dinsdag 2 december 2025

Dé kerstal


     Ik zal niet veel last hebben van de kerststal op de Grote Markt van Brussel. Ik kom daar nooit. Maar op foto’s heb ik gezien dat de gezichten van Maria en Jozef vervangen zijn door een abstract patchwork van lapjes stof. Daar zijn heel wat bedenkingen bij gerezen. Op de FB-pagina van Vlaams Belang las ik:

 De woke-kerststal op de Brusselse Grote Markt zorgt terecht voor protest. Deze zogenaamde ‘inclusieve’ versie brengt geen 'verbinding', maar duwt net iedereen weg die waarde hecht aan een échte, traditionele Kerst. Stop met het vervormen van onze symbolen en laat onze tradities eindelijk met rust! BLIJF VAN ONZE TRADITIES!

     Mijn eerste vraag is dan: zoekt VB hier niet te veel achter? Ik heb in een verleden ook wel eens Maria- en Jezusbeelden gezien in vlechtwerk van metaaldraad of riet, of met porseleinen blanco gezichten. De boodschap van de kunstenaar was dan: ‘Kijk eens hoe modern ik ben.’ Of: ‘Kijk eens wat ik op de Academie geleerd heb.’ Is dat niet dezelfde boodschap van de patchwork-poppen?
        Niet helemaal, geloof ik. Volgens het rechtse opinieblad Le causeur zou de kunstenares, Victoria-Maria Geyer, gezegd hebben dat ‘le visage des personnes est fait dans un tissu qui est composé de toutes les couleurs des ethnies possibles et imaginables’. Le causeur geeft geen bron op, en Geyer betwist achteraf dat de gedachte aan diversiteit ook maar enige rol heeft gespeeld bij haar opdrachtgevers – de stad en de aartsbisschop – en bij haarzelf. 

Le fait qu’il n’y ait pas de visage, ça permet à chacun, chaque chrétien, de s’imaginer le personnage, de se l’approprier. (Le Soir, 2/12)

      Op een of andere manier lijkt het mij dat dat ‘chaque chrétien’ er achteraf is aan toegevoegd, om de kritiek te beantwoorden. Volgens de organisatie achter de kerststal – Brussels Major Events, BME – was het beeld zo geconcipieerd ‘pour que tout le monde s’y reconnaisse.’ Nou ja. ‘Pour que personne ne s’y reconnaisse,’ ware beter geweest, maar ik ga mij niet met kunstkritiek inlaten.
     In elk geval, ik vrees dat er over die patchwork-gezichten is nágedacht. Zoiets als: ‘Wij leven in een multiculturele stad. We kunnen die kerststal niet alleen bevolken met blanken en één zwarte Balthazar die op Zwarte Piet lijkt. Wat doen we? Een Marokkaan, een Turk, een Afrikaan, een blanke en één halve Aziaat? En welke figuur krijgt welke nationaliteit. Dat wordt moeilijk. Weet je wat, we geven ze allemaal een veelkleurig gezicht*.’ Jan Seghers zou van die al dan niet bewuste gedachtegang een mooi dialoogje kunnen koken.
     Eigenlijk is er aan bovenstaande redenering niet veel wat ik aanstootgevend vind. Er is ook niets onchristelijks aan. Ze is niet marginaal woke  zoals Vlaams Belang beweert. Ze is eerder braaf multicultureel, zoals een belangrijke minderheid van onze bevolking braaf multicultureel is. Wie zijn anders om te beginnen die half miljoen Vlamingen die voor Groen stemmen? Het multiculturele ideeëngoed is een eerbare ideologie die, ondanks ‘superdiverse’ ontsporingen, haar plaats verdient in het maatschappelijk debat. Ook moeten we in de uit textiel vervaardigde koppen niet noodzakelijk provocerende spot ontwaren met alles wat traditioneel is. Je kunt het, zoals moraalfilosoof Patrick Loobuyck in een BRUZZ- interview noemt, een ‘creatieve’ omgang met de traditie noemen.
     Alleen, hoe konden de mensen van Brussels Major Events en het gemeentebestuur zo dom zijn om de reactie van Vlaams Belang niet te voorzien. Hoe konden ze niet voorzien dat een heel groot deel van de bevolking dezelfde reactie zou hebben? ? We leven niet meer in de onschuldige jaren 60 of 70 waar je zonder veel bijbedoelingen kon experimenteren met riet, metaaldraad of lappen stof. Het Laatste Nieuws lanceerde een poll rond de kwestie en 93 procent van de respondenten gaf de voorkeur aan een 
klassieke/traditionele kerststal boven eenmoderne/inclusieve versie ervan. Een poll bij de Standaard-lezers zou ongetwijfeld andere resultaten opleveren, wat op zich ook al een belangrijk gegeven is.
     Ook indicatief voor de reactie onder de bevolking is wat een centrum-politicus als Sammy Mahdi schreef: 

De kerststal heeft geen wit tentje of gezichtsloze figuren nodig om haar tijdloze boodschappen over te brengen. En toch voelen we in het Westen steeds opnieuw de drang om tradities te verpakken, te neutraliseren of te heruitvinden — in plaats van ze gewoon met trots uit te dragen en stil te staan bij wat ze betekenen. Kunstenaars kunnen uiteraard vrij creëren in musea en galerijen, maar als uithangbord voor de kerstmarkt op de Grote Markt, het historische hart van de hoofdstad van Europa, is dit simpelweg beschamend.

      Het helpt niet om te zeggen dat Mahdi hier het Vlaams Belang achternaloopt. Het zijn veeleer Mahdi en Vlaams Belang die hier een belangrijk deel van de publieke opinie achternalopen.
     Patrick Loobuyck noemt de hele heisa rond de kerststal een onderdeel van de cultuuroorlog die aan de gang is. Hij heeft helemaal gelijk. Maar dan heb ik weer een vraag: wie heeft het eerste schot in déze veldslag gelost? En dan kom ik bij de kerststal-mensen uit. Het was misschien allemaal niet zo kwaad bedoeld, maar zij hebben het eerst geschoten, zij het met een waterpistool. En extreem- of cultuur-conservatief rechts – Vlaams Belang, Mia Doornaert, Rik Torfs, Bouchez, Mahdi, Fouad Gandoul – heeft dat waterstraaltje beantwoord, sommigen met een waterkanon.
     Daarmee was het spektakel niet gedaan. Het voor mij interessantste deel is het achterhoedegevecht, de tegenaanval van de multiculturelen**. Wat je bij hen het meest hoort is de wat hautaine reactie dat de hele kwestie totaal onbelangrijk is. Had rechts zijn mond gehouden, dan was er niets gebeurd. Vier miljoen mensen zouden de kerststal bekeken hebben zonder daar iets bij te hebben gedacht over onze ‘heilige tradities’.
     Aangezien ik zelf wat hautain ben, kan ik dat argument wel smaken. Symbolen – traditionele en anderen – houden mij niet zo bezig, en ik ben geneigd om neer te kijken op mensen die van symbolen wél een halszaak maken. Er zijn zoveel zaken die ik belangrijker vind dan de afwezige gezichten in de kerststal: de beperking van het asielrecht en het recht op gezinshereniging bijvoorbeeld. Maar het is niet aan mij om te beslissen wat anderen belangrijk vinden. Ik begrijp dus de reactie van Mahdi: 

De discussie over de Brusselse kerststal en de kerstmarkt is allesbehalve onbelangrijk. Ikerger me aan reacties als ‘Het is maar een kerststal.’ Dat is het niet. Want het gaat over veel meer dan een kerststal. Het gaat in de eerste plaats over hoe we omgaan met onze tradities.

     Dat de kerststal onbelangrijk zou zijn, kan overigens ook tegen de voorstanders van de ‘vernieuwende’ aanpak worden ingebracht. Als ze het zelf zo onbelangrijk vinden, waarom houden ze dan geen rekening met een groot deel van de bevolking die zoiets wél belangrijk vindt. Natuurlijk moet je niet in alles de mening volgen van de Laatste Nieuws-lezers. Maar zou het niet hoffelijk zijn om dat af en toe wel te doen? Zelfs midden in een oorlog. En daarbij eventueel galant met de tricorne te zwaaien?
       De tweede reactie van de multiculturelen en hun sympathisanten is om te ontkennen dat de keuze voor de textielgezichten iets met de inclusie-ideologie te maken heeft. Ze kunnen daarvoor terugvallen op de kunstenares zelf die zei met haar beelden een ‘flinke knipoog naar ons textielverleden’ te beogen***. Maar aangezien die mensen de inclusie-ideologie een warm hart toedragen, lijkt het wat raar dat ze die zo snel afvallen als het om de kerststal gaat. Is dat een bewijs van slecht geweten? Of laat het gewoon zien dat hun inclusie-ideologie zo geïnternaliseerd hebben dat ze het niet beseffen als ze aan de oppervlakte komt, en hoeveel mensen er aanstoot aan nemen.
     Wat je ook leest is dat het hier om een artistiek experiment gaat. Moeten we de vrijheid van de kunst niet verdedigen tegen de vulgaire smaak van het volk, een smaak die niet verder reikt dan schilderijen met een zwoele zigeunerin, een pijprokende visser, een huilend kind, of kitscherige beelden van Maria, Jozef en het kindeke? Moeten we de entartete Kunst niet verdedigen tegen het gesundes Volksempfinden? Mja. Er is, zoals Prediker zegt, ‘een plaats en tijd voor alles.’ Mahdi kent misschien de betekenis van Pinksteren niet, maar die wijsheid uit de Bijbel heeft hij althans begrepen. 

Kunstenaars kunnen uiteraard vrij creëren in musea en galerijen, maar de kerstmarkt op de Grote Markt van Brussel is niet de plaats of de tijd om een traditie in een ‘cultureel-relativerend hipsterjasje’ te steken. 

