zaterdag 30 januari 2021

Twee betogingen en een jeugdherinnering


      De ene betoging is de andere niet. Ik heb er op de televisie twee gezien naar aanleiding van de dood van Ibrahima Barrie in een Brussels politiekantoor. Ze verliepen allebei eerst vreedzaam en ontaardden daarna in rellen. Maar bij de beelden van de eerste betoging - die van 13 januari - was ik plaatsvervangend bang van de relschoppers die met stenen gooiden en brand stichtten, en bij de andere - die van 24 januari - was ik plaatsvervangend bang van de politie die met honden achter de betogers aanliep.
     De jongeren van de tweede betoging leken mij braver. Ze waren ook met minder, geloof ik. En ze waren meer bezig met politiek. Ik hoorde iets van ‘klassenjustitie’ en ‘Gauches anticapitalistes’. Ik zag later een filmpje passeren waarin een oude Amada-PVDA-kennis zich de ‘porrrte-parrrole’ van die jongeren noemde (hier).
     Als de tweede betoging inderdaad braver was, ook al was ze verboden, verklaart dat misschien  waarom de politie hardhandiger optrad. Dat heb je met sommige leraren ook. Als de grootste lawaaimaker van de klas kuren heeft, kijken ze de andere kant op, maar als een doodbrave leerling een potlood laat vallen, ontbinden ze hun duivels. ’t Is een niet erg fraaie maar begrijpelijke manier om frustraties af te reageren en je gezag wat te herstellen.
     De twee betogingen zijn trouwens op dezelfde manier afgelopen: met honderd of tweehonderd manifestanten die werden opgepakt en die voor enkele uren in de cel terecht kwamen. Er wordt nu intern onderzocht of een en ander wel correct verliep van de kant van de politie. Zo zouden er bij de laatste betoging onschuldige omstanders zijn opgepakt, onder meer mensen die enkel een pakje friet hadden gekocht, veertien professionele dansers, en een circustrainer, Rachid Boulahrir, die aan dertig mede-arrestanten gevraagd heeft of ze aan de betoging hadden deelgenomen. Het was er maar één. Nou ja, ik ben ook een paar keer voor de rechtbank verschenen wegens deelname aan een betoging waar ik, op mijn communiezieltje, niets mee te maken had. Ooit stond een foto van mij op de voorpagina van de Oostendse Zeewacht, met als onderschrift: ‘Hier wordt een onschuldige omstander gearresteerd.’ (hier)
     De beschrijving van Boulahrir roept bij mij herinneringen op. ‘We zaten met dertig in een cel, zegt hij. We kregen urenlang geen water en we mochten niet naar het wc.’ Zo is dat. Bij een verboden Amada-betoging in de jaren zeventig werd ik ook opgepakt met een honderdtal medestanders. We werden over drie cellen verdeeld, we kregen geen water en we mochten niet naar het wc.
     Maar Amadezen waren harde kerels. KH riep door het deurluikje dat de politie hem altijd mocht komen halen. ‘Jullie hebben nog nooit slaag gekregen van éne van Amada, zeker?’ riep hij. Daarna begon SVH minutenlang hard tegen de celdeur te trappen. Hij deed dat als een paard, met de rug naar de deur gekeerd. Enkele andere begonnen verwoed te rukken aan het celraam dat openstond voor de verluchting. Na een kwartier kregen ze het kleine maar zware raam uit de muur. Nu werd het serieus. We begonnen met de hoek van het raam op de celdeur in te beuken, in ploegen van twee, die elkaar om de vijf minuten aflosten. Het heeft een paar uur beukwerk gekost, maar ten slotte begaf de deur het. Zo’n celdeur is best stevig, maar dat is zo’n celraam ook.
     Zo kwam alles goed. We stormden de gang binnen, en de politie maakte zich uit de voeten. Ze wilden geen slaag krijgen van ‘ene van Amada’. We konden geloof ik zelfs naar het wc. De gang was van ons. We zongen revolutionaire liederen, vertelden mopjes, en praatten door het celluikje met de kameraden die wél nog opgesloten waren. Wat later werd iedereen vrijgelaten. De politie was erg voorkomend.*
     Ben ik nu trots op wat ik vroeger deed, of ben ik er beschaamd over? Geen van de twee natuurlijk, want het is zo lang geleden (hier). Maar lang geleden of niet, ik ben toch blij dat we met al onze linkse branie geen stenen gooiden, geen ruiten van winkels insloegen, en geen politiepost in brand staken.


* De afloop van het verhaal herinnerde ik mij blijkbaar enigszins fout. Oh fickle memory! JVD, ook bekend als GVM reageerde: ‘Kras … we zaten in dezelfde cel … gevangeniscel. Eenmaal buiten kregen we ook uit de twee andere cellen onze kameraden vrij … De Brusselse agenten bleken zich verschanst te hebben in hun bureau, zodat wij door de gangen langs de keldergarages naar buiten konden ontsnappen.’ Ja, nu weet ik het ook weer.

vrijdag 29 januari 2021

Marc en het populisme


      Ik vroeg aan mijn vrouw of ze de laatste column van Reynebeau wou doorsturen. Ha, die column  van Marc, zei ze. Ze noemt hem dus Marc! Dat zal ik dan ook maar doen. ’t Is een korte naam en dat is gemakkelijk als je hem vaak moet herhalen. Bovendien, in een polemisch stukje klinkt zo’n voornaam een beetje denigrerend, wat mooi meegenomen is.
     Marc heeft dus een column geschreven over de Nederlandse rellen tegen de avondklok, en voor hem is het een gelegenheid om eens flink zijn mening te zeggen over het populisme en de populisten. Hij is er tegen*. Hij is meer van het politiek-correcte kamp. Binnen dat kamp is hij de tegenpool van Tom Naegels. Die laatste redeneert zorgvuldig, stap voor stap, genuanceerd; hij formuleert slim, soms geestig, zoekt dekking als het nodig is, en wist zijn sporen. Vaak wil ik antwoorden, hem aanvallen op de flank, maar dan zie ik dat hij ook daar een goed gecamoufleerd verdedigingsmuurtje heeft opgetrokken. Maar voor Marc is dat allemaal tijdverlies. Hij werkt anders: identificatie van de slechteriken (Trump! Steve Bannon!), schermutselingen in het luchtledige, stromannen, hyperbolen, sarcasme, intentieprocessen, en af en toe een exotische term die we al lang niet meer hadden gehoord zoals sociaaleconomische ‘vervreemding’.
     De relschoppers in Nederland, beweert Marc, zijn ‘misschien’ de voorhoede van het Europese populisme 2.0. Dat ‘misschien’ is het tweede woord van de tekst, en staat daar goed op zijn plaats. Als redenering is het immers een doodlopend straatje en dat weet Marc ook. Het corona-probleem is er een op korte termijn en is niet, zoals migratie, een kwestie die al enkele generaties aansleept en die dat nog enkele generaties zal blijven doen. Bovendien zegt Marc zelf, en hij citeert heuse ‘in de VS docerende politicologen’, dat populistische ideeën slechts aanslaan als ze worden overgenomen door politiek centrumrechts. Dat is met corona niet gebeurd, en dat zal nu ook niet meer gebeuren. 
     Vervolgens, ook niet onbelangrijk, past de ‘coronascepsis’ niet zo goed in de definitie die Marc van het populisme geeft: nativistisch, nationalistisch, autoritair en illiberaal. Die eerste twee kenmerken hebben met de corona-acties weinig te maken, en die laatste twee zijn eerder van toepassing op de corona-politiek van de regeringen dan op het verzet ertegen. En ten slotte: wie de relschoppers op de filmpjes bezig heeft gezien zal zich twee vragen stellen. Waarom stelen die lui nu prularia in plaats van nuttige voorwerpen zoals televisies – wat je altijd ziet bij rellen in de VS? En wat heeft dat allemaal met politiek te maken? Maar dat is weer een ander verhaal.
     Midden in zijn stukje verandert Marc dus wijselijk van onderwerp en bezint zich over de vraag waar het populisme vandaan komt. Ja, waar komt het vandaan? Volgens Marc komt het bijvoorbeeld van de blanke Europeaan die vreest dat men ‘oude tradities’ zou verbieden, zoals Zwarte Piet, en ‘warempel, nu ook Pippi Langkous’. Ik begrijp niet goed waarom Marc hier ‘zou’ gebruikt. Zwarte Piet ís ondertussen verboden op Facebook, en nu wil men in de Gentse bibliotheken ‘warempel ook’ waarschuwen voor de Pippi Langkous-boeken. Mij lijkt het dat het hier de verbieders en de waarschuwers zijn die zich illiberaal en autoritair opstellen.
     Aan het einde van zijn tekst, in zijn zevende alinea, graaft Marc nog wat dieper. Bart De Wever zei onlangs op de televisie dat populisme een reactie is van de ‘verliezers van de globalisering’. Zoiets zit Marc dwars. Dat moet worden weerlegd als het ‘ultieme cliché’. Alleen, die weerlegging komt er niet. Iets een cliché noemen is onvoldoende. Iets met ‘zou’ formuleren, bewijst niet dat het onwaar is. En iets als een afleidingsmaneuver omschrijven om ‘geen aandacht te moeten hebben voor de groeiende sociale ongelijkheid’ – zoiets telt evenmin als argument.
     Het is nochtans een eenvoudige vraag: bestaan ze echt, de ‘verliezers van de globalisering’ die de lasten krijgen van  ‘de moeilijke diversiteit’? Als Marc vindt dat die verliezers niet bestaan, dat hij het dan zegt. Als Marc vindt dat migranten op de arbeidsmarkt géén neerwaartse druk uitoefenen op de lonen** en dat migranten met vervangingsinkomens géén probleem vormen voor de sociale zekerheid, dat hij dan als een man opstaat, op tafel slaat en dat luidop zégt. Of schrijft, want ik laat mij weer meeslepen door mijn verbeelding.
     Maar Marc zegt of schrijft dat niet. In plaats daarvan schrijft hij dat het populisme een reactie is op telkens herhaalde vernederende uitspraken. Daar zit een kern van waarheid in als je denkt aan uitspraken als die van Hillary Clinton over de deplorables. Maar Marc denkt aan andere uitspraken. Hij maakt er een lijstje van en plaatst ze onder de noemer 
opinions chics  een uitdrukking die hij overneemt van Bart De Wever.
     Eigenlijk zouden die ‘opinions chics’ uitspraken moeten zijn die je vaak letterlijk hoort of zegt in een burgerlijke conversatie - anders zijn ze niet 
chic. Ik citeer het hele lijstje en heb het voor de aardigheid gerubriceerd: ‘dat arbeid niets mag kosten (a), dat coöperatie moet wijken voor concurrentie (b), dat tegenslag altijd aan eigen falen is te wijten (c), dat collectieve voorzieningen te duur zijn (d), dat armoede slechts voortvloeit uit verkwisting en luiheid (e), dat aanpassing en integratie maar van één kant moeten komen, die van de machtelozen (f), en dat wie het moet stellen met een uitkering slechts een potentiële fraudeur is die desnoods met detectives moet worden opgespoord (g).’ Dat is het discours dat ‘de waardigheid en het zelfbeeld van zoveel mensen aantast.’
     De status van het lijstje is onduidelijk. Beschrijft Marc veelgehoorde uitspraken? Of heeft hij het over bestaande praktijken. Of probeert hij weer te geven wat rechtse mensen denken in het diepst van hun gedachten? Alleen dat eerste – veelgehoorde uitspraken –  zou eventueel als vernederend ‘discours’ kunnen worden aangemerkt en als dusdanig verantwoordelijk zijn voor een populistische reactie.  In dat geval komen (c) en (e) in aanmerking, het ‘eigen falen’ en de ‘verkwisting en luiheid’. Maar die verwijtende uitspraken hoorde je, geloof ik, vooral in de negentiende eeuw. Dat uitkeringstrekkers ‘potentiële fraudeurs’ zijn (g) heb ik wel eens gehoord in een échte conversatie, maar die was niet burgerlijk. De linkse tegenhanger ervan, dat elke ondernemer een potentiële fiscale fraudeur is, heb ik vaker gehoord. De vraag ten slotte dat migranten zich zouden aanpassen aan het land van aankomst (f) is inderdaad een veelgehoorde uitspraak. Maar ik geloof niet dat ze behoort tot het discours waar de populistische kiezer zich aan stoort. Die stoort zich eerder aan het tegenovergestelde discours: dat hij zich moet aanpassen.
     De items (a) en (d), de lage lonen*** dus en de dure collectieve voorzieningen, die kunnen volgens mij moeilijk als vernederende ‘opinions’ worden omschreven. Het zijn eerder bestaande praktijken, wat niet wegneemt dat ze ook tot ontevredenheid kunnen leiden. Maar hier kun je andere vragen stellen. Zijn die lonen inderdaad te laag, en die voorzieningen te schaars? Vergeleken waarmee? Hoe moet daaraan worden verholpen? En, in de context van de populismediscussie: heeft een grote migratie-instroom daar een gunstige of ongunstige invloed op? Het loont de moeite om eens te lezen wat migratiespecialist Paul Collier daarover schrijft****. Ik geloof in elk geval niet dat (a) komt door (b), met andere woorden dat de lage inkomens veroorzaakt worden door de economische concurrentie en mededinging.
     Eigenlijk lijkt het of Marc met zijn lijstje vooral gepoogd heeft om de geheime gedachten van rechts weer te geven. Daar is hij dan niet goed in geslaagd. Op alle punten die Marc opsomt heb ik een behoorlijk rechts standpunt, meestal rechts van N-VA en O-Vld, maar de verwoordingen zijn zo gekozen dat ik er weinig in kan ontdekken van wat ik ongeveer denk. Ik maak een uitzondering voor (f): dat migranten zich best zo goed mogelijk aanpassen aan het land van aankomst. Dát vind ik wel. Ze moeten dat niet doen, zoals Marc schrijft, omdat ze ‘machteloos’ zijn, maar omgekeerd omdat ze dan zo snel mogelijk die toestand van machteloosheid achter zich zouden laten.
     Ik wil graag op een positieve noot eindigen: met de slotzin van de column kan ik akkoord gaan: een samenleving moet ‘zorgzaam en inclusief’ zijn. Daar vinden vinden Marc en ik elkaar. En in onze afkeer van clichés natuurlijk.

 

* Marc doet trouwens ook uit de hoogte tegen de anti-populisten want die ‘zwaaien’ met het woord ‘om zelf veilig, weldenkend, maar ook zeer onproductief, in het politieke centrum beschutting te zoeken.’ Het politieke centrum? Foei!

** De relatie tussen migratie en lonen is een moeilijke kwestie. Een kleine tot matige arbeidsimmigratie heeft volgens de meeste economen een gunstige invloed op de gehele economie en dus op het reële inkomen van iedereen, maar door de druk op de lonen, profiteren sommige bevolkingslagen, bijvoorbeeld de laaggeschoolden, er minder van dan de andere. Een te grote immigratie die niet goed is afgestemd op de arbeidsmarkt heeft een ongunstige invloed op de economie.

*** Je hoort werkgevers inderdaad zeuren over te hoge loonlasten, maar die worden dan in verband gebracht met de concurrentiepositie en de verhouding bruto-nettolonen, twee contexten die, geloof ik, niet ‘de waardigheid en het zelfbeeld’ van de werknemer aantasten.

**** Zie over Collier ook  hierhierhierhier en hier en hier.

donderdag 28 januari 2021

Van Grieken en Annouri over migratie


     Tom van Grieken (VB) en Imade Annouri (Groen) hebben met elkaar gemeen dat ze trots een filmpje hebben gepost over hun deelname aan hetzelfde ‘omvolkingsdebat’ op ATV. Ik heb, tegen mijn gewoonte in, die filmpjes bekeken, ook omdat ze zo kort zijn (hier), (hier) en (hier).
     Die Annouri is een vlotte jongen. Je kunt zijn schoenen en sokken niet zien, want hij zit aan een tafel, maar hij koopt die laatste ongetwijfeld gewoon in de winkel, zoals ik, en breit ze niet van geitenwol zoals een eerdere generatie Groenen dat deed. Annouri doet zijn best, en slaagt erin, om eruit te zien als een dynamische O-Vld’er, zoals de tegenwoordige O-Vld’ers hun best doen, en erin slagen, om te klinken als dynamische Groenen.
    Zijn discours valt tegen als je hem uittikt. Annouri heeft het over ‘internationale vastsellingen’, ‘majority-minority cities’, het ‘verdwijnen van meerderheden’. Hij wil van Antwerpen een ‘topstad’ maken, een ‘New York aan de Schelde’, en geen ‘Bokrijk naast de parking’. Hopelijk wil hij de vastgoedprijzen van New York niet mee importeren. Hij heeft gezien dat New York een diverse én welvarende stad is, en lijkt te denken dat het tweede het gevolg is van het eerste.* Maar zo eenvoudig is dat niet. Antwerpen nu is al héél divers is, diverser dan een topstad als Tokio bijvoorbeeld die ook heel welvarend is. Gelukkig geeft Annouri wel blijk van goede intenties. Als we allemaal samenwerken op deze lap grond kunnen we er een welvarende regio maken, zegt hij. Dáár ben ik het mee eens.
     Annouri vindt dat de retoriek van Tom van Grieken ongunstig afsteekt tegen die van VB-leden en VB-stemmers, ‘met wie hij regelmatig in gesprek gaat.’ Dat blijkt echter niet uit het filmpje van Van Grieken. Ik stoot op Facebook soms op commentaren van VB-stemmers die, omgekeerd, ongunstig afsteken bij de retoriek van Van Grieken.** Ik citeer, die laatste enigszins verkort: ‘Wij willen de migratie stoppen … en met de mensen die hier zijn, ongeacht hun huidskleur, daar maken we het Vlaanderen van morgen mee, maar niet met de mensen die hier komen om criminele feiten te plegen, om te profiteren van onze sociale zekerheid en om een extreme vorm van de islam aan te hangen.’
     Ik ben bijzonder verguld met de nuance die Van Grieken maakt tussen ‘de migratie stoppen’ en ‘de mensen – dat wil zeggen de migranten – die hier zijn’. Ook de nuance tussen de islam en ‘een extreme vorm van de islam’ mag Van Grieken voor mijn part nog een paar keer herhalen. Ik zal daarom niet voor hem stemmen, maar wel telkens instemmend knikken.
     Van Grieken geeft kort en accuraat drie pijnpunten aan van de migrantengemeenschap: een oververtegenwoordiging in de misdaadcijfers, een oververtegenwoordiging bij de uitkeringstrekkers, en een te grote aanhang van de extreme islam. Als ik die zaken zelf zou aankaarten, zou ik ze, als mijn opponent mij niet onderbreekt, nog verder nuanceren. 
     Een oververtegenwoordiging bijvoorbeeld is bijlange na nog geen meerderheid. Van Grieken heeft dat niet gezegd, maar ik weet uit ervaring hoe snel de vergissing gemaakt wordt. Ook mijn leerlingen hadden de drogreden niet altijd onmiddellijk door. Dan gaf ik twee voorbeelden. Het is niet omdat de meerderheid van de militairen mannen zijn, dat de meerderheid van de mannen militairen zijn. En het is niet omdat de meerderheid van wie in de gevangenis zit allochtonen zijn, dat de meerderheid van de allochtonen in de gevangenis zit. Of thuishoort.
    Verder bewijst een feitelijke toestand nog geen intentie. Naar hier komen ‘om’ te profiteren van de sociale zekerheid, dat komt zeker voor. Maar er zijn ook andere redenen waarom migranten op vervangingsinkomens terugvallen: onvoldoende scholing voor onze arbeidsmarkt, discriminatie bij aanwervingen, een fatalistische aanvaarding van een lager inkomen – een inkomen dat immers nog altijd veel hoger ligt dan dat in het thuisland.
     Ook is de extreme islam niet de enige bron van de achterlijke opvattingen die ermee samenhangen. Van Grieken haalt aan dat sommige moslims ‘homoseksuelen van gebouwen willen gooien.’ Dat is waar. Maar die extreme moslims zijn niet de enigen die zoiets willen en ze vormen geen meerderheid in hun gemeenschap. Uit onderzoek blijkt dat 23 procent van de moslim scholieren het eens is met de stelling ‘agressie tegen homo’s is aanvaardbaar’, tegen 8 procent van de niet-moslim scholieren. 8 procent bij de niet-moslim scholieren … dat was voor mij een grotere verrassing dan die 23 procent bij de andere groep**.
     In hoofdzaak komt het erop neer dat een gezond beleid geen onderscheid maakt tussen autochtonen en allochtonen, niet in de gunstige, en niet in de ongunstige zin. Homofoob geweld is áltijd fout, van wie het ook komt. Crimineel gedrag moet áltijd worden bestraft, of het nu van kut-Vlamingen of van kut-Marokkanen komt. En te grote afhankelijkheid van vervangingsinkomens moet worden vermeden bij álle gemeenschappen.
     En om het nog sterker te zeggen: we zullen het ‘Vlaanderen van morgen’ óók moeten opbouwen met ex-crimineeltjes die tot de jaren van verstand zijn gekomen, met allochtonen die na enig trekken en duwen toch een baantje vinden of aannemen, en met homohaters die foute antwoorden geven op enquêteformulieren maar op straat hun fatsoen houden. Want we kunnen die vervelende mensen, behoudens een klein aantal uitzonderingen, niet terugsturen naar het land van herkomst. Iets anders beweren – ik zeg niet dat Van Grieken dat deed – zou grove demagogie zijn: onrealistisch, en een rechtstaat onwaardig.

 

* Zo’n verband tussen diversiteit en welvaart zal wel bestaan. De luxehotels in New York zouden niet draaien zonder de goedkope Mexicaanse schoonmaaksters. Mij hoor je daarover niet klagen, want ik vind het win-win voor die schoonmaaksters én voor de hotelgasten. Maar is het ook het model dat Annouri voor ogen heeft? 

** Ik lees natuurlijk ook veel fatsoenlijke commentaren van VB-leden en VB-stemmers. 

*** Het verschil is groter als het gaat om de vraag over homo’s die de doodstraf krijgen in sommige moslimlanden. Bij de Vlaamse moslim scholieren gaat 21 procent daarmee akkoord, en slechts 4 procent van de niet-moslims. Het onderzoek werd uitgevoerd door Vettenburg, Elchardus en Put, en wordt geciteerd in Koopmans, R. (2019). Het vervallen huis van de Islam.

zaterdag 23 januari 2021

Cyriel Buysse en de Aldi-meneer


      Ik zou nooit Jona Gold-appels eten, behalve in hoge nood. In een oorlogssituatie bijvoorbeeld, als er niets anders te eten is. Maar anders eet ik alleen Granny Smith (zie hier). Toch begrijp ik de frustratie van die meneer in de Aldi die door het dolle heen was toen het rek van de Jona Golds leeg bleek, en die toen zijn razende teleurstelling afreageerde op de winkelbediende. Het is dezelfde razende teleurstelling die ik voel als in onze Delhaize het rek met Breughel Bruin leeg is (zie hier). Soms vraag ik dan aan de winkelbediende of er straks nog bijgevuld wordt. Meestal is dat niet het geval. ‘Als er gene liggen, dan wil dat zeggen dat er gene zijn.’
     Het is een vreselijke ervaring als een of ander eten waar je je hoop op hebt gesteld, verstek laat gaan. Cyriel Buysse beschreef ze in de novelle Grueten Broos. Brave zoon Broos komt thuis en had gehoopt dat er hoofdkaas op tafel klaar zou staan. In plaats daarvan heeft zijn moeder een haring gekocht. ‘Grueten Broos voelde plotseling, als in toorn, het bloed naar zijn hoofd stijgen. ’t Was hem een vreselijke teleurstelling dat hij nu die lekkere Jona Gold, pardon die lekkere snee hoofdkaas, waar hij zó op gerekend had, niet hebben zou. Het deed hem pijn als een fysieke foltering en als een tegen hem gepleegd boosaardig onrecht.’
    Veel mensen die het filmpje met de Aldi-scène gezien hebben, denken dat die meneer altijd zo scheldt. Dat is mogelijk. Maar ’t is evengoed mogelijk dat er zich op dat moment een onafwendbare transformatie in zijn ziel voltrok, misschien als gevolg van eerdere tegenslagen die hij die dag ondervonden had. Zo was het ook met Broos gegaan. Hij had die dag moeten overwerken, in de modder en de regen, met een hongerende maag, voor een laag loon, in dienst van een baas die gebraden rosbief at. Dan verlies je wel eens je zelfbeheersing. ‘Er was in hem iets woest-boosaardigs waartegen hij zichzelf niet meer verzetten kon, iets dat hem dingen deed doen en deed zeggen die hij doen noch zeggen wilde.’ En inderdaad. Broos doet iets wat hij anders nooit zou doen. Hij scheldt zijn moeder uit en ‘duwt haar ruw van zich af’ waardoor zij op de grond ‘neersmakt’. ‘Ze kronkelde even, kreunend van de pijn, en een streepje bloed vlekte de grauwe tegels.
     Hoezeer ik ook hou van Granny Smith en Breughel Bruin, ik zou niet snel mijn woede uitleven op de manier van de Aldi-man. Ik zou geloof ik aan die aandrang kunnen weerstaan. Zoals ik ook aan de aandrang zou kunnen weerstaan om van de scène een filmpje te maken en dat op de sociale media te plaatsen. Die laatste aandrang zou ik zelfs, daar ben ik zeker van, niet eens voelen.

vrijdag 22 januari 2021

De socialisten en hun Marx


      Kennen de socialisten van vandaag hun Marx nog? Misschien beter dan we denken. Frank Vandenbroucke zei onlangs dat we dankzij de vaccins het ‘Rijk der Vrijheid’ zouden binnentreden.  Dat verwijst naar een uitspraak van Karl Marx in deel III van Het Kapitaal. Onder het kapitalisme is de arbeider ‘vervreemd van zijn arbeid. In de eerste fase van het socialisme wordt dat opgelost. De kapitalisten worden onteigend en de bedrijven worden overgenomen door de ‘gemeenschap’, waardoor de arbeider zich bevrijd weet van de maatschappelijke uitbuiting. Maar helemaal vrij is hij nog niet. Hij is vrij van de kapitalist, maar nog niet vrij van de wrede natuur die oplegt dat hij eet en drinkt en zich verwarmt om niet om te komen van honger, dorst of kou. Daarom is het noodzakelijk dat hij blijft werken.
    Als ideaal is dat minnetjes. Maar na het socialisme komt het communisme, en dan is de mens écht vrij. Hij eet en drinkt nog wel, en verwarmt zich, en werkt, maar hij doet dat niet uit noodzaak, maar uit vrije keuze. Onder het communisme ‘beginnt […] das wahre Reich der Freiheit’ dat opbloeit op de fundamenten van het oude ‘Reich der Notwendigheit’ (Kapital III, MEW 25, 828).
     De lezer denkt nu: ja, dat is Frank Vandenbroucke, een bolleboos, een studax, een oud-Trotskist, natuurlijk kent die de communisme-theorie van Marx. Goed. Dan nemen we Conner Rousseau van wie niemand gelooft dat hij een bolleboos of een studax is, of weet wie Trotski was. Een jaar geleden schreef hij op zijn Facebookpagina het volgende: ‘Solidariteit, dat is uw deel doen, maar ook uw deel krijgen. Dat is bijdragen naar vermogen, maar ook krijgen naar noden. Die slagzin komt van een van de grondleggers van het communisme: Louis Blanc: ‘De chacun selon ses capacités, à chacun selon ses besoins.’ Marx nam die formule over. Loon naar werken vond hij burgerlijk. In het ‘Rijk der Vrijheid’ zou het anders toegaan: ‘Von jedem nach seinen Fähigkeiten, zu jedem nach seinen Bedürfnissen,’ scheef hij in zijn bekende Kritik des Gothaer Programms.
      Zelf ben ik voorstander van een universeel basisinkomen, als vervanging van de sociale zekerheid. Dat basisinkomen moet laag zijn, en moet een ziekteverzekering inhouden. De kapitalistische automatisering en robotisering maken zoiets in de toekomst misschien mogelijk. Zo’n basisinkomen kun je evengoed zien als een soort ‘Rijk der Vrijheid’. Charles Murray geeft een voorbeeld (hier). Vier vrienden die alleen in golfsurfen geïnteresseerd zijn, kunnen samen een goedkoop appartementje huren en de rest van hun dagen doorbrengen op de plank, zonder zich verder om iets druk te maken. Ze kunnen naar het woord van Jezus leven als de vogelen in de lucht en de leliën des velds.
     Maar als ideaal blijft het minnetjes. Willen de vrienden een extraatje, een breedbeeldscherm en een abonnement op Netflix bijvoorbeeld, dan zullen ze een bijbaantje moeten nemen, waarmee ze toch weer terecht komen in het ‘Rijk der Noodzaak’. Ook vrees ik dat ze zelfs met die bijbaantjes niet aan ál hun ‘Bedürfnisse’ zullen kunnen voldoen. Maar ’t stelsel is tenminste concreter dan de utopie van Marx. En er is een mooie film over gemaakt met Keanu Reeves en Patrick Swayze. Al ging die meer over het bijbaantje van de vrienden-surfers.

