voor elk verhaal een pittige meerkeuzetoets om te controleren of ze dat wel gedaan hadden. En ten slotte moest elke leerling een van die auteurs komen voorstellen in de klas, in een spreekbeurt van ongeveer twintig minuten. Daarvoor moesten ze zich grondig informeren, wat in een tijd zonder veel internet een hele klus was. Voor sommige auteurs zou dat gemakkelijk zijn, voor andere heel moeilijk. Zo’n onrecht wou ik vermijden.
     Ik ben dan naar de bibliotheek van Mechelen getrokken, waar men een archief bijhield met ‘knipsels’ over auteurs. Ik heb de knipsels over mijn twintig auteurs allemaal gekopieerd, samen dus een vier-vijfduizend bladzijden. Ik weet niet meer hoeveel dagen of weken ik daar mee bezig ben geweest. Daarna heb ik al die kopieën in snelbinders verzameld en uitgedeeld aan de leerlingen, en die hebben daar een keurige spreekbeurt uit gepuurd waar ik veel uit heb geleerd.
      Het jaar erop had ik geen vijfde middelbaar meer. Ook later, toen ik weer vijfdejaars kreeg, heb ik die knipsels niet meer gebruikt. Maar pas gisteren heb ik alles uit de snelbinders gehaald, gevochten tegen de verleiding om hier en daar iets waardevols te bewaren – als je daaraan begint, ben je verloren –, en het papier naar het containerpark gebracht.
     Volgende week doe ik misschien de rest van 2001-2002, of misschien begin ik aan 1998-1999, of aan 2005-2006. Het moet niet in de juiste volgorde gebeuren. Ik ben nu toch op pensioen.

2 opmerkingen:

  1. Dit artikeltje verdient toch tenminste één reactie. Ik pinkte een traan weg. U ook, mijnheer Clerick? Of nam u op hardvochtige wijze afscheid van die zorgvuldig en liefdevol opgebouwde verzameling?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Voor dat pak ging dat gemakkelijk omdat het niet veel meer waren dan knipsels die door andere archivarissen waren verzameld. Voor een ander deel van mijn papier zal dat ook niet moeilijk zijn als ik het materiaal digitaal heb. Voor nog een ander deel, ja dan zullen de traantjes komen.

      Verwijderen