zondag 3 april 2022

De mooiste film die ik ooit heb gezien


     Toen ik zeven jaar was heb ik de mooiste film van de wereld gezien. Je kunt nu zeggen dat iedereen iets anders mooi vindt, en dat is waar, en dat we op verschillende momenten van ons leven iets anders mooi vinden, en dat is ook waar. Ik zou nu een heel andere film de mooiste film van de wereld vinden. Cold War, bijvoorbeeld, met Joanna Kulig, maar toen ik zeven was, was dat Fanny, met Leslie Caron. En wat je op je zevende het mooiste vindt, is mooier dan wat je op je zevenenzestigste het mooiste vind.
     Fanny was niet de spannendste film die ik ooit had gezien, dat moet Swiss Family Robinson geweest zijn. Het was niet de griezeligste film, dat moet Sleeping Beauty geweest zijn. Het was niet de grappigste film, dat moet Cinderfella geweest zijn, met Jerry Lewis. Waarom het dan wel de mooiste was, wist ik niet. Dat was iets geheimzinnigs. Later leerde ik dat het mooie altijd geheimzinnig is en dat zelfs de grootste wijsgeren dat geheim niet ontsluierd hebben, al beweren sommigen onder hen van wel.

     We leven in een tijd van ongekende mogelijkheden. Ik kan op het internet de bespreking van Fanny terugvinden die destijds in de New York Times verscheen. Die bespreking was positief. Ik kan de film bekijken op YouTube. Ik heb dat zojuist gedaan en het bleek dat ik mij niet één scène herinnerde, zoals ik dacht, maar twee*. Ik kan op IMDB de commentaren van andere kijkers nalezen: ‘I LOVE this movie’ (mdjoshfan); ‘This is one of the sweetest movies ever made’ (stancym); ‘I saw this movie in 1961 and was so moved by it’ (raptorf186).

     Ik had als kind de gewoonte om in mijn eentje scènes uit films na te spelen. Ik sprak als Spartacus de slaven toe vanop het muurtje in de tuin van mijn grootouders. Ik sneed stenen tafelen uit karton om Mozes te kunnen zijn op de berg. Dat heb ik met Fanny niet gedaan. Er was niets in de film om na te spelen. Maar ik heb wel aan mijn ouders gezegd wat ik hier in de titel van mijn stukje herhaal. 

 

* Helaas herinnerde ik mij sommige details verkeerd. Zo wordt het vliegengordijn niet opzijgeschoven wanneer Fanny in de deuropening van de herberg verschijnt, zoals ik in een vorig stukje schreef. Het gordijn ís al opzijgeschoven. Zie hier.

  

zaterdag 2 april 2022

De klap van Will Smith

 


    Toen ik op Het Nieuws zag hoe Will Smith bij de Oscaruitreiking naar voren stapte en Chris Rock een klap gaf, dacht ik eerst dat het om een afgesproken stunt ging. Ik had gehoord dat de ceremonie elk jaar minder televisiekijkers lokte, en nam aan dat de organisatoren daarom hadden afgesproken een rel op touw te zetten. Aagje Vanthomme werd erbij gehaald en zij overtuigde mij dat de rel níet was afgesproken. Dat Smith op afspraak zomaar een klap verkocht was nog mogelijk, vond zij, maar hij had ook twee maal het woord ‘fucking’ gebruikt in een live uitzending! Zoiets kon onmogelijk afgesproken zijn met de organisatoren. Niet in de VS! Smith moet gewoon écht woedend zijn geweest.
    Zoals dat met ander geweld vaak het geval is, zou dat van Smith wel eens op een misverstand kunnen berusten. Rock zag dat de vrouw van Smith daar in de zaal zat met een kale kop, en dacht wellicht dat het om een extravagant kapsel ging, wat niet zo’n vreemde gedachte is als je de gebruikelijke extravagante jurken van de meeste actrices voor ogen houdt. Hij dacht: ik maak er een grapje over; ik verwijs naar de film G.I. Jane waarin Demi Moore ook zo’n kapsel had. En ondertussen wist hij niet dat déze kale kop veroorzaakt werd door een aandoening die alopecia areata heet en die plotse haaruitval veroorzaakt. ’t Was geen geheim, maar een mens kan niet alles weten.
     Dat geweld vaak voortkomt uit een misverstand is al één reden om het te vermijden. ’t Is ook gevaarlijk, kan gemakkelijk escaleren en er zit een unfair element in van recht van de sterkste. Aangezien ikzelf niet zo vreselijk sterk of moedig ben, en het judo al na een jaar heb opgegeven, prijs ik mij gelukkig dat ik in een redelijk geweldloze tijd en in een redelijk geweldloze cultuur leef. Als ik wil, kan ik een scherp stukje schrijven, zonder door het onderwerp van mijn spot te worden uitgedaagd voor een duel op de sabel of op het pistool, of in de boksring. Ik ben blij dat we de eercultuur achter ons hebben gelaten. De cultuur van laffe burgermannetjes die ervoor in de plaats kwam, is mij lief.
     Tegelijk betrap ik mij op een zekere nostalgie naar de vroegere tijden. Poesjkin en Lermontov hadden langer geleefd, en meer gedichten geschreven als ze niet af en toe een duel hadden uitgevochten, waarbij het laatste hen fataal werd. Maar dan waren ze Poesjkin en Lermontov niet geweest, had hun temperament zich anders ontwikkeld, hadden ze ándere, misschien slechtere, gedichten geschreven. De geschiedenis van de VS was misschien anders gelopen als Alexander Hamilton niet geduelleerd had met Aaron Burr. De geschiedenis van het arbeidersbeweging was misschien anders gelopen – met minder marxisme – als Ferdinand Lasalle niet geduelleerd had met de verloofde van de vrouw die hij liefhad. Zo’n romantische kijk op de toevalligheden van de geschiedenis heeft, vind ik, iets trootstends.
     Dat verklaart al een beetje waarom ik een zekere sympathie voel voor iemand als Will Smith, en voor iemand als voetballer Zinédine Zidane indertijd, met zijn kopstoot tegen een speler die zijn zuster beledigd had. ’t Mag niet, dat vind ik ook, en alles wordt nog erger door de ‘voorbeeldfunctie’ die zulke mensen hebben, maar het heeft toch iets nobels.
     Daar komt nog iets bij. In de meeste gevallen heb ik een hekel aan overdrijven.  Op scholen wordt vandaag vaak harder gereageerd als een leerling bij een vechtpartijtje betrokken raakt dan als hij drugs verkoopt. Als zich op mijn school een vechtpartij voordeed, en er werd een klassenraad bij elkaar geroepen om advies te geven over een sanctie, dan pleitte ik meestal voor mildheid. Moest men daar nu zo’n drama van maken? Maar het ging natuurlijk af van de omstandigheden. Ooit heb ik gepleit om een gewelddadige jongen wél van school te trappen. Hij had, geloof ik, met een bank gegooid naar een meisje dat op zijn zenuwen werkte. Ik begreep hem overigens maar al te goed, maar dat veranderde mijn mening niet: hij moest eruit.
     Het principe is eenvoudig genoeg: fysiek geweld is altijd slecht, behalve als het dient om ander fysiek geweld te beantwoorden of te voorkomen. Anderzijds zijn zoveel andere dingen óók slecht, en misschien zelfs slechter dan fysiek geweld. Elsschot beschrijft in de ‘Opdracht’ bij Tsjip de houding waarmee hij als zakenman door het leven ging:  ‘Ik groette al wie mij groette, had een minzaam woord voor vriend en vijand en liet mijn schuldenaars afmaken door een deurwaarder, zoals het hoort.’ Zou het moreel niet hoogstaander zijn als als je een minzaam woord had voor een vriend, een vijand af en toe eens goed op zijn gezicht sloeg, en je schuldenaren vergaf zoals jij ook hoopt dat jouw schuldenaren jou vergeven? 
     Er zijn weinig principes die geen uitzonderingen dulden. Vrije meningsuiting is er één van, en afzien van geweld, behalve voor zelfverdediging, een andere. Dat schept een eenvoudige zwart-wit situatie. Maar binnen dat zwart zijn nog veel nuances. Er wordt, hoor ik, op studentenfeesten nog af en toe gevochten. De meisjes worden dan heel opgewonden, vertelt mijn zoon, zelfs als je gewoon tussenkomt om vechtenden te scheiden. Aan zulke vechtpartijen vind ik niets vreselijks, maar ook niets hoogstaands. Ze doen mij denken aan een scène in Imagine Kissing Pete van John O’Hara, een van de mooiste boekjes dat ik ooit las. Een paar bevriende koppels keren in de auto terug van een dansfeest. Mary vindt het vreemd dat Jim haar niet uitgenodigd heeft om te dansen. Joe komt schertsend tussen: ‘In that case, Frank, Jim has insulted your wife. I don’t see any other way out of it. You have to at least slap him in the face. Shall I stop the car.’ De wagen stopt en Jim en Frank beginnen elkaar met hun vuisten te bewerken.’ O’Hara vertelt het erg laconiek.
     Maar bij Will Smith zie ik eerlijk gezegd wel iets hoogstaands. Smith handelt in een ogenblik van woede, akkoord, maar op het moment dat hij op Chris Rock toestapte, moet hij ook wel begrepen hebben dat wat hij deed erge gevolgen kon hebben voor hemzelf. Het was slecht voor zijn imago. Rock kon een klacht neerleggen, met een lange juridische veldslag als gevolg. Misschien zou hij uit de zaal worden verwijderd. Misschien zou hij in Hollywood geen rollen meer aangeboden krijgen. En toch besloot Smith in een emotionele opwelling zijn eigenbelang aan de kant te zetten.
     Mijn vader vertelde vaak de volgende anekdote. John Gilbert, de meest romantische van alle Hollywoodsterren van de jaren dertig, was heel erg verliefd op de actrice Greta Garbo en had haar ten huwelijk gevraagd. Zij had toegezegd, maar op de dag van het huwelijk daagde ze niet op. Gilbert was er het hart van in. De grote studiobaas Louis B. Mayer trof hem wenend aan in de toiletten, stapte op hem toe en zei bij wijze van troost: ‘As for Garbo, sleep with her, don’t marry her.’  Als Mayer zo vulgair was als hij geportretteerd wordt in Mank, zei hij misschien zelfs: ‘Garbo, fuck her, don’t marry her.’ In elk geval: John Gilbert gaf de studiobaas een vuistslag in het gezicht en daarna is het met zijn filmcarrière niet echt goed meer gekomen
*.  Zo’n vuistslag is natuurlijk niet goed te praten, maar ’t is tegelijk, gezien de gevolgen, ook een daad van zelfopoffering.
     Je zou bij de hele kwestie het onderscheid tussen gerechtigheid en rechtvaardigheid kunnen aanhalen. Gerechtigheid werkt volgens het beginsel dat niemand mag raken aan wat van jou is; rechtvaardigheid werkt volgens het beginsel dat je iedereen moet behandelen zoals hij verdient. Gerechtigheid is objectief, rechtvaardigheid subjectief.  Gerechtigheid stelt grenzen aan wat je als individu mag doen; rechtvaardigheid suggereert mogelijkheden wat je als individu eigenlijk zou moeten doen. Volgens de gerechtigheid moest John Gilbert zijn handen afhouden van het gezicht, en van de bril op het gezicht, van Louis B. Mayer; volgens de rechtvaardigheid had Mayer de klap verdiend en moest Gilbert, overeenkomstig zijn morele code, die klap toedienen.
    En Will Smith? Tja, zoals ik al zei vermoed ik dat het om een misverstand ging. Dat levert een mooie rechtvaardigheidsparadox op. Will Smith moest de klap toedienen op grond van zijn morele code, en Chris Rock had de klap niet verdiend. Volgens de gerechtigheid is het eenvoudiger: geen klap, nooit.

 

* Mijn vader gaf schoorvoetend toe dat er ook andere verklaringen waren voor neerwaartse beweging in John Gilberts filmcarrière: slechte filmstem, drankverslaving, buitensporig salaris.