donderdag 21 januari 2021

Boekbinden met Jozef


      Boekbinden heb ik geleerd in een bejaardenclub. Ikzelf was een jonge veertiger, maar de meeste andere clubleden waren een stuk boven de zeventig, en sommigen in de tachtig. Wij kwamen wekelijks bijeen in het cultureel centrum van een Brusselse randgemeente waar we konden beschikken over witte lijm, grote stukken grijsbord en een snijmachine.
     Sommige van mijn medeboekbinders hadden niet goed door dat ik tot een andere generatie behoorde. Het doet denken aan mijn leerlingen die amper het verschil zagen tussen een leraar van dertig en een van zestig. Die leeftijden boven de hunne waren zo ver verwijderd dat de nuances er niet toe deden.  Bij die bejaarden van de boekbindclub was ook zoiets aan de hand, maar dan omgekeerd. Als je eens tachtig bent, zijn leeftijden onder de jouwe zó dichtbij dat de nuances evengoed onbelangrijk worden. Wie vijftig of zestig is, zal binnenkort ook tachtig zijn. Lang zal het niet duren. Zo verklaar ik althans dat Georges, de oudste van het stel, elke week opnieuw vroeg waar ik middelbare school gelopen had. In Menen, dus. En werden de lessen toen nog in het Frans gegeven, wou hij dan weten. Want Georges was Vlaamsgezind, en een oud-koloniaal, zoals de meesten van de club.
    Wat de techniek betreft had je in de club twee scholen: de school van Jules en de school van Jozef. Ik behoorde tot de school van Jozef, omdat die pedagogisch sterker was. Terwijl de volgelingen van Jules inbonden op koordjes, bonden wij in op bandjes. Jozef deed dat omdat je dan minder het papier beschadigde, en wij deden het omdat wij voor koordjes geen geduld hadden.
     
Als ik nu een boek inbind, en ik ruik de geur van de lijm, dan denk ik soms aan Jozef. Ik zat naast hem. Hij zei vaak hetzelfde, niet uit vergeetachtigheid, maar omdat hij er plezier aan beleefde om die dingen luidop te zeggen. Sommige van die zaken zeg ik nu ook luidop. Als ik een boek in zijn definitieve vorm hamer, zeg ik: ‘De rug moet niet rond, maar korfvormig zijn. Als ik probeer te bepalen of de twee kanten gelijk zijn, zeg ik: ‘Het menselijk oog is zeer gevoelig. Als ik begin te plakken, zeg ik: ‘En nu gaan we werken volgens het principe: waar er lijm is plakt het, en waar er geen lijm is plakt het niet. 
     Veel van Jozef zijn uitspraken begonnen met eigenlijk. ‘Eigenlijk …
… zou je dat schutblad met pap moeten plakken
… zouden we het boek nu moeten wássen.
… zouden we die draad nu door klompje vet moeten halen
… zouden we zo’n grijsbord zelf kunnen maken door een enkele kippenverpakkingen op elkaar te plakken
… zou je nu tweehandig moeten zijn om ook de andere kant gemakkelijk te snijden.’

          De lezer zal uit dat ‘eigenlijk’ begrepen hebben dat niemand van ons, ook Jozef niet, het schutblad met pap plakte, een boek waste, een klompje vet bij zich had, zelf grijsbord maakte of twee rechterhanden had. Twee linkerhanden daarentegen … Maar verder was Jozef heel precies. Voor restaureren gebruikte hij technieken die men had toegepast op het Domesday Book, een werkje uit 1086. En voor een aantal moeilijke kwesties zoals het binden van het schutblad en het vastnaaien van het eerste katern had hij een eigen systeem uitgevonden dat je in geen enkel boekbindboek terugvindt.
     Jozef was erg op de penning. Zijn scalpels, waarmee je lijm van een blad kunt verwijderen, kocht hij op een rommelmarkt. Naaibank, snijschaaf, verguldpers, blokpers en nog veel meer had hij allemaal zelf gemaakt. Er kon geen sprake van zijn dat hij zoiets zou kopen bij Delcorde en Wilberz. ‘Delcorde en Wilberz zijn dieven,’ zei hij.
     Maar gierigheid is iets raars. Je kunt gierig zijn op één gebied, en royaal op een ander. Als het zijn verjaardag was, bracht Jozef échte champagne mee, en hij had ook échte champagneglazen bij zich, in doeken gewikkeld tegen het breken. En als hij het vliegtuig nam, boekte hij altijd een lijnvlucht bij de duurste maatschappijen. Die waren veiliger. Jozef wist zoiets want hij was een gewezen vliegtuigingenieur.

Jozef geleek een beetje op de Engelse boekbinder John Ravenhill


woensdag 20 januari 2021

Technieken van de humor


      In het vierde middelbaar gaf ik een aantal lessen over ‘technieken van de humor’. Dat was een mooie gelegenheid om de leerlingen tekstjes te laten lezen van Godfried Bomans, Simon Carmiggelt, Kees van Kooten, Koen Meulenaere, Annie Schmidt, de twee broers Van het Reve en nog enkele anderen.
     Ik heb toen zelf ook enkele geleerde teksten gelezen óver humor, van Schopenhauer, Bergson, Daninos en nog enkele anderen. Een van die teksten was een heus doctoraat van Hans van den Bergh: Konstanten in de komedie. Een onderzoek naar komische werking en ervaring. De doctorandus had daarvoor een aantal komedies bijgewoond en had genoteerd wanneer het publiek lachte. Hij had dat ook gedaan met enkele op grammofoonplaat of op band opgenomen voorstellingen. Zo kwam hij uiteindelijk aan een lijst van  3611 ‘Komische momenten’, die hij in zijn proefschrift afkortte tot ‘K.M’ in het enkelvoud en ‘K.M.M.’ in het meervoud. Wat hebben die literatuurwetenschappers een boeiend leven.
     Je begrijpt ongeveer welke technieken van de humor ik besprak: ironie, parodie, contrast, paradox, taboedoorbreking, dubbele bodem, overdrijving, understatement, te veel of te weinig woorden gebruiken, ‘stating the obvious’ enzoverder. Het kwam erop aan om leuke voorbeelden te zoeken of te verzinnen.
     Twee dingen zijn mij door die lessen te geven duidelijk geworden. Die zogenaamde technieken werken niet altijd. Je moet er minstens een paar combineren voor een echt K.M. optreedt.* Neem de eerste de beste bekende witz. ‘Het ziet er slecht uit. Diego Maradona dood, Paolo Rossi dood, Robbie Rensenbrink dood, en ik voel mij de laatste tijd ook niet zo lekker.’ Je hebt hier een reeks ‘technieken’ tegelijk: een aperte onwaarheid (ik heb nooit gevoetbald), een heterogene opsomming (ik hoor niet in het rijtje), impliciete uitdrukking (dat ik binnenkort zou kunnen doodgaan) naast nog eens een taboedoorbrekend prijzen van mijzelf. Haal enkele van de bestanddelen weg, en veel van het effect verdwijnt. ‘Ik kan even goed voetballen als Maradonna’, is bijzonder flauw. Net als: ‘Straks kan ik ook overlijden.’
     En dan is mij nog iets opgevallen. Alle, of laat ons zeggen de meeste, technieken lijken ook als ‘gewone’ stijlfiguur gebruikt te worden, zonder op het eerste gezicht een komisch effect na te streven. Denk aan het rijtje hierboven: overdrijving, taboedoorbreking, paradox … Stentor van Homerus kon even luid schreeuwen als 50 mannen. Dat is een flinke overdrijving, maar is het grappig? ‘Alles zoop en naaide, heel Europa was één groot matras’, schreef Campert. Dat was niet alleen een overdrijving; voor oudere dichters was in die tijd, geloof ik, zelfs het woord ‘matras’ een taboe. Maar heeft iemand gelachen met het gedicht? Dickens begint A Tale of Two Cities met een reeks paradoxen waarvan de eerste de bekendste is. ‘It was the best of times, it was the worst of times.’ Maar wordt A Tale niet als een van zijn minst humoristische boeken beschouwd? 
     Mijn mening is dat die Stentor met zijn luide stem, die matras waarop ‘alles’ zuipt en naait, en ten slotte die tijden die tegelijk goed en slecht zijn, op hun manier een héél, héél klein beetje grappig zijn. In die zin is literatuur, ook op haar somberste bladzijden, altijd een heel klein beetje grappig, zoals muziek, ook in haar vrolijkste notenrijtjes, dat nooit is, of nooit zou mogen zijn**.

