Longreads: als het ietsje (of veel) langer mag zijn

zondag 28 april 2019

En, Peter, had Marx altíjd gelijk?

      ‘Als de mens geen klimaatactie onderneemt, is de Apocalyps dan onvermijdelijk?’ vroeg de journalist van De Zondag aan Peter Mertens (PVDA). ‘Ja’, antwoordde Peter resoluut. ‘Marx was daar trouwens ook al mee bezig.’
    
Marx bezig met het klimaat? De lezer is geneigd bij zo’n mededeling even te glimlachen. Waarom zou een Duitse filosoof-econoom uit de negentiende eeuw zich zorgen hebben gemaakt over een klimaatopwarming die men pas op het einde van de twintigste eeuw zou ontdekken? Dat is niet erg waarschijnlijk. Wellicht, denkt de lezer, haalt Mertens hier twee zaken door elkaar: de nieuwe kwestie van het klimaat dat opwarmt, en de oude kwestie van de mooie landschappen, de zuivere lucht, het heldere water en de fluitende vogels die door een verstedelijkte beschaving worden bedreigd. Marx, denkt de lezer dan, kan moeilijk een klimaatactivist geweest zijn zoals Anuna Dewever, maar misschien was hij wel een groene jongen avant la lettre, iemand die de natuur wou beschermen tegen de ‘oprukkende industrialisering’.
     Zulke groene jongens avant la lettre hebben bestaan. De Russissche schrijver Tsjechov bijvoorbeeld was op zijn landgoed in Melikhovo druk in de weer met het planten van bomen. In een van zijn toneelstukken komt een mooie lofzang op de natuur. ‘Bossen zijn een sieraad voor de aarde,’ zegt Astrov, of was het Sonja.  ‘Bossen leren de mens het schone te begrijpen. Ze verzachten een ruw klimaat en door een zacht klimaat worden de mensen milder en mooier en leniger en inniger van aard. Hun taal klinkt sierlijk, ze bewegen zich gracieus, hun wereldbeschouwing is niet somber, hun gedrag tegen vrouwen is hoffelijk.’ Je weet bij Tsjechov nooit of wat hij dénkt samenvalt met wat hij zégt, of wat hij zijn personages laat zeggen, maar het is duidelijk dat de schrijver op zijn manier ‘bezig was’ met natuurbehoud en zelfs met klimaat – of althans met wat we vandaag ‘microklimaat’ zouden noemen.
     Marx van zijn kant was daar helemaal niet mee bezig.  Om dat na te trekken hoeft de lezer niet eens de veertig delen van de Marx-Engels-Gesamtausgave door te nemen. Het volstaat vandaag om op Google de zoekterm ‘Marx and the Environment’ in te tikken. Zeker, je krijgt 2.560.000 resultaten op je zoekopdracht, maar je moet maar enkele van die resultaten aanklikken om te zien dat het allemaal artikels zijn over datzelfde ene zinnetje uit Het Kapitaal.  Marx zegt daarin dat de grond uitgeput raakt door de ‘kapitalistische landbouw’. Die uitputting van de grond was inderdaad een erg actuele kwestie in de 19de eeuw, maar heeft ondertussen veel aan actualiteit ingeboet door de ontdekking van kunstmest, verbeterde gewassen en genetische manipulatie. De groene revolutie heeft hier meer goeds gedaan dan de rode.