    Mijn vriend en oud-collega, de kunstenaar Daniël Op de Beeck heeft een schilderijenreeks ‘Kop’ gemaakt. De reeks opende met zes half-abstracte gezichten samengeteld uit lappen stof. Ik vind die gezichten – in tegenstelling tot die van Victoria-Maria Geyer – heel mooi en origineel. Maar ik zou ze niet als gezichten voor Jozef en Maria gebruiken, evenmin als de gezichten die Daniël samengesteld heeft uit lappen vlees****.
      Een aantal van de replieken op de kerststal-kritiek lijken mij in het beste geval de spijkers op laag water*****. Gwendolyn Rutten maakt zich sterk dat de traditionele afbeelding van de heilige familie historisch niet correct is. Dat Jezus meer op Sammy Mahdi moet geleken hebben. Flink hoor, Gwendolyn. Ze zegt nog:

Voor mij hoeft er geen kerststal te staan … Maar als je er een wil zetten – wat ik respecteer – doe dan alsjeblieft niet alsof het een waarheidsgetrouwe afspiegeling is van een wit gezin in ene boerenstal op het platteland, of zo.

     Met dat ‘wit gezin’ bewijst Gwendolyn dat ook zij de kerststal framet in een discussie rond multiculturalisme, en met die ‘boerenstal op het platteland’ bewijst ze iets af te weten van geschiedenis en iconografie. Voorstellingen van historische en legendarische gebeurtenissen willen wil eens onnauwkeurig zijn en veranderen in de loop der tijden.  Dat is zeker waar. Maar voor mij persoonlijk is de enige juiste voorstelling van het kersttafereel die van Hugo Van der Goes en die situeert zich in een boerenstal.
      Nu, Van der Goes was er niet bij op die bekendste van alle kerstdagen, en ik ook niet, maar ik weet dat die voorstelling van een boerenstal teruggaat op de evangelist Lucas – die er ook niet bij was natuurlijk – en die zegt dat Jezus in een φάτνη werd gelegd, een ‘voederbak’ of ‘trog’ dus, wat ik uit respect voor de traditie met het Middelnederlandse ‘kribbe’ vertaal. En zoals Marc Vanfraechem sarcastisch opmerkt: ‘Zo’n meubelstuk hoort niet thuis in een tent maar in een stal, of is dat in Aarschot anders?
      Ik geeft het toe: ik kan er mij niet druk in maken. Wel vind ik het aardig dat Loobuyck in het interview over die kwestie zich in zijn formulering bijna aan kettle logic bezondigt: ‘Lees de Bijbel. Daar staat nergens letterlijk dat Jezus in een stal geboren is. En dan nog: die versie staat maar in één van de evangeliën.’ Het staat niet in de Bijbel, en bovendien staat het maar in één evangelie van de Bijbel.’ Hij had er nog aan toe kunnen voegen dat alles wat in de Bijbel staat, geen evangelie is.
     Loobuyck heeft gelijk als hij de kerststal-affaire beschouwt als een onderdeel van een cultuuroorlog, maar hij vergeet dat hij zelf aan de vijandelijkheden deelneemt, zij het niet vanuit een van de extreme flanken. De veldslag is niet begonnen met de reacties op de kerststal, maar is begonnen met de kerststal zelf. En de reacties óp de reacties – ook de zijne – maken er evengoed deel van uit. Hij framet de kerststalintenties als creativiteit en vernieuwing, zonder de politieke connotatie te willen toegeven.  Hij ziet de voddenpoppen als een middenweg. Het zou fout zijn mocht het stadsbestuur de kerststal  verbieden, zoals het ook fout is om vast te houden aan een al te starre interpretatie van de kersttraditie. Maar dat is, lijkt mij, geen middenweg.
      Overigens begrijp ik dat Loobuyck zich in een moeilijke positie bevindt. Als hij echt neutraal wilde zijn in de cultuuroorlog had hij iets anders moeten zeggen in dat interview. Iets als: ‘Ja, die kerststal was achteraf gezien een verkeerde beslissing. Men heeft de impact onderschat. Men heeft Vlaams Belang nodeloos munitie gegeven. De initiatiefnemers waren vergeten dat wat zij evident vinden, daarom nog niet door iedereen als evident wordt gezien. Maar wat wil je, die tent staat er nu.’ 
     Maar dát kan hij moeilijk zeggen. Dát zou een capitulatie zijn. Ik zou daar, mocht ik in zijn positie verkeren, ook niet toe bereid zijn.

 

* Overigens vind ik niet Jezus en zijn gezin per se als blank moet worden voorgesteld. Zolang hij maar niet per se als niet-blank wordt voorgesteld. En zolang men Van der Goes maar trouw blijft. Michel Berger gaat op zijn FB-pagina een stapje verder en vat het conservatieve standpunt als volgt samen: ‘Zelf heb ik geen enkel probleem met een heilige familie in Afrika die zwart is. Of met Inuittrekken in Inuitland. Chinese oogjes in Chinaland. De universele boodschap snap ik evenzeer in een Japans ogende Boeddha als in een Indische versie. Maar vreemdelingen hier zouden niet snappen dat men in bleekgezichtenland traditioneel bleekneuzen uitbeeldt? Dat is eigenlijk iedereen voor onnozele sukkels houden die zonder uw artistieke ingreep de boodschap niet zouden vatten.