  

* Van den Bergh noemt dat de ‘meerwaardigheid van de K.M.M.’, maar hij gelooft niet dat zo’n meerwaardigheid het publiek harder aan het lachen brengt.

 ** Alhoewel ik soms in de lach schiet bij de prelude van BWV 855 als het K.M. eraan komt, na ongeveer anderhalve minuut voorpret. Zie hier.

maandag 18 januari 2021

Als een hond die net overreden is


      Er bestaat, naar het schijnt, een hele onderafdeling van de filosofie die zich met ‘gewone mensentaal’ bezig houdt, ‘ordinary language philosophy’. Misschien komt het omdat veel filosofie juist niet in die taal geschreven is, maar in Gelehrtendeutsch, dat, naar het woord van Heine of Schopenhauer of iemand anders, ook de moedertaal is van veel Franse en Engelse filosofen. 
     Nu las ik laatst een boekje dat misschien wel een voorbeeld is van de voornoemde specialisatie, On Bullshit, van Harry F. Frankfurt*. Vaak schrijf ik luchtig over een ‘boekje’ als het in werkelijkheid om een kloek volume van 350 bladzijden gaat, maar dit keer is het waar: 10 op 16 centimeter, 67 bladzijden, brede marges, grote interlinie. De auteur vreest dat er vandaag meer bullshit verkocht wordt dan vroeger en probeert uit te zoeken wat bullshit – kletskoek, gezever – juist is.
     Frankfurt maakt een onderscheid tussen leugen en bullshit, omdat in het eerste geval de waarheid verdraaid wordt en in het tweede geval ze geen rol speelt. Dat laatste zien we voortdurend in de politiek en de reclame. Slagzinnen als ‘De kracht van de verandering’ of ‘Een team van 11 miljoen’  moeten goed klinken, met waarheid of leugen heeft dat weinig te maken.
     Een interessante zijsprong in het boekje gaat over het begrip ‘bull session’, het soort borrelpraat waaraan vrienden zich overgeven op café, op de werkplek, of bij etentjes thuis, over politiek, voetbal, liefde en de zin van het leven. Men probeert interessant te zijn, grappig, origineel, diepzinnig, maar eigenlijk is het allemaal niet erg onderbouwd en dat weet men ook op het moment zelf.
     Frankfurt is heel genereus in het beoordelen van dat soort ‘zeveren op niveau’. Misschien, zegt hij, is het wel de bedoeling om bepaalde meningen eens uit te proberen, kijken hoe ver we ermee komen. Dat vind ik ook. Na zo’n sessie blijf ik soms lang broeden over wat gezegd is, zowel door de anderen als door mijzelf, en dan vraag ik mij alsnog af of een en ander wààr was.
     Frankfurt staat lang stil bij een anekdote over Wittgenstein. Een vriendin van die laatste lag in het ziekenhuis nadat haar amandelen waren verwijderd. Toen hij haar bezocht zei ze dat ze zich voelde als ‘een hond die net overreden was’. De filosoof reageerde onmiddellijk. ‘Je weet niet hoe een hond die overreden is zich voelt.’
     De reactie van Wittgenstein wordt in het boekje van alle kanten bekeken. Is ze rechtvaardig? Is ze terecht? Is ze niet overdreven? Was Wittgenstein boos of wou hij plagen? Is er iets mis met het gebruik van metaforen en kleurrijke taal? Frankfurt concludeert dat Wittgenstein zich wel degelijk ergerde omdat zijn vriendin een uitspraak had gedaan waarvan het waarheidsgehalte haar niet interesseerde. Ze had bullshit verkocht.
     Zelf zie ik twee verklaringen voor Wittgensteins reactie. Ofwel was de filosoof een knorrig man, en veel van wat we over hem weten wijst die richting uit**. Ofwel was hij heel erg bezig met het probleem van hoe een hond zich voelt nadat hij overreden is. Ik zie wat in die tweede verklaring. De op een na bekendste uitspraak van hem is dat, als een leeuw kon spreken, wij hem niet zouden begrijpen. Dat moet toch ook gelden voor een sprekende hond die net overreden is. Ik vind het eigenaardig dat Frankfurt, die ongetwijfeld alles van Wittgenstein heeft gelezen, de sprekende leeuw niet even aanhaalt. Maar het is, zoals gezegd, een héél kort boekje.

 

*  Een ander klein boekje van Frankfurt bracht ik hier ter sprake.
 ** Zoals de bekende anekdote die ik hier aanhaalde.

zondag 17 januari 2021

De communicatiestrategie van Bart De Wever


     Van zo verscheiden mensen als C. en W.B. heb ik uit hun eigen mond vernomen ‘dat ze Bart De Wever graag horen spreken’. Ik heb dat minder. Als Bart op het scherm komt, ben ik altijd bang dat hij iets verkeerds zal zeggen dat tegen hem kan worden gebruikt. Zoals ik altijd bang ben, dat mijn zoon Jan op het voetbalveld een verkeerd maneuver zal maken. Maar meestal moet ik niet bang zijn, want Jan maakt weinig fouten en ik kijk amper naar politieke programma’s op de televisie. Zo had ik weer die Afspraak op vrijdag gemist met Bart, en met Liesbeth Van Impe en Amerika-expert Kerremans. Achteraf hoorde ik daar tegenstrijdige dingen over. Mensen wier oordeel ik vertrouw, vonden dat Bart het goed had gedaan. Vrienden van Jan hadden dan weer onthouden dat Bart iets verschrikkelijks had gezegd, namelijk dat België geen democratie was. Gelukkig had Van Impe daarop kunnen antwoorden.
    Ik moest het programma niet bekijken om te weten wat het probleem was. Ik zag het zo voor mij. Bart had natuurlijk gezegd dat België uit twéé democratieën bestond, een Vlaamse en een Waalse, met eigen kranten, met een eigen publieke opinie en met eigen politieke partijen, en dat zo’n regeling systematisch – zou ‘systemisch’ hier ook juist zijn? – leidde tot lange regeringsvormingen, ondervertegenwoordigde landsdelen, coalities met veel te veel partijen, en spanningen tussen federale en deelstaatregeringen. En Van Impe had geantwoord dat de huidige regering was samengesteld volgens de regels van de grondwet. Zoiets ongeveer. In grote lijnen. ’t Was allebei waar natuurlijk, en náást elkaar.
    Omdat mijn belangstelling was gewekt, heb ik het programma een week later alsnog bekeken. Mijn vermoedens over de grote lijnen van het democratie-debat bleken juist. En verder? Van Impe was ongewoon zenuwachtig en Bart heeft geleerd om niet meer met zijn ogen te rollen. Als Van Impe iets vertelde, keek hij geamuseerd, en als professor Kerremans iets zei, keek hij geconcentreerd en geïnteresseerd. Van Impe had verder één welbespraakt moment, toen ze uitlegde dat democratie per definitie tot ontevredenheid leidde: de minderheid die niet in de regering vertegenwoordigd is, heeft redenen tot klagen, en wie wel in de regering vertegenwoordigd is, heeft die ook want zijn partij blijft niet trouw aan haar programma en sluit te veel compromissen. Dat was mooi samengevat.
    Twee keer was Van Impe naar mijn smaak te agressief. Toen Bart een lange uiteenzetting over Amerika besloot met een verwijzing naar hoe Hongkong behandeld wordt door communistisch China, zei Van Impe: ‘We gaan het volgende week nog wel over Hongkong hebben, nu gaat het over Amerika.’ En wat later, toen Bart iets zei over een Catalaanse vriend van hem die in de gevangenis zit: ‘We gaat het volgende week wel over Catalonië, hebben, nu gaat het over Amerika.’
     Ik heb niet gecontroleerd of De afspraak van 15 januari inderdaad aan Hongkong of Catalonië gewijd was. Maar op zich was wat Van Impe deed een goede zet. Als iemand een onderwerp ontwijkt door over iets anders te beginnen, mag je hem daar gerust op wijzen. Alleen had geloof ik niemand, behalve Van Impe, de indruk dat Bart het thema ‘Amerika’ of ‘Trump’ probeerde te ontwijken.
     Die vraag brengt mij weer bij mijn uitgangspunt: waarom sommige mensen Bart graag horen spreken. Mijn idee daarover is dat Bart ongeveer zegt wat hij denkt. Men spreekt vaak van de communicatiestrategie van politici. Bij de meeste politici komt die erop neer dat ze, vóór ze op televisie komen, iets in hun hoofd hebben, en dat ze dat dan als antwoord geven op gelijk welke vraag er wordt gesteld. ‘Wat vindt u van de eerste sneeuwval, meneer Lachaert?’ – ‘Ik vind dat N-VA moet ophouden met ruzie maken. Ruzie maken helpt niemand. Wij van Open-Vld zijn zo niet. Wij maken geen ruzie.’
     Bart heeft dat natuurlijk ook, want hij is een politicus. Maar naar mijn smaak, sluiten zijn antwoorden vaak redelijk goed aan bij de hem gestelde vragen, of bij de opmerkingen die zijn opponenten maken. Een mooi moment in de uitzending was toen Bart zijn mening gaf over de bijna ex-president Trump, een mening die ‘in vier jaar tijd niet veranderd was.’ Hij had het pijnlijk gevonden dat zo’n onbeschoft man de leiding had over dat grote land, hij had niet de indruk dat hij daar vanuit Europa veel over te vertellen had, en hij had vastgesteld dat er al genoeg criticasters waren die die taak op zich namen. ‘U zal mij nooit betrappen op een positief woord over Trump’, zei Bart nog, ‘maar ik heb daar vooral over gezwegen.’ – ‘Door te zwijgen hebt u dat dus in het ongewisse gelaten,’ antwoordde De Vadder. Waarop Bart: ‘Als u mij die vraag had gesteld, had ik daarop geantwoord.’
     Kijk, dat laatste, dat heb ik ook vaak gedacht. Er is wel eens ophef geweest over uitspraken van Bart, en men vroeg zich af welke strategie achter die uitspraken zat. Nu, vaak zat daar natuurlijk een strategie achter. Maar vaak ging het, toen ik de uitspraak opzocht, gewoon om een antwoord op een vraag die een journalist had gesteld. Bart had ook níet kunnen antwoorden, of over iets anders beginnen, en soms doet hij dat ongetwijfeld, maar ’t lijkt mij toch niet zijn eerste natuur.

zaterdag 16 januari 2021

Dromen in kleur of in zwart-wit?


      In sommige wetenschappen is het de gewoonte iets wat men niet weet dan maar aan het publiek te vragen, een beetje zoals men doet bij straatinterviews op het Nieuws of op het Journaal. Geleerden willen weten of mensen in kleur dromen of in zwart-wit. Ik denk dan onmiddellijk aan laboratoria en hersenscans, maar nee, men houdt een wetenschappelijke bevraging en dan blijkt dat in 1942 slechts 30 procent van de ondervraagden in kleur droomde. Maar later onderzoek gaf steeds meer kleurdromers: een kleine 50 procent in 1993, 56 procent in 1999 en 62 procent in 2003 (zie hier). Als mij die vraag was gesteld in 1942, 1993, 1999 en 2003, was ik het antwoord schuldig gebleven.
     Maar nu weet ik het. Als ik droom is het meestal over onze poes, met wie ik lange gesprekken voer. Of die dromen in kleur of zwart-wit zijn, weet ik niet. Onze poes is in elk geval zwart. Maar vannacht droomde ik dat ik in de slaapkamer was. De slaapkamer zag er wat anders uit, zoals dat in dromen gaat, en er hingen, jawel, gekleurde vitrages op. Ik had onmiddellijk door dat ik droomde, en wel ik kleur. Ook was ik er mij in mijn droom van bewust dat die kleur of zwart-wit-kwestie een wetenschappelijk vraagstuk was. Om de wetenschap nog verder vooruit te helpen, opende ik de vitrages en keek door het raam. Ik keek uit op een meer, met erg groen gras en erg groene bomen eromheen, en daarboven een stralende gele zon. Nu bevindt het meer van Keerbergen zich op enkele kilometers van ons huis en is er dezer dagen weinig zon, maar daar ging het niet om. De technicolor kleuren in mijn droom, die waren onmiskenbaar.
     Ik was zo geestdriftig omdat ik het wetenschappelijke vraagstuk had opgelost, dat ik wakker werd, en snel enkele woorden opschreef in het notitieboekje dat naast mijn bed ligt.

donderdag 14 januari 2021

De dubbele moraal van Facebook


      Net als het Walt Disney Channel en de vroege VTM, wil Facebook liefst vermaak brengen voor het hele gezin. Dan moet je wat voorzichtig zijn met seks, geweld en politiek extremisme. De nerds van het bedrijf hebben dus algoritmes ontworpen om op automatische wijze ongewenste beelden en boodschappen op te sporen en te verwijderen. Dat is niet zo gemakkelijk. Je moet die algoritmen het verschil aanleren tussen een gefotografeerde en een geschilderde tepel, en het verschil tussen nigger, nigga en ‘nigger’-tussen-aanhalingstekens, maar uiteindelijk lukt dat redelijk. Boodschappen als ‘black people are stupid’, ‘white people are stupid’ enzovoort worden opgespoord en verwijderd – niet altijd, want Facebook wil ook niet al te streng zijn.
     Nu heeft het bedrijf onlangs beslist om de algoritmes aan te passen om ‘minderheidsgroepen’ als vrouwen, zwarten, moslims, joden en de LGBTQ-gemeenschap wat meer ruimte te geven. In de eerste fase worden boodschappen met vernederende opmerkingen over ‘Whites’, ‘men’ en ‘Americans’ voortaan beschouwd als potentieel minder storend. Daardoor worden nu dagelijks ongeveer 10 000 boodschappen minder verwijderd dan voorheen. Er is dus minder censuur, maar de censuur is eenzijdiger. Berichten met zinnetjes als ‘white people are stupid’ en ‘men are trash’ worden minder streng behandeld dan berichten met ‘black people are stupid’ en ‘women are trash’. Ik heb daar een lang stuk over gelezen in de Washington Post. Het was mij niet helemaal duidelijk of de nieuwe algoritmes ook een verschil zouden maken tussen ‘Christianity sucks’ en ‘Islam sucks’.
     Het WP-stuk levert voor het nieuwe beleid weinig argumenten aan, maar ze worden wel heel vaak herhaald: zwarte FB-gebruikers werden disproportioneel getroffen door het vroegere ‘neutrale’ algoritme (1), je kunt het racisme niet aanklagen als je niet af en toe iets denigrerends over blanken zegt (2), er werden te vaak ‘valse positieven’ verwijderd waarin woorden als ‘blanke’ een onschuldige betekenis hadden (3)  en je moet er rekening mee houden dat minderheidsgroepen ‘historically marginalized and underrepresented’ waren (4). Ik zal hier alleen iets zeggen over argument (1) en (4).
     Als zwarte FB-gebruikers zwaarder getroffen werden door het neutrale algoritme kan dat meerdere oorzaken hebben. Het zou kunnen dat anti-blanke animositeit onder de zwarte bevolking meer verspreid is dan anti-zwarte animositeit onder de blanke bevolking. Of dat BLM-activisten actiever aanwezig zijn op Facebook dan de gevreesde ‘white suppremacists’, of zelfs dat er van die laatste minder zijn, dan je zou denken op basis van onze tv-beelden. Maar de vraag die ik mij vooral stel is deze: is het waar dat die zwarte gebruikers vaker getroffen worden door een verbanning? Steven Pinker wordt soms uitgelachen omdat hij over alles nauwgezette statistieken bijhoudt, bijvoorbeeld over de stijging en daling van het aantal bejaarden dat op Google zoekopdrachten invoert naar racistische mopjes. Ik voor mij hou van die statistieken; het WP-stuk bevat er echter geen enkele. Je krijgt alleen tientallen klachten van zwarte activisten. Mijn conclusie zou zijn dat die activisten nogal gemakkelijk klagen. Maar met echte cijfers kun je mij altijd van mijn ongelijk overtuigen.
     Het argument van de ‘historische marginalisering’ is van een ander kaliber. Je moet van slechte wil zijn om een mógelijk verschil te ontkennen tussen uitspraken als ‘Nederlanders zijn stom’, ‘Walen zijn stom’, ‘blanken zijn stom’,  ‘moslims zijn stom’, ‘Marokkanen zijn stom’, ‘zwarten zijn stom’ en ‘joden zijn stom’. Maar het gaat in al die gevallen om een mógelijk verschil. Hoe erg de uitspraak ondertussen bedoeld is, en hoe hard ze aankomt, zal van veel zaken afhangen. Onze vorige poetsvrouw, een Waalse, zei dingen als: ‘Vous savez, celle-là, elle est comme tous les Flamands … allez pas vous, hein’. Mijn vrouw en ik vertrokken daarbij geen spier en haalden alleen in gedachten onze schouders op. Joden, zwarten en Marokkanen zouden op een soortgelijke uitspraak allicht anders reageren.
     De zwarten in de VS zijn tot lang na de slavernij het slachtoffer geweest van onrecht en geweld. Dat Al Jolson zijn gezicht zwart verfde toen hij zong, daar kan ik niet zwaar aan tillen. Dat Prissy in Gone With the Wind als een stereotyp lui negerslaafje werd neergezet, brengt mijn bloed niet aan het koken. De film had nog meer stereotypes in de aanbieding. Maar er gebeurden wel andere, ergere dingen. In het begin van de twintigste eeuw werden jaarlijks nog 100 zwarten opgehangen door blanke menigtes. Journalisten waren daarbij aanwezig en brachten er verslag van uit. H.L. Mencken vond het een smet op zijn carrière dat hij nooit zo’n verslag had kunnen schrijven omdat hij altijd te laat kwam bij zulke gelegenheden. En tot in de jaren zestig werden zwarten in het zuiden geïntimideerd door blanke knokploegen zodat ze niet zouden gaan stemmen. Dát anti-zwarte geweld en díe anti-zwarte intimidatie is verdwenen, onder andere dankzij de vreedzame acties voor emancipatie en burgerrechten.
     Bovenvermelde Pinker beschouwt politieke correctheid als een soort onnozel neefje van de emancipatiestrijders, eentje dat de verkeerde straat insloeg, waar het krioelt van irrationele reflexen, vitterijen, kinderachtigheden en taboes. In dat straatje wordt historische rancune verkocht per strekkende meter en vendetta-mentaliteit in grote bokalen. Het systematische anti-zwarte geweld uit het verleden wordt er als excuus gebruikt voor een nieuwe dubbele moraal. De nuchtere toeschouwer vindt dat allemaal gekheid want ‘two wrongs don’t make a right’, en ondertussen is het aantal moorden van zwarten op blanken in de VS vandaag veel groter dan omgekeerd**. Die verhoudingen worden vaak overdreven in fake news-berichten, maar je moet alleen de factchecks erop bekijken  om te zien dat de vaststelling op zich correct is.
     En dan nog: die moorden vroeger en nu veranderen niets aan de grond van de zaak. Alle blanken zíjn niet stupid, evenmin als alle zwarten dat zijn.  Het is gewoon niet waar. Wie zoiets altijd maar op zijn Facebookpagina herhaalt, is een bekrompen mens die vastzit in ideologische veralgemeningen. Wie daarentegen alleen af en toe zoiets schrijft, heeft misschien iets onaangenaams meegemaakt met iemand van de andere groep. Dat overkomt zowel een blanke als een zwarte, al maken ze misschien niet dezélfde onaangename dingen mee. Voor zo’n frustratie kan ik een zeker begrip opbrengen.
     Soms is het beter om al die omstandigheden, bedoelingen, achterliggende ideologieën, frustraties en excuses te vergeten en gewoon te kijken wat er op papier staat, of in dit geval op het scherm verschijnt. Een leraar werkt ook zo. Om een cijfer te geven, kijkt hij of het vraagstuk correct is opgelost, niet of de leerling het goed bedoelde, al dan niet zijn best deed, meegaand of lastig is, slim of dom. Dat heeft allemaal zijn belang, al kan de leraar het vaak niet goed beoordelen. Maar voor het cijfer speelt het in elk geval niet mee. 
     Zuckerberg kan dus best de verschillende stupid-commentaren gelijk behandelen: ofwel allemaal verwijderen ofwel allemaal laten staan. Dat laatste lijkt mij het beste. Waarom zou hij allerlei berichten en gebruikers gaan blokkeren als hij een handig keuzemenu heeft ontworpen waarmee ik dat zelf kan doen?  Ook kun je hopen dat gefrustreerden vanzelf afkoelen en dat bekrompen ideologen het ooit moe worden elkaar op Facebook hun echo’s toe te roepen. Ik heb er weinig vertrouwen in, maar je weet maar nooit. Wat ik wel weet is dat het breder toelaten van ‘white people are stupid’-berichten geen kalmerend effect zal hebben op degenen die graag een ‘black people are stupid’-bericht posten. Een averechts gevolg ligt volgens mij meer in de lijn van de verwachtingen.