     Met je zoekterm op Google vind je ook artikels die gaan over de zogenaamde ‘Jonge Marx’ en wat die schreef over de Verhouding tussen Mens en Natuur. Een gepensioneerde sociologieprofessor is dan heel enthousiast over het diepe inzicht van Marx dat ‘de Mens zelf deel uitmaakt van de Natuur’. Maar hoe die professor ook trekt en wringt aan een of andere duistere passages, je hebt al snel door dat Marx bij het begrip ‘Natuur’ niet dacht aan mooie landschappen, zuivere lucht, helder water of zingende vogels die bedreigd worden door kernafval, maar aan de materiële wereld in zijn geheel, waar de mens dus deel van uitmaakte. Jawel, de mens was ook een brok materie. Dat wist Lucretius al, over wie Marx zijn doctoraatsthesis had geschreven.
     Communisten hadden vroeger de rare gewoonte om bij gelijk welke discussie enkele uitspraken van Marx aan te halen. Ze zochten in alle hoeken en kanten en vonden zo’n uitspraken over gelijk welk onderwerp. Ze stelden er zelfs brochures over samen: ‘Marx over het onderwijs’, ‘Marx over de klassieke oudheid’, ‘Marx over China’, ‘Marx over de geestelijke muziek’, ‘Marx over het seksuele vraagstuk’. In mijn opleiding germanistiek moest ik een opstel lezen van zekere Georg Lukacs. ‘Inleiding tot de esthetische werken van Marx en Engels’ heette het stuk. In de tweede zin moet die Lukács al toegeven dat Marx en Engels eigenlijk ‘nooit een samenhangend boek en nauwelijks een studie’ over esthetische problemen hadden geschreven*. En op dat niet-bestaande boek en die nauwelijks-bestaande studies had hij dan toch maar een flinke inleiding geschreven.
     Ook was er niet alleen Marx die je kon aanhalen. Als je zocht vond je wat je nodig evengoed had bij de andere ‘grondleggers’: bij Engels over goedkoop wonen,  bij Lenin over alcoholisme, bij Stalin over taalkunde en bij Mao over journalistieke stijl. Ook daar werden brochures van gemaakt. En in al die brochures ging men ervan uit dat die Marx enzovoort over onderwijs, goedkoop wonen, alcoholisme, taalkunde en journalistieke stijl altijd gelijk hadden gehad, dat was ze schreven altijd waar was.
     Voor dat dogmatische geloof zijn de communisten vaak uitgelachen. ’t Is ook is iets eigenaardigs. Zelf heb ik in een bepaalde periode van mijn leven veel gelezen van Schopenhauer, Popper en George Orwell. Die schreven ook over van alles en nog wat, en ik vond, na de taaie marxistische geschriften van mijn jeugd, alles wat die auteurs schreven bijzonder boeiend. Maar de gedachte kwam niet meer bij mij op dat dat allemaal ook waar was. Schopenhauer schreef bijvoorbeeld dat mannenlichamen mooier zijn dan vrouwenlichamen, en dat alleen de geslachtsdrift ervoor zorgt dat we dat anders zien. Ik vond dat een boeiende opmerking, maar was ze ook waar? Een vriendin wees mij erop dat de meeste vrouwen op een rustig moment ook de voorkeur geven aan een schilderij met een naakte vrouw erop boven dat met een naakte man.
     De uitspraak van Peter Mertens over Marx die ‘bezig was met het klimaat’ is, geloof ik, een restant van de communistische traditie. Meer is het niet. Ik zie de PVDA geen brochures meer uitgeven over ‘Marx en de transgenders’ of ‘Marx en de digitale maatschappij’. ‘Niet alles wat Marx neerschreef,’ zegt Peter, ‘is vandaag nog toepasbaar.’ Daarmee heeft Peter niet gezegd dat Marx zich over welke kwestie ook vergist zou kunnen hebben, maar de toegeving dat zijn ideeën niet allemaal meer ‘toepasbaar’ zijn, is een grote vooruitgang vergeleken met de PVDA die ik gekend heb.
    
* Dat opstel stond in de bundel Tekstboek algemene literatuurwetenschap van Bronzwaer, Fokkema en Ibsch. Daar kwam ook een opstel in voor van Karl Popper ‘De logica van de sociale wetenschappen’. Ik had van die Popper nog nooit gehoord, maar zijn stuk vond ik, toen nog marxist zijnde, veel interessanter dan het gejengel van Lukács.

woensdag 24 april 2019

Ik zal mijn les moeten bijschaven

     Door de week doe ik wel eens smalend over Unesco. Dat is een gespecialiseerde organisatie van de Verenigde Naties die als taak heeft ‘bij te dragen aan de vredesopbouw, armoedebestrijding, duurzame ontwikkeling, interculturele dialoog, onderwijs, cultuur en communicatie’. ‘Armoedebestrijding’ en ‘onderwijs’ zouden allang genoeg zijn, vind ik, en als er iets bij staat van ‘communicatie’ word ik wantrouwig. Die Unesco-mensen hebben ook overal een mening over: over Zwarte Piet, over  het carnaval van Aalst, over de Palestijnse kwestie en over de Menenpoort van Ieper. Die laatste willen ze niet als ‘erfgoed’ erkennen om toch maar niet ‘het voeren van oorlog te verheerlijken’.
     Maar ze doen ook veel goeds. Zo hebben ze ervoor gezorgd dat we nu, sinds 1995, een Wereldboekendag hebben, en wel op 23 april. Zonder Unesco was 23 april een dag als een andere, of misschien was het de dag van de Commerciële Film geworden of van het Petanquespel. Stel je voor!
     De dag is anders wel goed gekozen want op 23 april 1616 stierven twee van de grootste schrijvers van de mensheid: William Shakespeare en Miguel de Cervantes. Dag op dag? Dat zou wel heel toevallig zijn. Maar het klopt natuurlijk niet helemaal. In Shakespeares tijd kenden ze in Engeland de Gregoriaanse kalender nog niet, waardoor de Bard enkele dagen te vroeg stierf. En na eeuwen gehakketak hebben de Cervantes-geleerden een akkoord bereikt dat hun auteur eerder in de late uurtjes van 22 april dan in de vroege uurtjes van 23 april het loodje legde. Maar laten we voor het gemak 23 april 1616 onthouden voor allebei de schrijvers.
    Ik geef over die schrijvers trouwens les (zie hier). Over Shakespeare zeg ik dat zijn stukken, door de snelle scènewisselingen, meer op films dan op toneel gelijken. En over Cervantes vertel ik dat zijn beroemdste boek Don Quichot een satire is. ’t Is een ironische aanval op de laatmiddeleeuwse ridderroman, op de achterhaalde eercultuur, op de illusies van de Spaanse adel, op het materialisme van de Spaanse volksklasse. Ik praat daarbij na wat ik bij anderen heb gelezen. Als ik een nieuw boek lees over een of andere auteur die ik behandel, moet ik mijn uitleg in de klas zelden aanpassen, want in al die boeken staat ongeveer hetzelfde.
     Maar laatst vond ik iets interessants in een boek van William Egginton over Cervantes. Don Quichot, schrijft Egginton, droomt de hele tijd van heldhaftige strijdtonelen,  waarin hij zijn moed kan bewijzen in lijf-aan-lijf-gevecht - het soort moed waarvoor Hendrik V bij Shakespeare eeuwige roem belooft ‘from this day to the ending of the world’. Is bij die heldhaftige dromen ook een element van spot? Lijf-aan-lijfgevechten zijn toch niet om te lachen?
    Mijn oud-oom heeft aan de IJzer gevochten. Ik zal dat hier niet verheerlijken want ik wil geen kwestie met Unesco, maar soms vertelde hij daar iets over. In de loopgraven werd al eens gelachen, zei hij, maar vaker waren hij en zijn makkers bang: bang van inslaande obussen, bang van mitrailleurs, bang van mosterdgas. Maar er was één ding vooral waar ze bang van waren. Dat was als de officieren het bevel gaven: ‘Bajonet op ’t geweer.’ Dan volgde mogelijk een lijf-aan-lijfgevecht. Het bevel werd maar uitzonderlijk gegeven, en ’t was soms vals alarm, maar dát was waar ze het bangst van waren.
     Cervantes was als soldaat betrokken geweest bij de zeeslag van Lepanto (1571). Dat was, volgens Egginton, ongeveer de laatste zeeslag oude stijl, waarbij kanonvuur amper een rol speelde. Het kwam erop aan over ladders naar het vijandelijk schip te klimmen en daar, lijf-aan-lijf en oog-in-oog, het gevecht aan te gaan met een vijand van vlees en bloed. Cervantes werd bij zo’n gevecht zwaargewond en bleef voor de rest van zijn leven verlamd aan zijn linkerarm.
     Na Lepanto veranderde de oorlogsvoering echter snel, zowel op zee als op land. Kanonnen werden belangrijker. Er werd meer en meer vanop afstand gevochten,  en dat was een ontwikkeling waar Cervantes met verachting op neerkeek. Elke lafaard kon een kanon doen ontbranden, vond hij. De held van Lepanto dacht met weemoed terug aan de tijd dat er écht gevochten werd, mano a mano zoals de Amerikanen zeggen. Maar hij moet tegelijk hebben ingezien dat zo’n weemoed iets belachelijks had. Cervantes spotte in de figuur van Don Quichot dus met zichzelf, met zijn oorlogsverleden, en met zijn onvermijdelijke trots op dat verleden.
     Ik zal mijn uitleg over Don Quichot volgend jaar wat bijschaven, want zelfspot vind ik iets moois en iets belangrijks.

 

maandag 22 april 2019

Wie pleegde de aanslagen op Sri Lanka?

     Als er ergens ter wereld een nieuwe bomaanslag is, heb je twee soorten mensen. Je hebt mensen zoals ik die denken: het zal wel weer een moslimterreurgroep zijn. Ik heb dan achteraf vaak gelijk. En je hebt mensen die  ‘niet voorbarig willen speculeren over de daders en hun motieven’ en zo lang mogelijk ‘alle denkpistes willen openhouden’. Daar valt iets voor te zeggen. Voorzichtigheid is de moeder van de porseleinkast.
     Bij de aanslagen in Sri Lanka was de porseleinkast hoog en diep en waren er veel denkpistes om open te houden. Je hebt in dat land een meerderheid van boeddhisten, met daarnaast minderheden van hindoes, moslims en christenen. Die aanslagen op die kerken en die hotels konden dus het werk zijn van boeddhisten, van hindoes en van moslims. Eigenlijk kun je ook de christenen niet uitsluiten, want er kunnen altijd rivaliserende groepen opduiken, maar díe speciale piste hebben de grote media niet gevolgd. Het NOS-journaal had de mond vol over de boeddhisten en het VRT-nieuws, waar ik voor het eerst sinds jaren weer naar gekeken heb, had een verhelderend schema over de rivaliteit tussen boeddhisten en hindoes, alhoewel geen van de twee groepen het doelwit van de aanslagen waren geweest. Het schema was anders wel duidelijk en pedagogisch verantwoord. Het hoge ideaal van de volksverheffing is nog niet helemaal vergeten.
     Zelf had ik die boeddhisten meteen uitgesloten. 
Dat zijn nochtans ook niet altijd lieverdjes, zei mijn vrouw. Dat moest ik toegeven. Maar bij gewelddadige boeddhisten stel ik mij menigtes voor van mannen in rode jurken en gewapend met knuppels. Bomaanslagen, dat lijkt mij minder iets voor hen.

     Zouden er behalve voorzichtigheid en opvoedkunde nog andere redenen zijn om niet te snel de moslimextremisten als de daders aan te wijzen? Je krijgt wel eens de indruk dat die lui op NOS of VRT hópen dat zo’n aanslag door een ándere religieuze stroming is opgezet. Alsof het op een of andere manier minder erg zou zijn als ook binnen andere religies tereurgroepen ontstonden en de islam daardoor niet meer zo moederziel alleen stond.  Dat is dan in elk geval een rare hoop. Van wie de bommen ook komen, de slachtoffers zijn even dood, dus voor hen maakt het geen verschil. Als we hier iets zouden moeten hopen, is het wel het omgekeerde. Dat onder de moslims een extremistische minderheid bestaat die zelfmoordaanslagen als strategie gebruikt, is een spijtige realiteit, maar het is ook oud nieuws. Als zo’n trend nu ook zou opduiken bij andere godsdiensten zou dat juist erg betreurenswaardig zijn.  ’t Is zonde dat ik het zeg, maar eigenlijk moeten we hópen dat zo’n nieuwe bomaanslag voortkomt uit het moslimextremisme, liever dan uit een nieuwe variant van religieus fanatisme.
     Ik kan mij overigens in die eerste nieuwsberichten niet druk maken. Na enkele uren of dagen wordt alles toch duidelijk. Ondertussen weten ook NOS en VRT uit welk milieu de bommengooiers van Sri Lanka kwamen. Ze kwamen níet uit het milieu van de boeddhisten of hindoes, of uit dat van rivaliserende christenen. En de aanslagen hadden, zoals Jurgen Ceder mij op Facebook duidelijk maakte, niet noodzakelijk veel te maken met politieke en religieuze spanningen op Sri Lanka zelf. Ze waren niet gericht tegen regeringsgebouwen maar – typisch – tegen de westerse vijand: toeristenhotels en christelijke kerken die met het Westen worden geassocieerd.
     Wat die christelijke kerken betreft moeten we volgens sommigen trouwens ook voorzichtig omgaan met de porseleinkast. Welk soort  mensen bezoekt zulke plaatsen? Roekeloze lui  speculeren nogal snel, zonder alle feiten te kennen, dat het om zogenaamde ‘christenen’ zou gaan. Barak Obama en Hillary Clinton zijn voorzichtiger. Volgens hen ging het om ‘Easter worshippers’. Paasaanbidders ... daar kunnen best wat christenen bij geweest zijn, maar we kunnen de aanwezigheid van enkele Keltisch gezinde druïden ook niet uitsluiten.
     Als het op op politieke correctheid aankomt, kunnen wij van de Amerikanen nog wat leren.*



* Maar de een leert sneller dan de ander. Koen Geens bijvoorbeeld is een snelle leerling. Toen de Staatsveiligheid enkele dagen geleden waarschuwde voor de opmars in ons land van het salafisme en de radicale islam, had hij drie nuances klaar: het salafisme is een kleine minderheid binnen de moslimbevolking, niet alle salafisten steunen terreur  en ‘er is niet alleen radicalisering binnen de islamwereld’ (hier).  De eerste twee nuances zijn, geloof ik, juist. De derde misschien ook, maar dan ik moet toch eventjes denken aan de boeddhisten, de hindoes en de Tamiltijgers van VRT. 

zaterdag 20 april 2019

Scholierenkoepel wil punten afschaffen

     Zelf zou ik noch het klimaatbeleid, noch het onderwijsbeleid laten afhangen van wat ‘de scholieren’ vragen. ‘Scholen moeten punten afschaffen en vervangen door meer feedback,’ zegt een zekere Johan Xhonneux, voorzitter van de Vlaamse scholierenkoepel. En: ‘Op smartschool komen die punten meteen online, zodat de ouders ze kunnen zien. Maar daar staat geen enkele commentaar bij. Een vijf op tien op een toets duidt niet aan welke evolutie een leerling heeft gemaakt.’
     Ook als je smartschool niet kent, begrijp je dat die uitspraak fout is. Smartschool is niets anders dan een digitaal platform waar het rapport wordt bijgehouden. Leerlingen en ouders zien er dus niet alleen het laatste punt – de vijf op tien – maar ook de voorgaande punten. Ik leg het even uit voor Johan. Als het voorgaande punt een vier op tien was, heeft de leerling met een vijf een positieve evolutie gemaakt. Was het voorgaande punt een zes, dan heeft hij een negatieve evolutie gemaakt.
     Als je smartschool wél kent, zie je nog een andere fout. Het programma laat juist wél toe om naast dat cijfer ook een commentaar te plaatsen. Veel collega’s doen dat ook enthousiast. Een oude zak zoals ik is daar rustiger in, maar ook naast mijn punten staat wel eens een verduidelijking. Iets als: ‘De leerling heeft het boek niet gelezen’ of ‘De leerling heeft geen taak ingediend’ of, om de evolutie te verduidelijken, ‘De leerling heeft alweer geen taak ingediend.’
     Johan van de scholierenkoepel heeft nog een derde argument voor zijn geen-puntenstandpunt: ‘Omdat leerlingen nu te veel gefocust zijn op punten, leidt dat bij velen tot faalangst.’ Dat is waar natuurlijk. Toen ik naar school ging, had ik vóór een examen ook faalangst, vooral als het om een wiskunde-examen ging en ik onvoldoende gestudeerd had. Ik verwachtte – meestal terecht – slechte punten, en dat was geen fijn gevoel. Was het een examen zónder punten geweest, had ik echter nog minder gestudeerd. Ik had er misschien een fijner gevoel bij gehad, maar mijn wiskundekennis zou nog slechter geweest zijn dan ze al was. En verder moet Johan mij eens uitleggen hoe je van iemand anders iets bij kunt leren zónder faalangst te hebben. Als ik donderdagavond naar de pianoles trek, verga ik van faalangst, ook al krijg ik van de lieve, geduldige lerares geen punten, maar alleen bemoedigende commentaar.
          Zo’n standpunt als dat van Johan is niet nieuw. Het inspectieteam dat onze school vijftien jaar geleden bezocht, vond ook dat we ‘teveel met toetsen en met punten bezig waren’. Je las zulke standpunten bij wijze van spreken dagelijks in de krant. Maar dat is een beetje aan het veranderen. De Morgen publiceerde een stuk over de stellingname van de scholierenkoepel. Enkele jaren geleden zouden ze, geloof ik, drie pedagogen gevonden hebben die het met Johan eens waren. Nu hebben ze drie deskundigen die het er, elk met hun eigen nuances, niet mee eens zijn. Het duidelijkst is Wouter Duyck: ‘Zonder punten gaat er veel informatie verloren. Ik pleit ervoor om de recepten te gebruiken waarvan we weten dat ze werken.’
     De recepten waarvan we weten dat ze werken … ik kan het niet korter zeggen. Langer wel. Dat heb ik al eens geprobeerd, zoals hier.

woensdag 17 april 2019

Peter verdeelt de koek

     De ‘moderne marxist’ Peter Mertens vergelijkt de economie met het bakken van een koek. ‘Elke dag wordt in onze samenleving een grote koek gebakken. Wie mag die koek opeten? Het kapitaal. Wie mag niet of nauwelijks eten van die koek? De voornaamste makers ervan, de arbeidskrachten.’
     Zo staat het er. De arbeidskrachten mogen niet of nauwelijks eten van de koek! Ik zie beelden opdoemen uit Les Misérables en Pieter Daens. Fabriekseigenaren als Jean Valjean en Eugène Borremans zijn goed gekleed, wonen in een mooi huis en eten rosbief, en de arbeidsters Fantine en Nette wonen in een krot, gaan in lompen gekleed en hebben nauwelijks brood. Dat is straffe kost. Er waren kijkers die bij die films stilletjes begonnen te huilen.
      Maar als je erover nadenkt, is de uitspraak van Peter zelfs op de negentiende eeuw van Hugo en Boon slecht toepasbaar. Fantine en Nette en hun collega’s bakten geen koeken maar weefden lappen stof of regen kralen aan elkaar, die werden verkocht door Valjean en Borremans. Van die opbrengst moest niet alleen dat éne huis en die paar kostuums van Valjean en Borremans worden betaald, maar àlle krotten en àlle lompen van àl hun loonslaven. Het individuele stuk van die arbeiders en arbeidsters moet erg klein geweest zijn, maar alles samen moet het een behoorlijk deel van de koek geweest zijn.
     Er is wel meer mis met de uitspraak van Peter. Wat bedoelt hij met het ‘kapitaal’ en met de ‘arbeidskrachten’? Bedoelt hij met dat eerste de ‘aandeelhouders’? Dan behoren mijn vrouw en ik daar ook toe want wij hebben enkele aandelen in Ahold-Delhaize. Maar dat is, geloof ik, niet wat Peter bedoelt. Ik geloof best dat hij mijn vrouw en ik als heel kleine aandeelhouders met rust wil laten. Wij zijn weliswaar rijk, maar dat komt niet door die paar aandelen, maar door onze hoge lonen als leraar en journalist, en als Peter iets van die lonen wil afdoen, moet hij dat maar openlijk zeggen.
    Of bedoelt Peter met ‘kapitaal’ die goeie ouwe fabriekseigenaren? Ik heb wel eens de zoon of dochter van zo’n eigenaar in de klas gehad en die hun ouders waren inderdaad goedgekleed en ze hadden één of meer mooie auto’s. Maar wat stellen die één of meer mooie auto’s en die mooie kleren voor vergeleken met de honderden auto’s en de duizenden jekkers en spijkerbroeken van hun werknemers.
     En dan die ‘arbeidskrachten’? Wie worden daar allemaal toe gerekend? Zijn dat alleen de loonslaaf aan de lopende band en de kassierster in de supermarkt? Of horen daar ook de werklozen, de leraren, de belastingsambtenaren en de verpleegsters bij? En als het om zelfstandige thuisverspleegsters gaat, worden die dan ook bij de ‘arbeidskrachten’ gerekend? En door wie worden díe ‘uitgebuit’?
     Peter zou het zichzelf makkelijker maken als hij zijn marxistische begrippen van arbeid en kapitaal zorgvuldig wegstopte in een archiefkast op zijn partijcentrum. Ook zonder die begrippen kan hij genoeg verontwaardiging etaleren over de ‘rijkste 1 procent’. Mensen als Marc Coucke die een catamaran bezítten terwijl een arbeider zo’n boot met moeite kan húren. Lui die aandelen hebben in Panamese firma’s. Geneesheren-specialisten die hoge erelonen aanrekenen. Van die laatsten wil Peter het loon beperken tot wat de premier verdient: 230 000 euro bruto per jaar – wat met ons belastingssysteem, neerkomt op 10 000 euro netto per maand. Peter noemt dat de ‘premiernorm’. Ik voel wel enigszins aan waarom hij juist naar dát inkomen als  ‘norm’ grijpt, en niet naar het inkomen van een topvoetballer, een charmezanger of een televisiekomiek. Díe inkomens hangen immers af van de onvoorspelbare markt, terwijl het loon van de premier netjes politiek wordt vastgelegd. Ik geloof dat Peter graag álle lonen netjes politiek zou vastleggen.
     Bij elk requisitoor tegen de ‘1 procent rijksten’ en vóór politiek vastgelegde lonen zal hier en daar wel goedkeurend gemompel te horen zijn. Voor sommige mensen is het een kwestie van ethiek. Maar als we de koek een vulling geven, niet van ethische principes maar van cijfers, dan wordt ze als argument nogal flets. De inkomensverdeling in ons land is zodanig dat de 1 procent grootverdieners ongeveer 8 procent van de inkomens opstrijken.* De overige 99 procent krijgt ‘slechts’ 92 procent van de inkomens. 92 procent - je kunt dat onmogelijk omschrijven als ‘niet of nauwelijks eten van de koek’.
 
Het stuk van de 1 procent grootverdieners zou bij verdeling niet zoveel opleveren.
Marxisten zien liever een grafiek van de ongelijke vermogensspreiding.
Maar die vermogens kunnen natuurlijk maar één keer verdeeld worden.
 
     Peter zou zijn pleidooi kunnen aanpassen en zich tegen de 10 procent grootverdieners keren. Die krijgen 35 procent van de inkomens en laten dus slechts 65 procent over voor de overige 90 procent. Dat is al een ander verhaal. Maar bij die 10 procent grootverdieners, hoort bijvoorbeeld ook een gezin van twee leraren met een masterdiploma. Wat zal Peter zeggen als díe staken en op straat komen om een nog hoger loon te vragen? Hij zal, geloof ik, die staking volkomen goedkeuren, zoals hij elke staking volkomen goedkeurt.
     Het grootste nadeel van Peters koekargument, is echter een ander. Je kunt zo’n argument, zo’n koek als je wil, namelijk langs twee kanten aansnijden. Je kunt, zoals Peter, ijveren voor een beter verdeelde koek, zodat enkelen véél, véél minder krijgen en alle anderen een héél, héél klein beetje meer. Maar je kunt ook zoeken naar middelen om een grotere koek te bakken, zodat iederéén meer krijgt.**
     ’t Is een oude discussie die al werd gevoerd in de 19de eeuw. John Stuart Mill – ik vind de plaats niet meteen terug – zag wel wat in een betere verdeling van het geproduceerde. Daardoor konden alle problemen van armoede worden opgelost, dacht hij. Thomas Macauley zag dat, in een stuk dat hij schreef rond 1830, helemaal anders. De regering, vond hij, moest niet te veel herverdelen maar daarentegen ‘het kapitaal vrijlaten om zijn meest winstgevende bestemming te vinden.’  Dat was de beste garantie voor een vooruitgang waar iedereen wel bij zou varen. Engeland zou in 1930 onvergelijkelijk veel rijker zijn dan in 1830, zoals het in 1830 ook veel rijker was dan in 1720.***
     Mogelijk hadden Mill en Macauley allebei gelijk. Een herverdeling in de zin van Mill kon de arbeiders van zijn tijd misschien een winst van 10 of 20 procent hebben opgeleverd.**** Maar de vooruitgang in de zin van Macauley heeft sinds 1800 voor een inkomensstijging van 3000 procent gezorgd.***** Dat is andere koek.


* Dat cijfer is gebaseerd op de fiscale gegevens (hier). Wie wil kan bij die 8 procent enkele procenten bijtellen voor de inkomens die niet op een belastingsformulier moeten komen of voor belastingsontduiking. Je moet dan anderzijds enkele procenten aftrekken omdat het gaat om bruto-inkomens, waarop nog een flink stuk ‘herverdelende’ belasting wordt geheven.
** Je kunt overigens ook, zoals Groen, ijveren voor een kleiner maar smakelijker koekje, waarbij Groen zo welwillend zal zijn om voor ons te bepalen wat smakelijk is. Dat is een andere discussie.

