zondag 21 februari 2021

De exponentiële curve als ‘matraque’

 


     Een maand geleden haalde Maarten Boudry zwaar uit naar minister Weyts. Er was in die tijd veel te doen rond de besmettingen in de scholen. Het Journaal en Het Nieuws openden ermee. Ben Weyts wees erop dat in slechts 50 van de 4000 scholen besmettingen waren vastgesteld. Toch nam de druk om de scholen te sluiten nam toe. Boudry schreef toen op zijn Facebookpagina: ‘Mijn inschatting: het is een kwestie van tijd tot de Belgische scholen dichtgaan. ALS dat klopt, dan beter vroeg dan laat. Nu nog even wachten tot de curve helemaal ontploft, is het summum van kortzichtigheid.’
     Op de laatste vijf woorden na, dacht ik toen ongeveer hetzelfde: dat de sluiting van de scholen, al was het dan om politieke redenen, onvermijdelijk was, en dat een snelle korte sluiting beter was dan een die later kwam en langer duurde. Uiteindelijk is de scholensluiting er niet gekomen en met de lente in het verschiet is het niet waarschijnlijk dat ze er nog komt. Het is te laat op het jaar. Boudry en ik hebben ons vergist. Boudry kan zich dit keer niet troosten met zijn theorie van de ‘zelfweerleggende voorspelling’*. Daarvoor moet een maatregel eerst genomen zijn om achteraf nutteloos te schijnen. Maar de maatregel, de sluiting van de scholen dus, ís niet genomen. En misschien is het maar beter ook, want het zou – om nogmaals Boudry’s woorden te gebruiken - geen ‘spijtloze maatregel’** geweest zijn.
     Hoewel ik dus indertijd dezelfde inschatting als Boudry maakte, was ik het niet zo eens met zijn argumentatie die berustte op de exponentiële groei van de besmetting. Hij schreef toen: ‘Stel dat je één balletje in je soep doet, Ben Weyts, en elke minuut verdubbelt het aantal. Hoeveel balletjes heb je dan als je een halfuurtje roert? Een miljard balletjes! … Het is hemeltergend om Weyts op het VRT-journaal te horen. De man heeft werkelijk géén idee van exponentiële groei.’
     Die vergelijking met soepballetjes klopt, geloof ik, niet helemaal. Leerlingen in scholen besmetten elkaar misschien als zich vermenigvuldigende soepballetjes, maar dat is niet noodzakelijk het geval met scholen onderling. Ik vermoed dat Weyts, zoals iedereen die middelbaar onderwijs gevolgd heeft, wél op de hoogte is van het begrip van exponentiële groei, een begrip dat in tegenstelling tot wat Boudry beweert, redelijk goed aansluit bij onze intuïtie en zeker bij de mijne***. Het probleem was niet dat Weyts rekening moest houden met een exponentiële groei – dat moest hij – maar dat hij ook moest afwegen hoe groot de kans was op zo’n groei. Boudry schrijft in zijn pandemieboek: ‘Een exponentiële curve kan eerst onschuldig lijken, een beetje zoals een lineaire curve, maar dan plots exploderen.’
     Ik heb het woordje ‘kan’ gecursiveerd omdat het ons brengt bij de kwestie van de proportionaliteit. De mogelijkheid van de explosie bestond, maatregelen waren nodig – maar welke maatregelen waren proportioneel? Moesten alle scholen dicht, of was het voldoende om de veiligheidsmaatregelen te verstrengen, meer testen in te voeren, en buitenschoolse activiteiten te verminderen, waardoor kinderen van de ene school minder gemakkelijk kinderen van een andere school zouden aansteken? Dat is geen eenvoudige afweging.
     Maar het hele begrip ‘proportionaliteit’ wordt door Boudry en De Ceulaer in vraag gesteld. ‘[H]oed u bij dreiging van een pandemie voor het woord proportionaliteit,’ schrijven ze. ‘Tegen een probleem dat exponentieel uit de hand kan lopen, moet je preventief harder optreden dan je in ‘normale’ – zeg maar: niet-exponentiële – omstandigheden zou kunnen verantwoorden.’****
     Het exponentiële karakter van de pandemie wordt hier naar mijn smaak teveel als troefkaart gebruikt. De auteurs vertellen de parabel van het schaakbord en de rijstkorrel. Als je op het eerste vakje van dat bord 1 korrel legt en dat bij de volgende vakjes telkens verdubbelt, heb je eerst 2 korrels, 4 korrels, 8 korrels en op vakje 64 niet minder dan 18.446.744.073.709.551.615 rijstkorrels, ‘[g]enoeg om heel het Indische continent onder een rijstlaag van een meter dik te bedelven.’ Dat is een mooi verhaal dat ik ken van de lagere school, maar die extreem hoge cijfers trekken niet alleen de aandacht, ze vertroebelen ook de blik.
     Als je in ons land het coronavirus ongehinderd laat razen, dan ga je geen 18,5 triljoen doden hebben, en ook geen 11 miljoen. De coronadodentol heeft geen exponentiële cúrve, maar een exponentiële fáse, zoals Boudry ergens anders terecht opmerkt. Je eindigt bij 30 000 doden, of 50 000 doden of 100 000 doden en die cijfers zijn niet meer dan veronderstellingen. En tegenover díe hypothetische cijfers weeg je de maatregelen af – niet tegenover een exponentiële abstractie die als een komeet door de ruimte schiet.
     De manier waarop Boudry over de exponentiële curve spreekt doet mij denken aan mijn jeugdjaren, zoals tegenwoordig alles mij doet denken aan mijn jeugdjaren. Een groot deel van die jaren was ik geëngageerd in de marxistische partij Amada, later PVDA, een organisatie die toen geleid werd door Ludo Martens. Die laatste was niet alleen een ideoloog, een pedagoog en een demagoog, maar ook, zoals veel politici, een intrigant. Het gebeurde meer dan eens dat hij basisgroepen ging opstoken tegen hun plaatselijke leiders. Die plaatselijke leiders gebruikten dan citaten van Marx en Lenin om zich tegen hun basisgroep te verdedigen. Waarop Martens antwoordde dat die leiders het marxisme gebruikten als matraque. En hij kon het weten, want hij deed het zelf wel eens.
    Hetzelfde denk ik nu bij Boudry: dat hij de exponentiële curve gebruikt als wapenstok, als matraque. Terwijl hij zou moeten weten dat het, naar het woord van Lenin, aankomt op de ‘concrete analyse van de concrete situatie’, en naar het woord van Karel van het Reve, op ‘moeilijk definieerbare zaken als gevoel voor proporties’. Een discussie over een scholensluiting los je niet op met soepballetjes en rijstkorrels maar met ‘concrete’ reproductiegetallen, ‘concrete’ besmettingskanalen en, jawel, proportionele ingrepen.


 * Ook ‘preventieparadox’ genoemd in het boek van Boudry en De Ceulaer: ‘Door slecht nieuws te voorspellen, zorg je ervoor dat mensen actie ondernemen, waardoor je eigen voorspelling niet uitkomt.’

 ** ‘Spijtloze maatregelen. Maatregelen die achteraf nutteloos of onnodig kunnen blijken, maar die nooit tot grote spijt zullen leiden. Winkelkarren ontsmetten is zo’n maatregel, mondmaskers afraden niet.’

 *** De enorme getallen die de curve uiteindelijk opleveren zijn wél anti-intuïtief.

**** De redenering doet mij denken aan de tipping points van de klimaatalarmisten die op dezelfde manier de proportionaliteitskaart overtroeven. Zie ook hier.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten