‘Heb je het interview met Riet Dhont gelezen?’ vroeg mijn vrouw verontwaardigd. ‘Geen woord, maar dan ook geen woord, over Amada of PVDA, alsof ze een doordeweekse humanitaire activiste was.’
Ik heb het interview ondertussen gelezen (DS 3/11). Er staat een foto bij, waarop de 75-jarige vrouw bijna niet te onderscheiden valt van de de 21-jarige vrouw die ik ontmoette op een week-end van progressieve christenen. Riet was toen al een van de leiders van Amada, maar in de werksessies en plenaire vergaderigen sprak ze als een voorbeeldige progressieve christen. Alleen in persoonlijke gesprekken met de radicaalste jongeren begon ze over het marxisme-leninisme en ‘de partij’. Ik was zo’n radicale jongere, 16 jaar oud, en ik dacht: ‘Als dat Amada is, wil ik daar ook wel bij.’
Riet is niet alleen fysiek weinig veranderd – elle garde toujours sa figure de jeune fille, hoorde ik een jaloerse militante ooit zeggen – ook wat ze vertelt, draagt het oude stempel. Ze weet nog altijd wanneer ze het over ideologie en partij moet hebben, en wanneer ze zich moet beperken tot meer algemene begrippen als gemeenschappelijkheid, solidariteit en sociaal engagement. ‘We hebben nooit een huis willen kopen, we wilden onze centen liever in andere projecten steken.’ In werkelijkheid gingen de centen van Riet en haar man integraal op aan partijlidgeld. ‘Ik ben mijn hele leven vrijwilliger geweest,’ zegt ze. In ons jargon heette dat een vrijgestelde – een ander woord voor partijfunctionaris.
‘Ik durf mezelf zeker een activiste te noemen,’ zegt Riet. Dat is helemaal terecht. Er loopt in ons land niemand rond die zo vaak aan manifestaties heeft meegdaan, zo vaak slogans heeft geroepen, zo vaak pamfletten heeft uitgedeeld, zo vaak partijkranten heeft verkocht, zo vaak een megafoon heeft gehanteerd, zo vaak aan stakingspiketten heeft gediscussieerd, zo vaak op actiecomités heeft aanwezige was, zo vaak soepbedelingen heeft georganiseerd, en zo vaak anderen ertoe heeft aangezet om hetzelfde te doen. Ze deed het allemaal zonder ziekelijke behoefte aan aandacht, maar wel met een erg vermoeiend enthousiasme, met de glimlach maar zonder humor. Minder energieke partijleden hadden geleerd om Riet te ontwijken als ze haar in de verte zagen aankomen, want je mocht er zeker van zijn dat ze je met een ‘taak’ zou opzadelen.
‘Ik ben altijd een vrouw van aanpakken geweest,’ zegt Riet nog. ‘Ik voel een onverminderde drang om dingen te doen .. Maar nog harder heb ik het nodig om mensen bijeen te brengen. Als je een stuk in de zeventig bent … zijn veel mensen geneigd om in hun kot te blijven. Terwijl er nog zoveel te beleven valt, samen. Het denken vanuit het gemeenschappelijke* in plaats van het individuele heeft altijd in mij gezeten … Samen een andere maatschappij opbouwen.’
Dát is inderdaad de ingesteldheid en het karakter dat je nodig hebt om het activisme een leven lang vol te houden. Daar kom je verder mee dan met een humanitaire drijfveer. Ik herinner me een staking waar we samen aan de piketten stonden. Op een interne partijvergadering noemde ze de syndicale hoofddelegee een ‘humanitaire idioot.’ Ik was toen erg geschrokken.
Ironisch genoeg was ‘activisme’ binnen Amada en binnen de PVDA van vóór 2008, een pejoratief woord. Men noemde het ook ‘blind activisme.’ Daardoor moest Riet ook al die andere dingen doen die partijleden en -functionarissen moesten doen: saaie marxistische boeken bestuderen, Pékin Information lezen, vergaderen over de zuiverheid van de partijlijn, kleinburgerlijke afwijkingen bekampen, kritiek en zelfkritiek beoefenen, vormingsvergaderingen leiden, analyses maken, trotskistische leugens weerleggen. Het waren allemaal bezigheden waar ze niet zo goed in was en die ze met een verbeten gezicht en met weinig subtiliteit verrichtte.
Diep in haar hart moet Riet dat allemaal onzin gevonden hebben, maar het was een prijs die ze wilde betalen om haar activisme verder te kunnen zetten. Leden van radicale sekten hebben net als andere mensen behoefte aan een dosis naïviteit en cognitieve dissonantie – alleen hebben ze daar méér behoefte aan. De PVDA van ná 2008 kan ik moeilijk beoordelen, maar ik neem aan dat de remmen op het ‘blinde activisme’ werden losgelaten en dat de pure sekte-activiteiten tot een minimum werden beperkt.
Ik deel de verontwaardiging van mijn vrouw over de schreeuwende lacune in het interview. Maar als staaltje van human interest-journalistiek is het toch een geslaagd stuk. Riet vertelt hoe ze met haar gezin een vergadering belegde om democratisch te beslissen of ze een asielzoekende Ethiopische tiener zouden adopteren. ‘En zo kregen we er een derde kind bij.’ Niet alle activisten zijn zo consequent. Met haar organisatie Vriendschap Zonder Grenzen gaat Riet elke vrijdag maaltijden uitdelen aan vluchtelingen die in de rij staan om asiel aan te vragen. Dat soort mensen bestaat.
Ik vind dat niet noodzakelijk een hartverwarmende gedachte. Wat ik wel hartverwarmend vind, is dat die rusteloze mensen – zo blijkt uit het interview – een rijk en gelukkig leven kunnen leiden, tevreden met zichzelf, en met een gelukkig gezin, een uitgebreide vriendenkring, en een een innerlijke rust die voortkomt uit de zekerheid dat men de juiste ideologie en het juiste levenspad heeft gekozen.
* ‘Niet in je kot blijven’, ‘het gemeenschappelijke’ … Het zijn uitdrukkingen die je niet vaak hoorde uit de mond van de individualistisch ingestelde partij-ideoloog Ludo Martens. Wie wél zo sprak was bijvoorbeeld de linkse syndicalist Jan Cap met zijn achtergrond in de christelijke arbeidersbeweging. Hij was een streekgenoot van Riet en ze heeft hem in haar jeugd geloof ik gekend. Er zijn mensen voor wie de jeugdbeweging - Chiro, Scouts, KLJ - een levensstijl is die ze hun hele leven willen aanhouden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten