donderdag 29 april 2021

Twee weken film (2)*

 


Wo.

Barney’s Version (2010). Van sommige films die je na een jaar opnieuw ziet, heb je blijkbaar maar één beeld onthouden? (Zie hier)

Do.

Atomic Blonde (2017). Van sommige films die je na een jaar opnieuw ziet, heb je blijkbaar ongeveer elk beeld onthouden, althans passief.

Vr.

The Tempest (2010). Ik wil van dat stuk geen versie meer zien zonder special effects en zonder Hellen Mirren in de hoofdrol.

Za.

Jojo Rabbit (2019). Het vriendje van Jojo is een van de sympathiekste kinderen die ik ooit in een film heb gezien.

Zo.

If Beale Street Could Talk (2018). Er wordt op een nogal lichtzinnige manier over diefstal gepraat. I can steal too. And rob. How you think I raised my daughters? … En wie zou die Puerto Ricaanse vrouw nu wél verkracht hebben? Zit daar een film of een boek in?  

Ma.

The 40 Year Old Version (2020). Mijn vrouw en ik zeiden na afloop gelijktijdig: ‘De eerste helft was beter dan de tweede.’

Di.

Nostalgia (1983). Dat traag inzoomen en uitzoomen, daar sta ik volledig achter. Maar mooie  beelden hebben op mij meer effect als ze wat sneller op elkaar volgen. De vergelijking die men soms maakt met Antonioni is terecht.

Wo.

I’m Thinking of Ending Things (2020) Gekeken ondanks Jesse Plemons en geen spijt achteraf. De erg intellectuele Lucy geeft in de auto een uitgebreide kritiek op de film ‘A Woman under the Influence’ met zinnen als ‘Conceivably Rowlands is a great actress, but nothing she does is memorable, because she does so much.’ Die stijl, die pretentie, herken ik. Eventjes controleren. Inderdaad. Reeling - de verzamelde filmkritieken van Pauline Kael**** - blz. 395. Het boek komt even in beeld in de film.

Do.

The Half of It (2020). Halverwege de film weet ik welk einde ik wens*. Op drie vierde weet ik dat dat einde niet mogelijk is. Scherpe alternatieve versie van 1 Kor. 13.

Vr.

Andrei Rublev (1966). Wat een toeval: alweer 1 Kor. 13. Je kunt niet níet denken aan Het Zevende Zegel (1957), ondanks de verschillen.

Zo.

Ma Rainey’s Black Bottom (2020). Ma is een ‘nigger with an attitude’. Je krijgt sympathie voor die attitude.

Za.

Sicario (2015). Oscar-genomineerd voor Sound Editing. En niet gewonnen!?

Vr.

Hillbilly Elegy (2020). Amy Adams en Glenn Close.

Do.

Ida (2013). Wat meer Bach op de achtergrond had geen kwaad gekund. Joanna Kulig in een bijrolletje ziet er goedkoop en vulgair uit. In Cold War (2018) wordt dat gemakkelijk opgewaardeerd naar brutaal.

 

* Zie ook hier.
** Zie ook hier.
*** Zie ook hier.
**** Zie ook hier.

Oude blanke mannen en de spelling


      Er is vorige week een nieuwe versoepelingsbrigade opgestaan, dit keer niet rond de coronaregels, maar rond de dt-regels. Leden van de brigade: Kristien Hemmerechts, Kris Van den Branden, Dominiek Sandra, Ruud Hendrickx, Rik Vostert, en nog enkele anderen*. Eigenlijk zijn de meeste leden van de brigade oud-strijders, maar dat doet niets af van hun heilige vuur.
    Opvallend is dat de brigade vooral ‘oude blanke mannen’ tot vijand heeft uitgeroepen. De universiteit van Hull, waar Hemmerechts zich op beroept spreekt van ‘white’ en ‘male’. Een professor op Radio 1 vertelde dat hij bij lezingen vooral weerwerk kreeg van ‘oudere mannen’.  Het kan natuurlijk dat zijn publiek uit dat volkje bestaat, terwijl jongeren en vrouwen wel wat beters te doen hebben. Het duidelijkst is Rik Vostert die ‘hatemail krijgt, van vooral oudere, Vlaamse mannen’ ... ‘Elke taalkundige,’ schrijft Vostert, ‘die zich in het publieke debat mengt, kent het fenomeen.’**
     Ik zal de brigade maar niet tegenspreken, want dan zaag ik de tak af waarop ik zit. Ik ben namelijk zelf oud, blank en Vlaams. Misschien ben ik ook elitair, homogeen***, etnocentrisch en kolonialistisch. Ik zou het eens aan een specialist kunnen vragen. Anderzijds: wat heeft het voor zin? Er is waarschijnlijk niets aan te doen, en dood ga je toch.
     Toch wil ik de brigade ook tegemoet komen en mij bezinnen over de vraag waarom een oude blanke man zich stoort aan voorstellen om aan de taal te sleutelen. Is de oude blanke man jaloers op de jeugd en misgunt hij hen een spellingsvereenvoudiging waar hij zelf niet van heeft kunnen genieten. ‘Als die ‘dt’ goed genoeg was voor mij, moet ze ook goed genoeg zijn voor hen.’ Zoiets? Ik weet het niet. Zelf heb ik niet vaak last van zulke jaloezie.
     Wat mij wél stoort is het gebrek aan logica in de argumentatie van de brigade. Men wijst op de neurologische redenen van werkwoordsfouten, en concludeert daaruit dat de spellingsregels moeten vereenvoudigen. Dat lijkt mij een non sequitur. Men zegt dat taal in voortdurende verandering is en verwijst naar de tijd van Herman Gorter toen ook over ‘groter als’ en ‘groter dan’ werd gediscussieerd. Ik trek hieruit de tegenovergestelde conclusie: zelfs de taalkwesties waarover men discussieert zijn al meer dan honderd jaar dezelfde.
     Spelling, lees ik, heeft niets met taal en met de echte ‘taalgebruiksregels’ te maken. Het gaat slechts om ‘opgelegde regels’. Dat is zeker waar. Taal is in de eerste plaats gesproken taal. Daar is een gestileerde, genormeerde taal van afgeleid, zoals we die schrijven, en de eloquenten onder ons misschien ook spreken. En ten slotte moet die gestileerde taal ook nog eens op een uniforme manier worden gespeld. Spelling is een afgeleide van een afgeleide. Het standaard model van Chomsky voorziet geen spellingsmodule. Allemaal waar. Taalkunde 101. Maar betekent dat ook dat spelling ‘onbenullig’ is? Dat ze naar ‘spruitjeslucht’ ruikt. Spruitjeslucht, really? Vostert vermeldt verder nog dat opgelegde spellingsregels met ‘schoolbanken’ worden geassocieerd. Welja. Waarom niet meteen met ‘muffe klaslokalen’?**** En is er een andere plaats waar die regels moeten worden aangeleerd?
     Men zegt dat taalverandering onvermijdelijk is. Dat kan best, en als ze onvermijdelijk is, wil ik mij daar in navolging van  Epictetus en Reinhold Niebuhr sereen bij neerleggen. Maar tegelijk blijf ik geïnteresseerd in de wenselijkheid van die veranderingen. De twee grote taalveranderingen die het Nederlands heeft gekend, die bij het begin van de verstedelijking en die bij het begin van de Nieuwe Tijd, waren wenselijke taalveranderingen die leidden tot een betere communicatie van Ieper tot Amsterdam. De opmars van het ABN in het Vlaanderen van de jaren 60 was een hefboom tot sociale emancipatie. Maar de huidige ontwikkeling van soap-Vlaams en soap-Hollands en het ontstaan van gecreoliseerde randtalen betreur ik omdat ze een tegenovergesteld effect hebben. Heeft dat iets met mijn leeftijd of mijn huidskleur te maken?
     Bovendien: als voortdurende taalverandering onvermijdelijk is, zijn voortdurende spellingswijzigingen dan ook onvermijdelijk? En wenselijk? Zeker. Het is een voordeel als spelling gemakkelijk is, dat wil zeggen relatief dicht aansluit bij de uitspraak, geen beroep doet op speciale kennis van abstracte grammatica en etymologie, en regels gebruikt zonder veel uitzonderingen. De aansluiting bij de uitspraak lijkt mij daarbij nog het minste probleem. Ik heb de Engelse spelling nooit moeilijk gevonden. Als ik een keer wist dat ‘thru’ als ‘through’ geschreven wordt, vergat ik dat niet snel. Maar ‘aparté’ in het Frans met één ‘p’ en ‘apparition’ met twee, probeer dat maar eens te onthouden.
     Maar niet álles moet altíjd gemakkelijk zijn. In de lagere school kregen we vaak dictee. Een van de zinnen is mij altijd bijgebleven:  ‘Het Zoniënwoud is een verkwikkend rustoord voor de bewoners van de Brusselse agglomeratie.’ Dat was behoorlijk moeilijk en ik had dat laatste woord zojuist alweer fout. Anderzijds was zo’n dictee een oefening in spelling en woordenschat in één, met daarbovenop nog eens een in luister-, noteer-, schoonschrift- en concentratievaardigheid.
     Spelling moet vooral uniform en stabiel zijn. Als oude blanke man herinner ik mij de tijd van de ‘voorkeurspelling’ en  de ‘toegelaten spelling’. In het Groene Boekje stond naast ‘actie’ ook ‘aktie’ en naast ‘akkoord’ ook ‘accoord’. Dat zorgde voor verwarring. Ik heb een uitgeverij gekend die systematisch de tweede, toegelaten vorm koos, en op dus op een erg onlogische manier de ‘progressieve’ en ‘archaïsche’ spelling combineerde. Mijn eigen spellingsvaardigheid is door die ‘toegelaten spelling’ grondig verstoord. Net als door de opeenvolgende spellingswijzingen van 1995 en 2006. Mijn ouders hebben daarnaast nog die van 1946 en 1954 moeten verwerken. Mijn moeder, die een oude blanke vrouw is, kan die van 1946 nog uitleggen.
     Wat ik in de hele kwestie nog het belangrijkst vind, is het esthetisch aspect. Dat wordt bij spelling nogal sterk door de gewoonte bepaald. ‘Odeklonje’ en ‘vurrukkulluk’ zijn grappig voor één keer, maar ‘hij wort’, hij ‘speeld’ en ‘hij heeft gespeelt’ vinden wij, oude blanke mannen, lelijk. Maar ik denk dat je bij mijn zoon (23) ook niet moet komen aandragen met die vormen.
      Als de lieve lezer belooft om het niet verder te vertellen, wil ik hier, zoals Multatuli in Saïdjah en Adinda, een bekentenis doen: ik vind de ‘dt’ op het einde van een woord ook lelijk. Voor mij zou een ‘d’ al genoeg zijn. ‘Ik antwoord, jij antwoord, hij antwoord, ik heb geantwoord, het antwoord.’ Die ‘t’ in de derde persoon is ook niet nodig. Je voegt ook geen extra ‘t’ toe aan ‘hij zit’. Maar dat lost het veel grotere probleem van ‘hij speeld’ en ‘hij heeft gespeelt’ niet op. Ik vrees dus dat het niet zou stoppen bij ‘hij antwoord’. En ik vrees vooral dat een commissie bestaande uit Hemmerechts, Van den Branden, Sandra, Hendrickx en Vostert zich over de kwestie zou buigen en dat zich dan een meerderheid zou aftekenen voor de allerlelijkste vormen. Dan heeft déze oude blanke man liever dat alles blijft zoals het is.

* Er zijn overigens aanzienlijke verschillen tussen de brigadisten. Hemmerechts wil de dt-regel geloof ik niet afschaffen. Sandra wil bij een nieuwe regel vooral aandacht schenken aan het woordbeeld en Hendrickx aan de uitspraak. Over de dt-kwestie heb ik de vorige dagen al enkele stukjes gepubliceerd: hier, hier en hier

** Een intelligent en snedig antwoord op de onzin die Vostert in zijn stuk schrijft, vind je op de facebookpagina van Herman Jacobs: hier.

*** ‘Homogeen was ook een van de ongunstige kwalificaties van Hull University. Naast Noord-Europees. Qué? Waarom Noord? Wordt hier een nieuwe polarisatie opgestart?

*** Zie ook hier.

woensdag 28 april 2021

De dt-regel en het post-doctoraal onderzoek

** Hoe moet een leraar reageren op een dt-fout? Ik kan alleen zeggen hoe ik, als leraar Nederlands, dat deed. Toen ik nog met de hand verbeterde, trok ik bij een dt-fout niet een, maar twee, dikke rode strepen onder de fout, en tekende er op een goede dag nog driftig een venijnig cirkeltje rond. Dat is, geloof ik, wat professor in de Taalkunde Rik Vosters noemt ‘elke vorm van enthousiasme over taal nuanceloos neersabelen met rode pennen.’ Daar tegenover stond dat ik maar een half punt aftrok voor de eerste dt-fout en nog eens een half punt voor de tweede, en dan stopte het. Wel vroeg ik dat bij de verbeterde versie àlle aangestreepte dt-fouten waren verbeterd. Ik trok meteen 2 punten af voor élke niet verbeterde dt-fout. Zo kon je alsnog met een nul op tien eindigen.

** En leraren van andere vakken? Kijk, daar heb ik mij nooit mee gemoeid. Ik heb een collega geschiedenis gekend die een nul gaf bij elk antwoord dat een afkorting bevatte. Zijn leerlingen wisten dat. Ze gebruikten weinig afkortingen.

** Als uit grondig doctoraal of postdoctoraal onderzoek zou blijken dat een aanzienlijk deel van de geschiedenis- of fysicaleraren kwistig nullen rondstrooien voor de minste dt-fout, dan wil ik dat in een korzelig stukje best een keertje aanklagen. Maar het komt geloof ik weinig voor.

** Er is trouwens een verbijsterende hoeveelheid doctoraal en postdoctoraal onderzoek gewijd aan de fouten tegen de ‘dt’-regel. Een niet-taalkundige begrijpt dat niet. Er zijn, denkt hij dan, maar zes fouten mogelijk: een ‘t’ in plaats van een ‘d’, een ‘d’ in plaats van een ‘t’, een ‘dt’ in plaats van een ‘d’, een ‘dt’ in plaats van een ‘t’, een ‘t’ in plaats van een ‘dt’, een ‘d’ in plaats van een ‘dt’.  Hoe kun je daar nu duizenden bladzijden over schrijven? Zouden we dat geld voor zo’n nutteloos onderzoek niet beter geven aan een Antwerpse dansschool?

** Wat men echter onderzoekt is de óórzaak van de gemaakte dt-fouten. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van ingewikkelde apparatuur, met onder andere camera’s die de oogbewegingen van de testpersonen volgen terwijl die volop dt-fouten maken. De belangrijkste wetenschappelijke conclusie is dat het ‘dominante’ woordbeeld verantwoordelijk is voor de meeste fouten. Als de vorm ‘gebeurd’ vaker voorkomt dan ‘gebeurt’, dan wordt de fout ‘het gebeurd’ sneller gemaakt dan de fout ‘het is gebeurt’. Ja, dat is waar, maar wat doe je eraan? We kunnen dat dominante woordbeeld toch niet afschaffen?

** Ik kan zonder apparatuur of camera’s zelf ook drie of vier andere oorzaken van dt-fouten geven. Dt-fouten zijn frequenter als de werkwoordsvorm in de bijzin staat, of in inversie, of als het voltooid deelwoord onmiddellijk volgt op het onderwerp. Verder doctoraal of postdoctoraal onderzoek zou mijn werkhypothesen ongetwijfeld met evidence kunnen ondersteunen. Misschien is dat onderzoek al gebeurd; ik volg dat niet op de voet. Maar dan blijft mijn vraag: so what?  Gaan we de bijzin, de inversie en de voltooide deelwoorden na een onderwerp afschaffen?

** Nog een hypothese zonder voorafgaand systematisch onderzoek van mijn kant: een leerling schrijft meer dt-fouten in een laboratoriumverslag dan in een reiservaringsverslag, en meer fouten als hij moet antwoorden op een moeilijke vraag van geschiedenis, dan op een ‘eigen mening’-vraag van godsdienst. Dan stel ik voor de derde keer mijn vraag wat we met die wijsheid kunnen aanvangen. Laboratoriumverslagen en moeilijke vragen van geschiedenis uit het curriculum verwijderen?

** Er zou trouwens ook doctoraal en postdoctoraal onderzoek kunnen worden gedaan naar het verband tussen het aantal dt-fouten dat iemand maakt en de vlijt waarmee hij zijn tekst naleest, de heldere of duistere manier waarop hij de dt-regels op school kreeg uitgelegd, het aantal punten dat zijn leraren aftrokken per fout … Maar ook zo’n onderzoek had ik als leraar niet nodig om nalezen aan te prijzen, mijn uitleg en oefeningen zo helder mogelijk te houden, en niet te veel punten af te trekken voor een dt-fout, op voorwaarde dat ze in de tweede versie verbeterd werd.

** Een heldere uitleg, dat is duidelijk – maar wat zijn heldere oefeningen? Dat zijn oefeningen die de aandacht vestigen op de regel. Ik bekeek als beginnend leraar niet alleen de examens zelf, maar ook de kladblaadjes. Vaak zag ik daar losse werkwoordsvormen naast elkaar staan:  vernederd naast vernedert en gebeurt naast gebeurd. De leerling had de spelling eens ‘uitgeprobeerd’, zonder te beseffen dat de twee vormen mogelijk zijn en dat er een regel bestaat om de juiste vorm te kiezen. Mijn oefeningen bestonden daarom uit paren van zinnen waarin het werkwoord de ene keer als persoonsvorm en de andere keer als voltooid deelwoord werd gebruikt.

** Hecht de ‘maatschappij’ vandaag minder aandacht aan spelling, zoals ze ook minder aandacht hecht aan schoonschrift? De handgeschreven sollicitatiebrief is inderdaad uit de mode. Die mag nu uitgetikt worden. Mag hij binnenkort ook vol dt-fouten staan? Het zal zo’n vaart niet lopen. Het is immers best mogelijk dat onze tekstverwerkers binnenkort zelf onze dt-fouten verbeteren. Dat zou mij als matige speller in elk geval goed uitkomen. Maar daarom moet de dt-regel in het onderwijs nog niet verdwijnen. We hebben nu rekenmachines, maar hoofdrekenen wordt op de lagere school, in weerwil van het vooroordeel dat daarover bestaat, nog altijd aangeleerd.

** Bovendien: een school moet niet in alles ‘de maatschappij’ volgen. In de loop der tijden verandert de maatschappij en verandert het schoolcurriculum. Dat is geen drama. Vroeger werd er op scholen meer belang gehecht aan dansen, schermen, portret tekenen, goede manieren, Latijns opstel, schoonschrift en elegant over de bok springen. Altijd waren er leerlingen die daar niet erg goed in waren. Maar een goede school gebruikte het curriculum ook om haar leerlingen discipline en streven naar excellentie bij te brengen, in de hoop dat die discipline en dat streven zouden overvloeien naar andere terreinen des levens.

** Ik heb er in mijn polemiekje tegen Hemmerechts (hier) overigens al op gewezen dat een tekst niet ‘creatiever’ wordt als je bij het nalezen minder op de spelling let. Jane Austen was naar het schijnt geen erg goede speller, maar het is niet door slecht te spellen dat je een Jane Austen wordt.


maandag 26 april 2021

Lang voor Hemmerechts

      In een ver verleden verzorgde ik de eindredactie van De Schoolkrant. De laatste bladzijde van dat krantje, dat op het Sint-Ursula-Instituut goed verkocht, bevatte een over meerdere specimina van sensatiejournalistiek. Als Kristien Hemmerechts denkt dat ze de eerste is om overdreven aandacht voor de dt-regel aan te klagen, vergist ze zich. Zeventien jaar geleden hebben wij in deze materie al onze J’accuse gepubliceerd.
     De tekst wordt groter als je erop klikt.





zaterdag 24 april 2021

Mijn slecht geheugen


     Sommige van de knapste geleerden hebben samen duizenden studies geschreven over de werking van ons geheugen*. Hoe ze erin slagen om te onthouden wat er allemaal in die studies staat, zodat ze niet twee keer hetzelfde onderzoeken, is voor mij op zich al een raadsel. Ik heb meer dan één keer een les voorbereid om dan vast te stellen bij het opslaan dat ik enkele dagen ervoor al een voorbereiding had opgeslagen onder de naam die ik er nu aan wilde geven.
   ’t Is niet het enige raadsel. Vanmorgen bijvoorbeeld vergat ik stukjes peer in mijn yoghurt te mengen. Rond 10 uur schiet het mij te binnen: ik ben de peer vergeten. Het was dus ergens in mijn geheugen opgeslagen dat ik iets … níet gedaan had. We zijn 30 jaar geleden met Dirk naar Praag gereisd. Dirk stopt aan een benzinestation, gooit zijn tank vol, rijdt weg en na 10 minuten zegt hij: ‘Ik heb de dop van de tank aan het station laten liggen. Ik moet terugrijden.’ Ook hij herinnerde zich iets wat hij níet gedaan had. En zelf herinner ik mij dat onnozele voorval van 30 jaar geleden, terwijl er sindsdien zoveel reizen zijn geweest waar ik mij niets van herinner, of die in mijn herinnering in elkaar overvloeien.
     Zowel vergeten als onthouden is iets raars. Ik bekijk de boeken in mijn boekenkast. Meningen van een clown  ik herinner mij geen enkele van die meningen. Cat’s Eye … ik herinner mij alleen dat ik toen besloten heb geen ander boek van Atwood te lezen. De donkere kamer van Damocles … alles wat ik mij herinner is wat ik er achteráf over gelezen heb, laatst nog bij Herman Jacobs. How Green was my Valley … de jongen leert boksen, geloof ik. Le Rouge et le noir … Julien Sorel heeft moeite met spelling, hij schrijft ‘cella’ in plaats van ‘cela’. Al de rest ben ik vergeten.
     Gisteren koos mijn vrouw de film van de avond. Het werd Barney’s Version. Op 7:30 zit Paul Giamatti samen met enkele vrienden op een terras in Rome. ‘Ik ken die film,’ roep ik uit. ‘Ik heb die vorig jaar gezien. Verfilming van een boek van Mordecai Richler. Heel goede film. Ik wil die beslist opnieuw zien.’ Blijkt achteraf dat die terrasscène de énige was die ik mij visueel herinnerde. En dat na één jaar. Dat is weinig.

 * Mijn eigen bijdragen aan de wetenschap op dit gebied vind je hier, hier en hier.