 

** Bij die tegenaanval hoort ook die krantenkop in De Standaard: ‘Hoe een Brusselse kerststal werd gestolen door politieke recuperatie.’ Natuurlijk is er politieke recuperatie van rechts, maar met zo’n kop is De Standaard zelf ook aan het recupereren.

 

*** Zie de heisa rond het tableau op de Olympische Spelen in Parijs. Een tableau vivant dat voor iedereen een parodie leek op Da Vinci’s Laatste Avondmaal, had helemáál niets met een schilderij van Da Vinci te maken maken maar met een schilderij van Jan van Bijlert. Zie mijn stukje hier.


 **** Voor enkele voorbeelden van ‘koppen’ van Daniël Op de Beeck, zie zijn web-pagina hier.

 

 ***** Ook in het kamp van de kerststalcritici worden spijkers op laag water gezocht. Zo zien sommigen in de gelaatloze figuren een buiging voor de Islamitische theologie die geen afbeeldingen van religieuze figuren aanvaardt. Dat lijkt mij vergezocht. Of men ziet de beelden van Jezus, Maria en Jozef als een aanval op het christendom. Loobuyck antwoordt terecht dat de bezwaren niet door authentiek christelijke motieven, maar door politieke motieven geïnspireerd zijn. 

 

 

maandag 1 december 2025

Subsidies e.a.


Subsidies
     Om te weten of ik voor of tegen cultuursubsidies ben, zou ik mijn oude stukjes van zes jaar geleden eens moeten herlezen. Toen was eer flink wat commotie rond die subsidies. Enkele weken geleden was er weer veel commotie, maar dit keer ging het vooral over wie de beslissingen moest nemen in zulke dossiers. Moesten die beslissingen genomen in neutrale commissies van experten, die niet altijd zo  neutraal zijn, of door politici die al zeker niet neutraal zijn? Je kunt van die experten – vaak mensen uit ‘de sector’ – niet verwachten dat ze enthousiast subsidies goedkeuren voor Vlaams-nationalistische organisatie, en van N-VA’ers in bestuurraden of in de Vlaamse regering kun je niet verwachten dat ze met plezier geld uitdelen aan extreem-linkse organisaties als De Wereld Morgen. Tja, politiek en cultuur. Stendhal zei indertijd dat zijn ‘opinions en peinture étaient celles de l’extrême gauche.’
    
     Misschien bestaat de beste oplossing erin om de twee methodes te combineren. De commissies met de experten – formuleren een advies en de politici nemen de uiteindelijke beslissing in de vorm van een compromis? Dat laatste is min of meer de Vlaamse manier. In Wallonië is dat anders schrijft Siegfried Bracke op DoorbraakMen vertrouwde hem toe : ‘Chez nous, c’est le/la ministre qui décide.’
     Het kan nog anders. In Noorwegen werd in de 19de eeuw over culturele subsidies rechtstreeks beslist door het parlement. De regering diende een lijst met namen en bedragen in, en het parlement debatteerde daar openlijk over en stemde erover per naam en per bedrag. Zo kreeg Hendrik Ibsen, toen hij nog geen succes had en weinig geld verdiende, in 1846 een eenmalig door het parlement goedgekeurde beurs van 400 speciedaler. Later, toen zijn succes en toenam en hij veel geld begon te verdienen, kreeg hij niettemin steeds grotere bedragen onder de vorm van een jaarlijks dichterspensioen. De parlementsleden deden niet aan armoedebestrijding, ze beloonden verdienste. Ze pasten Matteüs 25:29 toe: ‘Want een iegelijk, die heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben.’  

* Zie mijn bedenkingen over cultuursubsidies hier en hier.



Eer, deugd, Trump, Yellowstone
    Zoals bekend maakte Montesquieu een onderscheid tussen eer en deugd. In het Engels, met die soepele modale bijwoorden, klinkt dat beter: Montesquieu famously distiguished between honor and virtue. In elk geval, volgens Montesquieu hoorde eer bij de monarchie en de aristocratie, en hoorde deugd bij de republiek en de burgerij.  Eer eist loyaliteit aan leider, code en clan, deugd eist gehoorzaamheid aan wetten en staat. Eer heeft te maken met reputatie, deugd heeft te maken – zoals in de Kantiaanse moraal – met innerlijke motivatie.
     Het is nuttig om op die verschillen te wijzen, maar men moet er zich voor hoeden om alleen de verschillen te zien of die te overdrijven. Beide actieprincipes vormen een breidel op het egoïsme. En beide kunnen een macht ten goede of ten kwade zijn. In een artikel in De Standaard (27/3) ging Beeckman uitgebreid in op eer als macht ten kwade.

 Vandaag verschijnt ‘eer’ als regulerend principe in gangsterverhalen, denk aan The Godfather en The Sopranos … In die verhalen zijn de gangsters de helden … Ze eisen absolute loyaliteit van hun medestanders. 

     Die eis herkent Beeckman ook bij Trump. De Republikeinen zijn hem absolute loyaliteit verschuldigd. Als hij liegt, moeten ze ook liegen. Als hij Zelenski een dictator noemt, moeten zij Zelenski ook een dictator noemen. Een politiek meningsverschil wordt gezien als een belediging – terwijl een republikeinse democratie zou moeten leven van meningsverschillen.
     Beeckmans verwijzing naar de gangsterverhalen is verhelderend. Tony Soprano en Vito Corleone belichamen in de populaire cultuur de duistere kant van de eer-moraal, zij het met een zekere dubbelzinnigheid. Maar voor een echt dubbelzinnige beeld kunnen we beter terecht bij de televisierserie  Yellowstone. Die gaat over een grote landeigenaar, John Dutton, een moderne cowboy die rondrijdt in een jeep, vee opjaagt vanuit een helikopter en zijn werknemers ver onder het minimumloon betaalt*. Kevin Costner is misschien niet de allerbeste acteur, maar op zijn leeftijd heeft hij nu wel de fysiek om het gezag uit te stralen die bij zijn rol hoort.
     Een zakelijke tegenstrever met Indiaanse roots zegt over Dutton: ‘John has more honor than most people I know.’ Die eer maakt dat hij makkelijker een moord beveelt dan dat hij zou liegen, of een belofte zou breken. Hij leeft niet, zoals de Sopranos van wetsovertreding, maar de loyaliteit aan zijn erfgoed en zijn gezin is veel sterker dan die aan wetten ‘that shouldn’t be there in the first place.’ Hij zal zelf wel beslissen wat mag en wat niet mag. Hij doet dat met rechtlijnigheid en geniet daardoor van een reputatie die hij nochtans niet in de eerste plaats nastreeft. Zijn conservatisme maakt hem populair in zijn milieu. Als hij zich kandidaat stelt bij verkiezingen, zegt hij waar het op staat. ‘If it’s progress you want, then don’t vote for me. I’m the opposite of progress.’
     Natuurlijk heeft de eercultuur, zoals Beeckman laat zien, haar duistere kanten, maar so what? Die heeft de deugdcultuur ook.  We moeten de deugd niet verwerpen omdat Robespierre ze al excuus gebruikte voor de guillotine. We moeten trouw aan de wet niet verwerpen omdat Javert in Les Misérables er een synoniem van genadeloosheid van maakt. Om dezelfde reden moeten we eer en loyaliteit niet verwerpen omdat Trump er een vulgaire personencultus van maakt
.
     Persoonlijke loyaliteit aan naasten heeft diepere wortels dan gehoorzaamheid aan abstracte wetten en voorschriften van deugdzaamheid. De bleke deugd heeft heeft iets kunstmatigs. Deugd geeft voorspelbare resultaten in rustige tijden, maar is onbetrouwbaar in moeilijke tijden. Je vraagt je af hoe iemand die niet eens in staat is om zijn egoïsme te overstijgen in zaken van persoonlijke loyaliteit dat wél zou kunnen als het om abstracties gaat.
     Maar is deugd niet hoogstaander omdat ze op innerlijke motivatie steunt, in plaats van op uiterlijkheden als reputatie? Dat hangt van de omschrijving af. H.L. Mencken draaide de zaken om. Hij schreef: ‘The difference between a moral man and a man of honor is that the latter regrets a discreditable act, even when it has worked and he has not been caught.’ De deugdzame burger is een hypocriet die wakker ligt van zijn reputatie – wat zullen de mensen denken als ik betrapt word? – een lafaard die braaf is uit vrees voor straf. De eerbare burger daarentegen bekommert zich aangaande zijn reputatie slechts om één publiek: hemzelf. Zijn zelfbeeld is onafhankelijk van kritiek of vleierij.      Ik spreek mij niet graag uit over de héle Trump. Ik weet bijvoorbeeld nog altijd niet wat hij uiteindelijk zal doen in Oekraïne. Maar één ding is voor mij zeker: the man has no honor. Toch niet in de Menckiaanse zin van het woord.

* Over de lonen van de cowboys in Yellowstone, zie ook mijn stukje hier.

.
Citaten verminken
     En nu is het tijd voor: ‘Ja, een bekentenis, lezer.’ Sommigen zullen hier een Multatuli-citaat in herkennen, en wel een dat helemaal letterlijk uit het zeventiende hoofdstuk van de Max Havelaar komt. Maar wat ik wil bekennen is dit: soms zijn mijn citaten, zelfs die tussen heilige aanhalingstekens, niet helemáál letterlijk. Soms doe ik een kleine aanpassing om het citaat beter in de tekst te laten passen: een voorzetsel valt weg, een voegwoord wordt toegevoegd, een tegenwoordige tijd wordt een verleden tijd, een voornaamwoord wordt een eigennaam*. Ik zou dat niet mogen doen, ik weet het, ik weet het.
     Laat mij echter twee zaken vooropstellen. Ik doe die aanpassingen nooit met de bedoeling om de tekst inhoudelijk te manipuleren. En ten tweede – nou ja, ’t is eigenlijk hetzelfde – is mijn schuldgevoel zo groot dat ik wel drie keer controleer of ik de inhoud niet onbewust gemanipuleerd heb. Want een woord kan al een heel verschil maken.
     Op een FB-pagina zag ik vandaag een citaat voorbijkomen van de Estse politica Kaja Kallas, de hoge vertegenwoordiger van de Eurpese Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid. Ze staat bekend om haar felle pro-Oekraïne-standpunt en is daarom in sommige middens niet erg populair. Nu zou ze gezegd hebben: 

Gedurende de laatste honderd jaar heeft Rusland 19 landen aangevallen en geen enkel land heeft Rusland aangevallen.

      Dat zou natuurlijk een absurde uitspraak zijn. Er stond dan ook een boze commentaar bij dat Kallas liegt, want dat nazi-Duitsland in 1941 Rusland heeft aangevallen.Er stond bij het citaat en de commentaar ook een filmpje bij waarop je hoorde wat Kallas precies gezegd had. Dat was iets anders: 

In the last 100 years, Russia has attacked more than 19 countries, and some as many as three or four times. None of these countries had ever attacked Russia. 

     Dit is misschien niet helemaal accuraat maar verre van absurd. ‘Geen enkel land’ is niet hetzelfde als ‘none of these countries.’ En dat is geloof ik geen gevit. Maar ik denk niet dat je daar een vurige tegenstander van Kallas van kunt overtuigen. Ik zou niet weten hoe je dat moet doen. Discussies over verschillende tekstinterpretaties vereisen een verregaande welwillendheid van de twee partijen.
     Uiteraard heb ik in bovenstaande alinea’s géén aanpassingen aangebracht aan de citaten, alhoewel ik graag het stukje van ‘and some as many as three or four times’ had weggelaten. Zonder dat stukje was het citaat duidelijker geweest.

* Allemaal ingrepen die in geleerde publicaties tussen vierkante haken worden weergegeven.

 

Ozark
     De televisieserie Ozark speelt zich af in de buurt van het Ozarks-meer in de Amerikaanse staat Missouri. Hoewel de naam Ozarktientallen keren in de serie wordt uitgesproken, blijf ik er de meeste moeite mee hebben. Ik wil altijd Orzak zeggen. Zoals bejaarden die Spaans leren ‘mujer’ uitspreken met een ‘j’ en leerlingen die Duits leren ‘länger’ uitspreken als ‘langer’.
      De serie heeft 44 afleveringen, en dat is te veel. Het sterkste punt van de serie zijn de vertolkingen van Jason Bateson en Laura Linney als Marty en Wendy Byrde, en na een twintigtal afleveringen heb je alle nuances van die vertolkingen al meerdere keren gezien. Een recensent zou kunnen aanhalen dat Marty en Wendy niet zo heel erg ‘evolueren’. Recensenten hebben graag dat personages evolueren. Maar u en ik, lezer, evolueren ook niet zo veel, dus kan ik het niet zo erg vinden dat Marty en Wendy blijven wie ze zijn. De hilbilly assistente van Marty evolueert wel, maar dat wordt zo geleidelijk over de afleveringen uitgesmeerd dat je het amper merkt. Ja, twintig afleveringen was wel het minimum voor de serie.
     Zowel Marty als Wendy zijn oplichters. Marty is een genie in het witwassen van drugsgeld, en Wendy is erg bedreven in politieke intriges. Het mooie is dat Wendy zichzelf en anderen wijsmaakt dat haar intriges haar uiteindelijk een machtspositie zullen bezorgen van waaruit ze ‘veel goeds’ zal kunnen realiseren voor de progressieve zaak. Ook mooi is hoe ze perfect alle mede- en tegenspelers kan inschatten en manipuleren – ‘she has good instincts’. Alleen als het op haar rebelse kinderen aankomt, wordt haar gedrag onhandig en zegt en doet ze altijd net wat ze niet moet doen.
     Het is altijd moeilijk om voor een serie met ambiguë hoofdpersonages een bevredigend einde te bedenken. Dat is geen kwestie van plot maar van toon. Die toon heeft Ozark goed getroffen. Mocht ik het einde verklappen, wie er allemaal dood is en wie niet, zou dat op u, lezer, overkomen als een ontgoocheling. Maar als je het ziet, valt het best mee.
     De serie levert ook een mooie quote op. Ruth, de hillbilly assistente, woont in een vervallen trailer, maar die is wel prachtig gelegen, vlakbij het meer. Ze droomt ervan om op die plaats een groot huis te laten bouwen. ‘Met een zwembad?’ vraagt haar neef. ‘Waarom zou ik een zwembad nodig hebben als het meer hier vlakbij ligt?’ vraagt Ruth. Waarop haar neef: ‘You don’t know the first thing of being rich.’


Begrotingsakkoord

     De commentaren over het begrotingsakkoord heb ik zonder veel ergernis gelezen. De meeste analisten zijn het erover eens dat het akkoord voldoende body had, en dat het compromis ongeveer het minst slechte was dat men kon sluiten. Om economische en esthetische redenen had ik liever een gelijktrekking en algemene verhoging van de BTW gezien, in plaats van dat geschuif met categorieën en taksen. Ook had ik de voorkeur gegeven aan een propere indexsprong, in plaats van die ontdubbeling in centen en procenten*. Mijn vrouw en ik zullen door die ontdubbeling enkele euro’s verliezen, maar dat is de kwestie niet. Ik mis meestal de morele moed om voor mijn eigenbelang op te komen.
      Ik zie vooral bezwaren bij syndicaal- en radicaal-links. Hun argumenten begrijp ik. Zij hadden de begrotingsoefening graag aangegrepen om vermogens en grote inkomens te beperken om zo dichter bij hun ideaal van gelijkheid te komen. Ook maken ze zich zorgen over de langdurige werklozen van wie het aantal tegen eind 2030 van de verwachte 680.000 naar 580.000 moet worden teruggebracht**. In de linkse verbeelding gaat het om 100.000 doodzieke mensen die van hun bed worden gelicht om hun werk aan de lopende band te hernemen. Ik weet niet of syndicaal- of radicaal-linkse mensen openstaan voor de gedachte dat toch een zeker percentage van die langdurig zieken, eigenlijk niet zo heel ziek is, of dat sommigen van hen zelfs sneller zouden herstellen door aan het werk te gaan. Hoe hoog zou dat percentage dan wel zijn? De voorzitter van de Christelijke Mutualiteit zegt dat de fraudeurs*** in de minderheid zijn.’ Dat geloof ik ook. Het is geen 50 procent. Maar hoeveel is het dan wel? 5 procent? 10 procent? 15 procent? Dat laatste is blijkbaar de inschatting van Frank Vandenbroucke. Ik vind 15 procent een interessanter cijfer dan de indrukwekkende 100.000.
     Bij rechts zie ik dan weer het bezwaar opduiken dat er zo weinig écht bespaard wordt. Dat is een terecht verwijt, maar dit begrotingsakkoord van 9,2 miljard moet samengeteld worden met de ingrijpender saneringsoefening van 23 miljard die bij de regeringsvorming al werd afgesproken. Daar waren veel regelrechte besparingen bij, zoals in de pensioenen.
      Vooruit en MR hebben in aanloop van het akkoord geëist dat de koopkracht en het consumptieniveau behouden zou blijven. Dat is electoraal begrijpelijk, maar niet altijd economisch verstandig. Er kunnen nu eenmaal periodes voorkomen dat er gedurende een zekere tijd te veel geconsumeerd werd, en te weinig geproduceerd en geïnvesteerd****. Dan moet gedurende een zekere tijd de consumptie worden beperkt. 
     En de verhoogde effectentaks? Ach ja. Als ik nu 1.200.000 op een effectenrekening had staan, zou ik vanwege de verhoging niet met mijn geld naar het buitenland trekken, of 200.000 euro afhalen en in een sok stoppen, om de taks te vermijden. Ik ben er tegen on general principle, maar ik betwijfel of het investeringsklimaat er grondig door zal worden verpest.

* De procenten-centenindex betekent dat de lagere lonen sneller stijgen dan de hogere lonen. Dat is dus een extra bescherming van de koopkracht. Maar het is tegelijk een beperking op sparen en investeren. De Standaard (26/11): De indexering dient om de mensen te beschermen tegen stijgende prijzen. Vanaf een bepaald inkomensniveau gaat een deel van het inkomen niet naar lopende kosten maar naar sparen en beleggen.’ Wat de vraag oproept wat op dit ogenblik het belangrijkste is: consumeren of investeren.

**Men verwacht dat ook mét de maatregelen het aantal langdurig zieken zal stijgen. Momenteel zijn er ongeveer 530.000. De verwachte toename heeft geloof ik vooral te maken met de verhoging van de pensioenleeftijd. 

*** Het hoge aantal landurig zieken valt trouwens niet alleen te verklaren door bewuste ‘fraude van de betrokkenen. Het heeft zeker ook te maken met de manier waarop de medische wereld kijkt naar revalidatie.

**** Er kan natuurlijk niet meer geconsumeerd worden dan er geproduceerd wordt (en werd), maar als je onvoldoende investeert in machines, gebouwen, voertuigen enzovoort treedt veroudering en slijtage op, waardoor de toekomstige productie en consumptie stilvalt.
Overigens, als de activering van een deel van de zieken en werklozen slaagt, dan hoeft er geen algemeen of groot koopkrachtverlies te zijn.  

 

Mansplaining en ironie

     Soms is het moeilijk om te weten of een boodschap ironisch is of niet. Laatst zag ik de volgende boodschap voorbijflitsen: ‘I have had more than one male colleague sincerely ask whether a certain behavior is mansplaining. Since apparently this is hard to figure out, I made them a chart.’ En er was effectief een flowchart toegevoegd zoals je vaak ziet bij ironische memes. Toch geloof ik dat we hier niet met speelse ironie, maar met dodelijk-ernstig sarcasme te maken hebben, zoals blijkt uit de woorden ‘sincerely’ en ‘apparently’. (De illustratie hieronder wordt groter als men erop klikt.)



     Die hele mansplaining geschiedenis berust, geloof ik, op een misverstand. Ik leg het daarom graag even uit. Socio-linguïste Deborah Tannen – mijn vrouw heeft haar nog geïnterviewd – maakt een onderscheid tussen twee soorten communicatie: report-talk en rapport-talk. Bij report-talk dient taal om te spreken over dingen; bij rapport-talk dient taal om een bepaalde relatie tussen sprekers vorm te geven. Mannen zijn meer gericht op report-talk, vrouwen meer op rapport-talk. Daardoor ontstaat een misverstand. De man wil uitleggen hoe een ontploffingsmotor werkt en de vrouw denkt achterdochtig dat hij haar met die uitleg wil domineren. Want als het niet om te domineren is, welk rapport zou de man dan in godsnaam wél nastreven?
     De theorie van Tannen onderschrijf ik. Ik ben zelf een man en er zijn weinig dingen die ik liever doe dan iets uitleggen. Maar het is mij onverschillig of ik die uitleg geef aan een man of een vrouw. Ik geef die uitleg aan wie het maar horen wil. Aan mijn vrouw bijvoorbeeld. Dan zijn er drie mogelijkheden: mijn vrouw is geïnteresseerd in mijn uitleg, wat niet zo vaak voorkomt; ze is niet geïnteresseerd in mijn uitleg en laat dat duidelijk blijken; of ze is bijzonder goed gehumeurd en doet alsóf ze geïnteresseerd is in mijn uitleg, om mij een plezier te doen. 
     In het laatste geval moet ik oppassen dat ik niet overdrijf. Zelfs de grootste pleasers onder de vrouwen worden het beu om een uitleg te aanhoren die hen matig interesseert. En dan zijn ze blij dat er een woord bestaat dat hun ongenoegen uitdrukt: mansplaining.

 *Zie ook mijn stukjes hier en hier.




 


Dure consultants

       Onlangs deed het Rekenhof moeilijk over de consultants die voor de overheid werken. Er was onder andere een probleem met transparantie. Voor de commentatoren in de pers en op de sociale media was dat een signaal om eens flink hun mening te zeggen over die lui in maat- en mantelpak, met hun aktetas onder de arm, die kantoren binnenvallen en iedereen de les komen spellen. Onze directeur op school zei: ‘Met consultants ben je maar van een ding zeker: de gepeperde rekening die ze je zullen aanbieden.’ En dan gebeurt altijd hetzelfde: als een mening te algemeen verspreid is, word ik tot tegenspraak geprikkeld.
     Zelf heb ik jarenlang een groot wantrouwen gekoesterd jegens externe consultants. Ik dacht dat ze vooral werden ingehuurd door bestuursorganen van de overheid of van privé-ondernemingen om als gezagsargument te worden ingezet. Ik zag het zo voor mij. Een ceo stelt een plan op, nodigt een consultant uit op zijn bureau, en vraagt dat die een rapport opstelt met veel cijfers en grafieken. Dat en dat moet de conclusie zijn, besluit de ceo.
     Later begon ik aan mijn eigen vooroordeel te twijfelen. Misschien was die ceo wel echt geïnteresseerd in de béste oplossing, en misschien waren die consultants wel echte specialisten die hun werk in eer en geweten deden. Vooral voor de overheid vond ik het a priori een goed idee. Waarom zou je een gespecialiseerde ambtenaar levenslang benoemen voor een bepaald project, als je een consultant kon inschakelen die het project in enkele maanden afrondde en waar je verder geen last van had. 
     Ondertussen kennen we de kostprijs van die werkwijze. De overheid geeft jaarlijks honderden miljoenen uit aan zulke specialisten, vaak voor IT-projecten. Maar is dat daarom fout? Wat is het beste: moeilijke projecten laten uitwerken door tijdelijke externe specialisten dan wel door eigen vastbenoemde, gespecialiseerde en misschien net iets minder dure ambtenaren? 
     We hebben, denk ik, de twee nodig. Externe consultants worden onder andere gedreven door de motivatie om hun klant – de staat – zo lang als mogelijk te behouden. Dat kunnen ze doen op twee manieren. Door een goede prijs-kwaliteit te leveren én door redenen te verzinnen waarom de projecten waaraan ze werken verder moeten worden uitgebreid*. Dat laatste kan tot verspilling leiden**. De motivatie van vastbenoemde ambtenaren is moeilijker te omschrijven, maar die mensen kunnen in elk geval nuttig zijn alleen al om de prijs-kwaliteit van de externen en de optimale omvang van de projecten te controleren.

 * Zoals elk wetenschappelijk rapport eindigt met een impliciete vraag om verder onderzoek rond de kwestie te financieren.

** Die onverantwoorde uitbreiding van projecten  lijkt mij belangrijker dan de vaststelling van het Rekenhof dat een of andere consultant 310 werkuren in één maand factureerde. Ik heb als bediende op een advocatenkantoor gewerkt en daar wel meer fantasierijke facturatie gezien waar de cliënt, gezien het eindresultaat, niet moeilijk over deed.