 

* Over de verwijdering van Trumps Twitter-account schreef ik hier en hier.

 ** Voor 2018 geeft de FBI volgende cijfers: van de blanke slachtoffers werd 80 % vermoord door blanken en 15 % door zwarten. Van de zwarte slachtoffers werd 88 % vermoord door zwarten en slechts 8 % door blanken.  Een klein aantal van die moorden wordt door de FBI omschreven als ‘hate crimes’: 51 in 2019. Daar zijn moorden bij van blanken op zwarten, van zwarten op blanken, van zwarten op Aziaten enzovoort. Van de minder erge hate crimes zouden vooral de zwarten het slachtoffer zijn, veel meer dan de blanken: 50 % tegen 15 %. Maar ik betwijfel of die haatmotieven zo gemakkelijk te onderscheiden zijn van meer prozaïsche motieven als roof, lust en verveling die, naar het schijnt, niet in hart en nieren liggen, maar in een neuraal mechanisme dat loopt van ons middenbrein via de hypothalamus naar ons reptielenbrein.

woensdag 13 januari 2021

Trump verbannen van Twitter en Facebook (2)

 In mijn vorige stukje liet ik verstaan dat de mensen van Twitter en Facebook een soort censuur uitoefenen als ze een bericht verwijderen of een account opheffen. Misschien is het wat ondankbaar om zo’n vies woord als censuur te gebruiken. Mijnheer Zuckerbeg laat mij gratis en voor niets zijn Facebook te gebruiken om er mijn blogs op te publiceren. Zonder hem, beste lezer, kende je mij en mijn stukjes misschien niet. Ik moet hem dankbaar zijn voor de geboden mogelijkheid. Als hij dan in zijn wijsheid die mogelijkheid weer afneemt, tja, the Lord giveth and the Lord taketh away.
     In datzelfde stukje overwoog ik of mijn regering zou mogen tussenkomen om censuur van Twitter en Facebook te verbieden, terwijl die regering, in tegenstelling tot mijnheer Zuckerberg, mij nog nooit iets gegeven heeft zonder dat ik er voor betaald heb, en vaak te duur. Ook is het niet zeker of een regering  ooit in de door mij overwogen zin zal tussenkomen.  Het tegenovergestelde is waarschijnlijker: dat een regering tussenkomt om van de sociale media nog meer censuur te eisen, tegen ‘hate speech’ bijvoorbeeld. Onze Vivaldi-regering acht ik daar wel toe in staat (zie hier).
     Eigenlijk verwacht je van de sociale mediabedrijven dat ze zelf alle censuur zouden vermijden. Dat die eigenaars en bedrijfsleiders redeneren: elke gebruiker, blank, geel, rood, groen of bruin brengt onrechtstreeks centen in het laatje, of die schakeringen nu verwijzen naar zijn huidskleur of naar zijn politieke overtuiging. De Twitter-verbanning van Trump, en van 70 000 van zijn aanhangers, heeft de aandelenkoers van het bedrijf met 11 % doen dalen.
      Een bedrijfsleider heeft normaal geen voordeel bij discriminatie en uitsluiting. Je kunt als eigenaar van een café of een bordeel natuurlijk een bordje aan het raam ophangen ‘interdit aux étrangers’, zoals ik mij dat herinner van mijn jeugd. Misschien willen je blanke klanten dat zo en doe je dat dan maar. Maar het blijft, zoals men het in The Godfather formuleert, ‘bad for business’. Winstzucht drijft bedrijfsleiders in de richting van inclusie, politieke onverschilligheid, en neutraliteit, zoals de christelijke bakker van mijn jeugd zijn brood evengoed verkocht aan een socialist of een liberaal, en meestal zijn eigen politieke voorkeur angstvallig geheim hield. De Volksunie-visboer op de Grote Markt bij ons was een uitzondering.
    Je kunt een begrip als vrije meningsuiting op verschillende manieren uitleggen. Je kunt het zien als een fundamenteel recht van elk individu om de slimste of domste meningen te verspreiden zonder dat iemand, en met name de regering, dat kan beletten. Je kunt het zien als een epistemologische noodzaak om uit te maken wat nu juist slim of dom is. Du choc des idées jaillit la lumière. En je kunt het ook zien als een heilzame praktijk die allerlei voordelen biedt: van uitlaatklep, over bron van vermaak, tot drijfveer van het maatschappelijk debat. Misschien, je weet maar nooit, zijn het uiteindelijk zelfs de slimme meningen die bovendrijven.
     Als vrijheid van meningsuiting als heilzame praktijk wordt gezien, dan moeten de burgers niet alleen de vrijheid hebben om te zeggen en te schrijven wat ze willen, ze moeten ook de middelen hebben om die vrijheid uit te oefenen. Dat betekent weer niet dat de regering die middelen ter beschikking moet stellen. Als mijn lezersbrieven door de bestaande kranten niet worden opgenomen, moet de regering mij niet helpen om met het belastinggeld van mijn buurman een nieuwe krant op te richten. Zoiets zou niet mogelijk, niet wenselijk en, voor wie iets interessants te melden heeft, ook niet nodig zijn. Dat is het trouwens nooit geweest. Het was in de 17de en 18de eeuw voldoende dat de Nederlandse regering de drukpers gerust liet, zonder zich te moeien met wat haar niet aanging; de winstzucht van de kaaskoppen deed de rest. Er werden altijd wel drukkers gevonden die bereid waren de dissidente meningen van Spinoza, Descartes en Voltaire te drukken*, als het even kon in piratenedities waar ze geen auteursrechten op moesten betalen.
     De sociale media hebben echter drie veranderingen meegebracht. Ten eerste werd voor het eerst een technisch instrument geschapen waarmee élke burger zijn mening kon verspreiden over de hele wereld. Zelfs mijn bescheiden blog bereikt langs Facebook wel eens een lezer in de buurt van Bangkok, Caïro en Buenos Aires. Ik moet daar niets voor betalen en de belastingbetaler evenmin. Ten tweede wordt die mogelijkheid verzekerd, niet door verschillende elkaar beconcurrerende drukkers, zoals destijds in Holland, maar door twee bedrijven die in  het opiniërende segment een monopolie hebben, zodat ik mijn blogjes niet moet gaan posten op vierendertig verschillende platformen, één rechts, één links, één neutraal, één centrum-neutraal, enzovoort. En ten derde, en helaas, biedt de gewone winstzucht geen garantie meer op de neutraliteit van die bedrijven. Als de vertegenwoordiger van 75 miljoen Amerikanen – misschien zijn het er ondertussen maar 60 miljoen meer – kan worden geweigerd, wie is dan wel veilig voor verbanning? Althans Angela Merkel ziet in dat zoiets een probleem vormt (zie hier).
     Of Merkel een oplossing heeft voor het probleem is weer een andere kwestie. In een reactie op mijn vorige stukje maakte Herman Jacobs een scherp en verstandig onderscheid. Hij vond dat een regering niet het recht heeft om ‘klootzakken’ – dat zijn zijn woorden – als Tariq Ramadan en Siegfried Verbeke, het zwijgen op te leggen. Anderzijds zou hij nooit toelaten dat zij hun islamistisch of negationistisch gebral op zijn Facebookpagina zouden verspreiden. In navolging van Richard Rich, getuige à charge in het proces tegen Thomas More (zie hier),  zal ik de kwestie van de regering een ‘higher case’ en die van Herman zijn persoonlijke pagina een ‘lower case’ noemen. De oplossing is in de twee gevallen glashelder, zowel voor mij als voor Herman. Zelf zou ik de heel aparte monopoliepositie van Twitter en Facebook als een middle case’ omschrijven. En zoals geweten is het de ‘middle case’ die Thomas More zijn kop heeft gekost.

 * Je zou kunnen denken dat Spinoza, Descartes en Voltaire gedrukt werden omdat ze zulke slimme dingen vertelden. Dan moet je eens kijken wat de Hollanders van die tijd verder nog drukten aan zouteloze praatjes van halvegare predikanten.

maandag 11 januari 2021

Trump verbannen van Twitter en Facebook


      Ik heb eens wat rondgekeken op mijn eigen blog en vastgesteld dat mijn stukjes met de naam Trump in de titel haast nooit over Trump gaan. Dit wordt weer zo’n stukje.
     Trump wordt dus verbannen van Twitter en Facebook vanwege zijn kwalijke berichten. Dat stelt mij voor een gewetensprobleem. Ik ben een groot voorstander van vrije meningsuiting, ook voor meningen die ik fout of onwaarschijnlijk vind, bijvoorbeeld dat er grootschalige fraude geweest is bij de Amerikaanse verkiezingen, dat Bart De Wever een geheime nazi is, en dat vaccins tegen corona niet meer zijn dan een truc van Big Pharma om miljarden binnen te rijven. Ik lees liever het tegenovergestelde, maar dat hebben veel mensen: dat ze liever hun eigen mening lezen maar dan door anderen verwoord.
    Aan de andere kant ben ik een groot voorstander van het eigendomsrecht. Dat eigendomsrecht houdt in dat de aandeelhouders van Twitter en Facebook naar eigen goeddunken mogen beslissen wie ze aanwerven, wie ze ontslaan, welk lettertype ze gebruiken, wat ze doen met hun winst, en wat ze publiceren, dan wel weigeren te publiceren. De staat mag zelf geen censuur uitoefenen, maar moet zich niet moeien met een firma die dat wel doet. Als een firma alleen berichten van veganisten en nudisten wil plaatsen, en alle berichten van vleeseters en zwembroekdragers wil censureren, dan is dat haar beslissing en haar business model.
     Toch wil ik de sociale media niet zó gemakkelijk carte blanche geven. Twitter en Facebook zijn immers niet zomaar bedrijven, het zijn in de praktijk ook monopolies. Dat is normaal een probleem van korte duur. Als er maar één vliegtuigmaatschappij bestaat in de wereld, dan zijn de vluchten duur, de gerieflijkheden beperkt en de bestemmingen schaars. Er komt snel een tweede vliegtuigmaatschappij die klanten van de eerste afsnoept met goedkopere vluchten, meer comfort en andere bestemmingen. De eerste maatschappij zint dan op middelen om zelf ook iets aan hun prijs, hun comfort en hun aantal bestemmingen te doen. Nog beter is het als er een derde en een vierde maatschappij komt. The more, the merrier, tot op een zeker punt natuurlijk.
     Is dat ook zo voor Twitter? Of laat ons zeggen voor Facebook, dat ik beter ken. Zou het wenselijk zijn dat er een tweede, een derde, en een vierde Facebook kwam? Dat de nudisten hun aparte Facebook hadden, de zwembroekdragers een ander, en de driedelige maatpakdragers nog een ander? Die verschillende platforms zouden dan misschien mooier en gebruiksvriendelijker worden, om de concurrentie voor te blijven, maar de reikwijdte van elk platform zou minder zijn. Het is alsof, om de vergelijking met het vliegwezen aan te houden, het aantal bestemmingen zou dàlen als er meerdere actoren zijn, en het aantal zou stijgen als er een monopolie is. Er werd indertijd ruimte gemaakt voor meerdere telefoniebedrijven. Je kunt van de ene provider overstappen op de andere. Maar je behoudt je nummer, en kunt moeiteloos iedereen opbellen, bij welke provider hij ook is aangesloten.
     Meerdere gelijksoortige platformen zou geloof ik ook niet goed zijn voor de maatschappelijke dialoog. Ik heb in elk geval liever één Facebook waar ik blogs en commentaartjes op kan plaatsen die zowel door links als rechts en alles daartussenin kunnen worden gelezen en waar iedereen op kan reageren. Zelfs op dat éne Facebook sluiten we ons nu al te veel op in een bubbel van gelijkgezinden.
     Als je het zo bekijkt, is Facebook niet alleen een monopolie, maar ook – uitzonderlijk – een wenselijk monopolie. Eén Facebookmonopolie waar links én rechts, progressieven én conservatieven, Republikeinen én Democraten gebruik van maken, is in de praktijk beter dan twee concurrerende zuilen*.  Eén Facebookmonopolie voor christenen, joden, moslims en atheïsten is beter dan vier verschillende concurrerende platforms, ook al stoot de christen zich dan af en toe pijnlijk aan een kwetsend bericht van een atheïst en omgekeerd. Misschien maken ze dan ruzie, wat ook een vorm van dialoog is. 
     Maar om de dialoog en de ruzie mogelijk te maken, hoort dat ene Facebook dan ook te opereren als een neutraal doorgeefluik dat zich niet bezig houdt met het schiften van wat oorbaar en onoorbaar is. Zoiets ligt immers anders, indien niet voor de christen en de atheïst, dan zeker voor de Democraat en de Republikein. En neutraliteit kan zó moeilijk niet zijn. De posterijen kunnen het. Die gaan ook niet controleren wat we op onze wenskaarten schrijven.
     Misschien kan de staat voor één keer, in plaats van haar macht te gebruiken om monopolies op te splitsen, die gebruiken om de neutrale rol van het monopolie te controleren? Zodat op sociale media niets wordt verboden, wat door de wet is toegelaten. Voor andere media zoals kranten, radio en televisie is die staatscontrole niet nodig want daar is concurrentie wel mogelijk en wenselijk.
     Dan mogen Facebook, Twitter en de anderen verder beslissen over lettertype, lay-out, aanwerving en ontslag, reclame, regels voor
fondsenwerving, en besteding van de winst.

* Uiteraard moet het juridisch mogelijk blijven om concurrerende platforms op te richten. Het monopolie moet nu ook niet wettelijk beschermd worden. Een lezer merkte verder op dat twee concurrerende platformen niet noodzakelijk allebei zuil-platformen hoeven te zijn. Platform A kan zich exclusief op Democraten richten en platform B op Democraten en Republikeinen. Maar in de praktijk beperkt het bestaan van platform A het bereik van platform B.

PS
Ik kreeg een interessante reactie op Facebook van Edgard Frederix.
‘Een analogie van social media-bedrijven met telefoniebedrijven is interessant. Je kan inderdaad personen opbellen die een abonnement hebben bij een concurrerend telefoniebedrijf. Wat als de overheid simpelweg zou verplichten dat er een soortgelijke interconnectiviteit bij de social mediabedrijven tot stand wordt gebracht?
Dat ik van Facebook kan overschakelen naar Google+ of LinkedIn en mijn contacten bij Facebook mij naadloos terug kunnen vinden op het nieuwe platform? Op die wijze worden de feitelijke monopolies gemakkelijk doorbroken.
Het is vooral een denkoefening, want ik weet dat er veel meer technische problemen zullen opduiken dan bij een simpele telefoonverbinding. Maar het zou in ieder geval een veelvoud van social mediaplatforms mogelijk maken.
Monopolies zijn altijd funest. Denk maar aan Google, waar de eerste vijf resultaten van een opzoeking nu meestal betalende advertenties zijn die amper kunnen onderscheiden worden van de echte zoekresultaten eronder.
Monopolies zijn niet compatibel met het kapitalistische economische systeem, dus mogen ze niet getolereerd worden.’