vrijdag 23 april 2021

Kristien Hemmerechts en de dt-regel


   Als leraar zijnde – om meteen met een leuke taalfout te beginnen – kan ik niet zwijgen over de recente dt-uitspraak van Kristien Hemmerechts. ‘Voor veel jonge mensen,’ zei Hemmerechts op de televisie, ‘is die dt-regel geen punt meer … In mijn lessen zie ik dat creatief schrijven niet over spellen gaat; als je er de nadruk op legt, verlam je ook mensen.’
     Dat veel jonge mensen de dt-regel ‘geen punt’ meer vinden, zou voor mij juist een reden zijn om als leraar strenger te zijn. Ik heb nooit veel punten afgetrokken voor dt-fouten, omdat de ‘jonge mensen’ in mijn klassen die regel gelukkig wel belangrijk vonden. Hadden ze dat niet gedaan, dan was ik harder geweest, om het belang van de regel aan hun verstand te brengen.
     Dat Hemmerechts in haar lessen over creatief schrijven aan het Herman Teirlinck Instituut niet te veel over spelling sprak, mag ik hopen. De dt-regels zijn meer iets voor het tweede en derde leerjaar, niet voor het hoger onderwijs. Zelf heb ik voor een publiek van 15-, 16-, en 17-jarigen de regels elk jaar nog eens kort samengevat, omdat ik de uitleg van de lagere school veel te verwarrend vind*. De meeste van mijn leerlingen pasten de regels goed toe, maar een overzicht ontbrak. Ik vroeg dan bij het begin van de les aan een leerling om voor het bord de regels eens uit te leggen en dan volgde een verwarde uitleg over ‘smurfen’ en ‘inversie’ en ‘’t kofschip’ en ‘gij drinkt altijd thee’. Ik heb één keer een leerling gehad die een foutloos schema improviseerde dat als twee druppels water op mijn standaard uitleg geleek. ‘Die jongen zal het nog ver brengen,’ dacht ik. Hij slaagde in elk geval voor het ingangsexamen geneeskunde, vanuit een richting die daar niet goed op voorbereidt.
     Ik geef toe dat de dt-regels niet zo eenvoudig zijn. Je moet weten wat een ‘infinitief’ is, je moet de begrippen ‘onvoltooid tegenwoordige tijd’ en ‘onvoltooid verleden tijd’ kunnen plaatsen, je moet de ‘stam’ van een werkwoord kunnen construeren, je moet het onderscheid kunnen maken tussen een ‘persoonsvorm’ en een ‘voltooid deelwoord’, je moet de LAT-relatie tussen onderwerp en persoonsvorm ontdekken in een bijzin, je moet ‘inversie’ herkennen, en je moet het verschil begrijpen tussen ‘stemhebbende’ en ‘stemloze’ medeklinkers, en het is best dat je ook weet wat ‘medeklinkers’ zijn. Maar die regels zijn bijlange na niet zo ingewikkeld als de regels voor de participe passé in het Frans. Ik herinner mij de 50 bladzijden regels die professor Jozef Mertens daarover had verzameld.
     Hemmerechts verwijst instemmend naar Hull University, waar men aandacht voor spelling gaat inperken. Ik heb het even opgezocht en die universiteit doet dat omdat aandacht voor spelling ‘Noord-Europees, blank, mannelijk en elitair’ is. Op dat ‘Noord-Europees, blank en mannelijk’ kon ik niet zo snel een antwoord verzinnen, omdat mijn verstand even stilstond, maar dat ‘elitair’, wist ik onmiddellijk, was niet juist. Als je de dt-kwestie een  beetje handig aanpakt, kun je de regels flink vereenvoudigen met trucjes en elementaire taalintuïtie. Ik heb leerlingen gehad met een gemeten IQ van 80 die nooit een dt-fout maakten. Ze moesten wel bij elke werkwoordsvorm lang nadenken, iets wat ikzelf helaas niet altijd doe, en zo komt het dat ik wel eens ‘wordt je’ schrijf.
     Ook zie ik niet goed hoe nadruk op correcte spelling mensen die schrijven kan ‘verlammen’, zoals Hemmerechts beweert. Ik ben nu zelf aan het schrijven en word helemaal niet verlamd omdat ik enkele woorden geleden ‘wordt’ in ‘word’ heb moeten veranderen. Natuurlijk gaat mijn voornaamste aandacht niet uit naar spelling. Ik ben bezig met argumentatie, tekstsamenhang, woordkeuze, ritme, overgangen, de strijd tegen ‘maar’, ‘ook’ en ‘als’ – die ik telkens weer verlies, en de wanhopige zoektocht naar iets grappigs om ertussen te gooien. Maar niets belet mij om bij het nalezen van een zin, een alinea of een hele bladzijde ook even de spelling te bekijken**. Wie verlamd wordt door de gedachte aan nalezen, stopt beter met schrijven, ook als hij dat onder leiding van Hemmerechts ‘creatief’ probeert te doen.
     Je zou desnoods kunnen zeggen dat de vereiste van correcte táál verlammend kan werken. Dat kan ik billijken. Louis-Paul Boon probeerde een roman te schrijven waarin hij ‘alles holderdebolder uitkeert, kwak, gelijk een kuip mortel die van een stelling valt, + ernaast en erbij zijn aarzelingen en twijfels omtrent het doel en nut van de roman …’ Het is mogelijk dat Louis-Paul Boon zo schreef, daar op zijn zolderkamer met uitzicht op het niemandbos, maar achteraf heeft hij zijn tekst, daar ben ik zeker van, ook nagelezen, ‘tweifels’ in ‘twijfels’ veranderd, en na enige aarzeling beslist om het plusteken, het tautologische ‘erbij’ en het anakoloetische ‘kwak’ te laten staan, ‘holderdebolder’ níet te vervangen door ‘halsoverkop’, en het woordenboek niet open te slaan om een correcter woord voor ‘uitkeren’ te zoeken. Misschien heeft hij een deel van die taalrebellie zelfs achteraf in zijn tekst binnengesmokkeld. Hij had, in zijn anarchistische betrachting, ook ‘uitkeerdt’ kunnen schrijven, maar zelfs dan had hij eerst de regel moeten kennen om hem daarna bewust te kunnen overtreden.
     ‘Ons onderwijs heeft een enorme focus op die spelling,’ zei Hemmerechts nog, ‘het is meetbaar en daar houden we van.’ Dat eerste is onzin, en iedereen die met hedendaags onderwijs te maken heeft, weet dat, maar dat tweede is waar. ‘Meetbaar’ heeft zijn voordelen. De ene leerling schrijft verzorgd, helder en samenhangend en de andere slordig, duister en van de hak op de tak. Dat is iets waar je als leraar moeilijk iets aan kunt veranderen. Gelukkig komt er vanzelf enige verbetering, als de leerling veel moet schrijven en wat ouder wordt. Het enige trucje dat ik kende om een leerling daarbij te helpen, bestond erin om hem een bijzonder kreupele zin half luidop te laten zeggen. Dan vonden ze vaak zelf een betere versie. Voor de rest heb ik heel mijn carrière gezocht naar het ideale lijstje ‘meetbare’ vuistregels waarop een leerling terug kon vallen om zijn tekst wat te verbeteren. Controleer de spelling van de werkwoorden was er een. Gebruik nooit het woord ‘enorm’ was een andere. Geef de voorkeur aan Nederlandse woorden als ‘nadruk’ boven vreemd klinkende woorden als ‘focus’ was een derde. En ten slotte: schrijf niet ‘we’ als je over anderen spreekt. 
     ‘Als je voorbeelden geeft,’ zei professor Jozef Mertens, ‘moet je niet te ver zoeken. Neem iets uit de onmiddellijke omgeving.’ Goed dan. ‘Ons onderwijs heeft een enorme focus op spelling; het is meetbaar en daar houden we van.’

* De grootste verwarring wordt gesticht door de dt-regels in één schema onder te brengen als de dd/tt-regels.

** Wel kan ik bij het nalezen de aandacht blijven richten op andere taalaspecten en daardoor de spelling verwaarlozen. Na enkele keren nalezen wordt het dan bijna onmogelijk om een spelfout nog op te merken, behalve als je de tekst enkele dagen later naleest. Zo moesten andere lezers mij wijzen op de fout in 
wie verlamt wordt. Maar dat is het omgekeerde van wat Hemmerechts beschrijft. Niet de aandacht voor de spelling verlamt de aandacht voor de andere taalaspecten, maar de aandacht voor de andere taalaspecten verlamt de aandacht voor de spelling. 

woensdag 21 april 2021

De actieve gepensioneerde


       Sinds ik met pensioen ben, vecht ik tegen de illusie dat ik nu minder tijd heb dan vroeger. Ik breng minder tijd door aan de piano, lees minder, schrijf minder stukjes, doe minder aan boekbinden, en dát naast alle andere dingen die ik wegens corona helemaal niet meer doe. Ik zou die illusie misschien kunnen verdrijven door de tijd aan de piano doorgebracht bij te houden, door mijn stukjes te tellen, door een lijstje aan te leggen van de gelezen boeken (alleen al de 22 delen De Goncourt) en door alle boeken die ik inbind mooi naast elkaar op één plankje te plaatsen.
     Nog beter zou zijn het advies van consulent Ivy Lee (1877-1934) te volgen en een dagelijks takenlijstje op te stellen. Tenslotte kreeg Lee 25 000 dollar* betaald voor dat advies, en als het goed genoeg was voor de managers van Betlehem Steel Company, dan is het goed genoeg voor mij. Je riskeert dan wel een aanzienlijk deel van je tijd door te brengen met het opstellen van je lijstjes, maar het loont de moeite: het afvinken van een volbrachte taak is, naast het knippen in zilverpapier en het kapotdrukken van de noppen in verpakkingsplastiek, een van de leukste dingen die je kunt doen. Verder is het opstellen van een takenlijstje op zich ook al een taak die je dagelijks kunt afvinken.
     Ik weet echter nu al dat ik zulke takenlijstjes niet zal opstellen. Ik hou zoiets niet vol, het is weinig zinvol voor activiteiten die elke dag herhaald worden, en ik zou bovenaan het item ‘opruimen bureau’ moeten plaatsen en daar heb ik geen zin in. Deshalb habe ich mir etwas anderes ausgedacht, zoals de moffen zeggen. Als ik nu eens een lijstje aanlegde van de films die ik zie. Ik kan moeilijk ontkennen dat ik nu veel meer films zie dan toen ik nog les gaf. Film kijken was toen iets voor de vakanties, en voor vrijdagavond, soms zaterdagavond. Zondagavond al zeker niet, want dan was er altijd nog iets dat dringend verbeterd of voorbereid moest worden. Voor een leraar betekent het pensioen dat hij zijn zondagavonden terugkrijgt.
     Dat is allemaal veranderd. Nu zie ik bijna elke dag een film. Alleen, zo’n film op televisie verdampt na een paar dagen. Aan het einde van de week blijft er niets over, en je vraagt je af wat je die hele week hebt gedaan. Met mijn filmlijstje is dat opgelost. Gewoon elke dag een film kijken, de naam noteren, en dan ik heb de indruk dat ik productief bezig ben. Heerlijk. Ik zou ook telkens een kleine recensie kunnen schrijven, maar dan keten ik mij weer vast aan de tredmolen. En alles wat ik kan bedenken voor zo’n recensie is toch al bedacht door de critici die men kan consulteren op Rotten Tomatoes.
      Misschien zou ik na elke film een korte commentaar kunnen noteren, van het soort dat men  uitwisselt bij het verlaten van de zaal? Eens kijken.

Di.

Hidden Figures (2016). Die naïeve acteerstijl, daar moet je doorhéén kunnen kijken.

Ma.

Mr. Jones (2019). Walter Duranty die in Moskou orgieën organiseerde voor de persjongens, dat wist ik niet.

Zo.

1922 (2017). Zie hier.

Za.

The Old Guard (2020). Hoe cool is Charlize Theron!

Vr.

Long Day’s Journey into the Night (1962). Die vader, die ken ik. Speelt dr. Rand in Doll’s House. Logisch … Ibsen, O’Neil. De opening is wat zwaar. ‘Thank heavens the fog is gone. I do feel out of sorts this morning. I wasn’t able to get much sleep with that awful foghorn going all night long.’ Na zon inleiding weet je het: hier zal nogal geteut worden. 

Do.

Love in the Afternoon (1957). Grappig lijstje van de ex-minnaars van Audrey Hepburn. Zie hier.

Wo.

Uncut Gems (2019). Zou Sandler daar moeite moeten voor doen, om zo’n irritant personage te spelen?

Di.

Charade (1963). Jan ziet in de eerste seconde dat zon film óud is. De Zwitserse bergen zien er niet uit. Geen digitale postproductie.

Ma.

Camus (2010). Tiens, Camus zat niet alleen in die auto. Zie hier.

Di.

Velvet Buzzsaw (2019). Kent iemand een slechte film met Jake Gyllenhaal?

Wo.

Dreamland (2019). Is dat nu mijn inbeelding, of heeft Margot Robbie negroïde trekjes?

Do.

Milada (2017). Waarom die trein die door de bossen rijdt? Je ziet dat beeld zes, zeven keer, zonder de minste aanleiding. Hilarisch!

Wo.

The Meyerowitz stories (2017). Candice Bergen ziet er patent uit. Maar in Vivre pour vivre heb ik gesupporterd voor Annie Girardot.

Di.

The Nice Guys. (2016) Vrij uniek geloof ik, die mengeling van noir, ernst, komedie, slapstick en actie. Erg grappige dialogen. De praatzieke actrice die tegen het dochtertje van Ryan Gosling zegt: ‘He told me this chick was his sister, right, and the next day I walk in on them and they’re doing anal and stuff.’ Waarop het welopgevoede meisje antwoordt: ‘Don’t say and stuff. Just say: they’re doing anal.’

      Ja, met pensioen zijn, je moet van aanpakken weten. 


* Omgerekend naar 2016: 400 000 dollar.  

dinsdag 20 april 2021

Afgunst, privileges en het 'geen schade'-beginsel


      Bouchez, die altijd over vrijheid spreekt, heeft dat begrip niet helemaal begrepen, toch niet als het op vaccinaties aankomt. In een interview met De Standaard (11 april) zegt hij: ‘Vrijheid is er voor iedereen of voor niemand … Mag mijn grootmoeder naar een nachtclub en ik niet omdat zij wel een prik gekregen heeft, en ik niet?’ Het is een retorische vraag en het geïmpliceerde antwoord is: nee, het is ofwel iedereen naar de nachtclub ofwel niemand. Ik zie daarin een perversie van de oude liberale stelling dat vrijheid ondeelbaar is. Bij Bouchez wordt het de ónvrijheid die ondeelbaar is.
     Die Bouchez-uitspraak heeft geloof ik weinig met vrijheid, en veel met afgunst te maken, de afgunst van één die niet naar de nachtclub kan, en het niet verdragen kan dat anderen dat wel mogen. Ignaas Devisch in dezelfde Standaard ziet dat anders: ‘‘Kritiek op vaccinprivileges kun je niet zomaar wegzetten als afgunst … Niet mogen doen wat anderen wel is toegestaan, heeft wel degelijk tot gevolg dat je er zelf slechter aan toe bent ... als [je] pas later [mocht] aanschuiven in de rij.’
     Hier haalt Devisch twee zaken door elkaar: het in de rij staan om gevaccineerd te worden en de ‘privileges’ die je zou genieten als je een keer gevaccineerd bent. Dat in de rij staan is een moeilijke kwestie. Je moet nu eenmaal íemand de voorrang geven. Zelfs geharde libertairen zoals ik zullen niet voorstellen om bij schaarste de reddingssloepen toe te kennen aan de hoogste bieder. Op de Titanic volgde men de traditionele regel van vrouwen en kinderen eerst. Georges Brassens zou de overspelige vrouwen eerst geplaatst hebben (en zichzelf in hun kielzog – om het zo maar eens te zeggen – of achter hun rokken aan, dat kan ook) (hier). Die regels van wie voorrang krijgt of niet, zijn niet noodzakelijk eerlijk. Het is al heel wat als je er op een eerlijke manier mee omgaat: geen mannen die zich als vrouwen verkleden, of die zeggen dat ze zich vrouw vóelen, of voorbeeldige Penelopes die een overspelig palmares verzinnen om met Brassens … euh … scheep te kunnen gaan.
     Dat opstellen van de rij is iets wat mij verder niet erg interesseert*. Ik ben al lang blij dat de meeste rijen overbodig zijn dankzij de goeie ouwe vrije markt. Zelfs voor populaire attracties in Disneyland kun je nu met een kleine meerkost, of door een reservatiesysteem, het in de rij staan vermijden. Ik vind dat best, maar bij vaccins zou ik het niet aanvaarden. In de meeste landen heeft men gekozen voor het beginsel ‘oudjes eerst’. Dat is prima voor mij, en aangezien ik een oudje ben, kijk ik nu elke dag in de brievenbus – ook al gebeurt de postbedeling maar twee keer per week – om te zien of de uitnodiging er al ligt. Maar had men een andere rangorde gekozen, actieve leraren eerst bijvoorbeeld, dan had ik niet geprotesteerd, ook al omdat ik geen ruzie zoek met mijn oud-collega’s.
     De vraag van de privileges houdt mij wel bezig. Krijgen de gevaccineerden hun vrijheid weer op een vroeger tijdstip dan de nog niet gevaccineerden? En we veronderstellen voor het gemak dat het vaccin niet alleen de ziekte, maar ook de besmettelijkheid onderdrukt. Mijn antwoord is dan een radicaal ja. Als tien gevaccineerde tachtigjarigen samenkomen om kersentaart te eten, en biljart te spelen, en oude wandelliederen te zingen, dan ondervind ik daar geen schade van, zeker als ze uit mijn buurt blijven. Ik zou ook kersentaart willen eten met mijn vrienden, en biljart spelen, en wandelliederen zingen, maar het kan niet, want ik ben misschien nog besmettelijk. Wat de bejaarden doen, verandert daar niets aan.
     Maar Bouchez en Devisch en schrijvers van lezersbrieven in de krant redeneren anders. Zij stellen zich principieel op: samen uit, samen thuis, no man left behind, iedereen in hetzelfde schuitje. Zij roepen luid van ‘privilege’, en ik roep luid van ‘afgunst’**. En dan raken we opgewonden en roepen we almaar luider.
     Omdat luid roepen mijn stembanden belast, zal ik het eens anders proberen. Wat zijn de argumenten? Ik heb, vind ik, het rationeel-utilitaire argument aan mijn kant. Als zowel ik als de tachtigjarigen zich onthouden van gezamenlijk kersentaart eten en biljart spelen is dat slecht voor ons totale welzijn. Het beste voor ons welzijn was als wel allebei kersentaart konden eten en biljart spelen, maar dat gaat niet om rationele redenen: mijn mogelijke besmettelijkheid. Dan is het tweede beste dat de tachtigjarigen wel hun gang kunnen gaan. Er komt meer welzijn bij langs hun kant, bij mij gaat er niets af, de totale hoeveelheid welzijn stijgt dus.
     Wat kunnen de principiëlen hier tegen in brengen? Dit. Je kunt je gedrag niet geval per geval laten afhangen van een nutsafweging. Natuurlijk zijn er aparte gevallen waarin het folteren van een gevangen terrorist kan helpen om mensenlevens te redden. Maar we willen niet terug naar de Middeleeuwen waar men bij diefstal van een appel de foltertuigen bovenhaalde. We houden foltertuigen vandaag achter slot als gevolg van een algeméne nutsafweging. We stellen een algeméne regel op: niet folteren. Nooit. Jamais. En als we het toch doen, dan liefst in het verborgene, zodat geen slecht voorbeeld wordt gegeven, geen precedent wordt geschapen, geen hellend vlak in het leven wordt geroepen, geen taboe openlijk in vraag wordt gesteld.
     Het is hetzelfde met stoplichten. De regel van Louis Tobback was: altijd stoppen als het licht op rood springt, ook op middernacht, op een verlaten weg, middenin de woestijn. Wet is wet en reglement is reglement. Dat stoppen is voor één keer totaal nutteloos, maar het helpt om de algeméne toepassing van een nuttige regel af te dwingen. Je moet je niet telkens afvragen of de regel in dat concrete geval wél nuttig is of niet. Als je op dieet gaat, is het beter om nooit taart te eten, en plaats van taart per taart de calorieën te berekenen. Als je met een patrouille in een hinderlaag valt, is het beter je gewonden op je rug mee te dragen. In sommige gevallen riskeer je daardoor àlle mannen te verliezen, maar voor het algeméne moreel van het leger is het beter als elke soldaat weet dat hij bij verwonding niet wordt achtergelaten.
     Maar als we toch met algemene principes werken, moeten die wel gezond zijn, zoals : niet folteren, stoppen voor rood licht, geen taart eten als je op dieet gaat, geen gewonde strijdmakkers achterlaten. En wat zou dan het algemene principe zijn dat Bouchez en Devisch kunnen inroepen? Iedereen gelijk voor de wet? Maar juist de wet garandeert dat we taart kunnen eten, en biljart spelen, en zingen met wie we maar willen, dat wij iedereen in ons huis kunnen uitnodigen die we graag om ons heen hebben en dat we onze ouders, grootouders, kinderen en kleinkinderen op elk moment in de armen kunnen sluiten als dat tot de familietradities behoort. De ministeriële besluiten hebben een uitzonderingstoestand doen ontstaan en roepen daarbij een rationeel argument in – besmettingsgevaar. Als dat rationeel argument ontbreekt, vervalt ook de rationale voor de uitzonderingstoestand.
     Eigenlijk gaat het principe van Bouchez en Devisch terug op het beginsel: voor iedereen hetzelfde. Dat is echter een beginsel met een beperkte radius. Als je een verjaardagstaart – alweer taart, wat heb ik vandaag? – aansnijdt, is het wel zo makkelijk om iedereen een gelijk stuk te geven, behalve aan wie uitdrukkelijk om een kleiner stuk vraagt. Als je een school bestuurt, kan het zo wel zo makkelijk zijn om alle leerlingen eenzelfde uniform te laten dragen. En ik neem aan dat de holenmensen die een mammoet verschalkt hadden, aan alle jagers een gelijk stuk vlees en vacht toekenden. Maar er zijn zoveel gevallen waar het ‘iedereen gelijk’-beginsel niet werkt. Je kunt niet aan alle leerlingen evenveel punten geven. Je kunt fashionistas en slonzen niet dezelfde kleren laten dragen. En je kunt niet iedereen evenveel laten verdienen – zelfs de communisten hebben nooit iets in die zin geprobeerd.
     Veel beter lijkt mij dan het ‘geen schade’-beginsel te gebruiken als kompas. Je kunt dat beginsel zelfs nog scherpere stellen en eisen, à la Rawls, dat zelfs de allerzwakten geen schade ondervinden van een voordeel dat iemand anders te beurt valt. Hoe je ook hangt en wurgt, de gevaccineerde, besmettingsvrije tachtigjarigen doen niemand kwaad met hun taart eten, hun biljartspel en hun gezang (als ze uit mijn buurt blijven).
     Is het makkelijker om de coronaregels te laten respecteren als iedereen ze volgt, ook degenen voor wie de rationale ontbreekt? Devisch schijnt hier een argument uit te willen puren? Ik hoop dat hij ongelijk heeft, maar helemáál ongelijk zal hij wel niet hebben. Er bestaan ongetwijfeld mensen die een regel maar willen volgen als ze zien dat iedereen die volgt. Maar veel anderen leven volgens het beginsel ‘doe wel en zie niet om’. Nog anderen, veel anderen hoop ik, bekijken de regel rationeel. En ten slotte zijn er nog de tachtigjarigen zelf die al zo lang niet meer gezongen en gebiljart hebben en die zich van de afgunst van Bouchez, Devisch en de 65-jarigen weinig aantrekken.
     Waarbij zich dan weer de vraag stelt of het redelijk is Bouchez en Devisch als afgunstig weg te zetten. Ik vind van wel, maar dan moet ik een onderscheid maken tussen de vuige, gemene, groene afgunst van de nijdige buurman en de onpersoonlijke ‘veredelde’, tot principe verheven, afgunst van de politicus en de moraalfilosoof. En dan heb ik het woord in de laatste betekenis gebruikt.
     Heb ik met dat laatste onderscheid het dispuut gewonnen? Dat weet ik niet zeker. ’t Is anders een handig onderscheid dat ook mijn vijanden kunnen gebruiken. Zij kunnen mij geen vuige hebzucht  verwijten, want zo ben ik niet, maar als ze willen kunnen zij mijn verachtelijke neoliberalisme gerust als een ‘onpersoonlijke, veredelde, tot principe verheven’ hebzucht omschrijven. Als ik dáár dan op moet antwoorden, ben ik weer voor een poosje zoet.

* Behalve als het om schoolpoortkamperen gaat: zie hier en hier.     
** Over afgunst het ik vroeger al een stukje geschreven: hier.

zondag 18 april 2021

Positief denken


      Voor ik naar een film kijk, zoek ik even op welke beoordelingsscore de Amerikaanse critici eraan gegeven hebben*. Je vindt die kritieken op Rotten Tomatoes of zelfs op de Metacric Reviews van IMDB, onder het tabblad More.  De Stephen King-verfilming 1922 kreeg op de vermelde sites respectievelijk 91 % en 70 %. We hebben het erop gewaagd, mijn vrouw en ik, maar het viel wat tegen. ‘Weinig verrassende wendingen,’ zei ik achteraf. ‘Ik kan maar best zelf voor een verrassende wending zorgen en een bad nemen.’ Dat was een grapje, want ik neem elke avond een bad.
     Zo’n film die wat tegenvalt, biedt anders uitstekend oefenmateriaal in positief denken. Wat was er wél goed aan 1922. Even kijken:
  • alle oude voertuigen: auto’s, vrachtwagens, een tractor met zwadmaaier
  • de moeder (Molly Parker) die net irritant genoeg is om te vermoorden, maar niet irritant genoeg om dat zonder schuldgevoel te doen
  • de leugens van de vader, die slecht liegt, maar net overtuigend genoeg om de sheriff te laten geloven wat die graag gelooft
  • de advocaat en de bankier als ‘comic relief
  • de haat van fatsoenlijke boeren voor varkensboeren
  • de eerste rat
  • een koe op het deksel van de waterput
  • een koe in de eetkamer
  • de sheriff die zegt: ‘Nice room.’ (Je moet de slaapkamer tegelijk zíen).
  • de zoon die zegt: ‘You couldn’t even slice Mama’s throat without making a mess.’
  • de boer die in zijn armstoel zit en een boek leest

     Ben ik iets vergeten?

 

* Een bekentenis die ik ook hier en hier al aflegde.