*** De onvermoeibare Macauley drukt die eenvoudige gedachte uit in twee zinnen van samen 368 woorden. Je moet de passage voor de aardigheid eens opzoeken. Je vindt ze hier, en ze begint met ‘If I were to prophesy …’


**** Helemaal zeker was die winst niet. De liberale econoom Peter De Keyzer deed ooit iets aardigs met de afgezaagde koektaartmetafoor. ‘Alleen al het bovenhalen van het taartmes,’ schreef hij, ‘en de aankondiging de taart te willen verdelen, zal de taart zelf al doen krimpen.’ De Keyzer, P. (2013), Lannoo, Tielt.


***** McCloskey, D. (2016), Bourgeois Equality, University of Chicago Press, Chicago.

dinsdag 16 april 2019

Onze nieuwe eerste minister

     Als je weet hoe oud ik ben – ik ben bijna 64 – dan begrijp je dat mijn ouders wel van een héél respectabele leeftijd moeten zijn. Maar ze kijken nog elke dag stipt om zeven uur naar het Nieuws op de televisie, voornamelijk, geloof ik, om zich te ergeren. Ze leveren dan scherpe commentaar op iedereen die in beeld komt. De ene is te dik (De Block), de andere te mager (Bourgeois), nog een andere te lelijk (Vande Lanotte), en bijna allemaal zijn het idioten. Mijn moeder kan er al niet tegen als een minister een zin begint met ‘Ik denk dat …’ Een minister moet niet dénken, zegt ze dan, een minister moet wéten.
     Dat talent voor ergernis heb ik niet overgeërfd. Over het uiterlijk van mensen durf ik zelfs in intieme kring bijna nooit iets zeggen, en als men op de televisie iets vertelt, gaat het meestal over iets waar ik niet goed van op de hoogte ben. Dan moet ik niet te veel kritiek geven vind ik op anderen die ook niet goed op de hoogte zijn. Verder heb ik het altijd moeilijk gevonden om veel affectie of weerzin te voelen voor mensen die ik niet persoonlijk ken.
    Maar nu ik wat ouder word, lijkt mijn talent voor ergernis zich toch een beetje te ontwikkelen. Ik las vandaag in Het Nieuwsblad wie er binnenkort allemaal eerste minister kan worden en hoeveel kans ze maken. Volgens de krant ging het om Gwendolyn Rutten (35 %) , Jan Jambon (20 %), Charles Michel (15 %) , Wouter Beke (15 %) en Kristof Calvo (10 %). Ik begon mij meteen af te vragen aan wie ik mij het meeste zou ergeren als eerste minister, of beter, aan wie ik mij het mínste zou ergeren, want ik ben een groot aanhanger van het minimax-beginsel waarbij het minimaliseren van het verlies belangrijker is dan het maximaliseren van de winst.
     Het beste is om Kristof Calvo meteen uit te sluiten van de competitie. Met zijn 10 % maakt hij weinig kans, en, omgekeerd, wat de ergernis betreft die hij kan genereren, speelt hij de concurrentie op een hoopje. Als hij mag meespelen in een ergerniswedstrijd is dat oneerlijk tegenover de anderen.
     Blijven over Gwendolyn, Jan, Charles en Wouter. Dat wordt moeilijk. Gwendolyn zou dus volgens Het Nieuwsblad 35 % kans maken. ’t Is mogelijk hoor. Maar als ík Gwendolyn bezig zie, denk ik altijd dat ze dom is. Misschien is dat helemaal niet zo, maar ik dénk dat, en als ik dat dénk, ergert het mij als zo iemand al te vaak op de televisie verschijnt en dan doet alsof zij het zwarte naaigaren heeft uitgevonden.
     Dan Jan. Mocht ik in de provincie Antwerpen wonen, dan stemde ik voor hem, maar wij wonen aan de verkeerde kant van de Grensstraat en horen bij Vlaams Brabant. Ik draag Jan een warm hart toe sinds ik hem in 2007 op een Onderwijsconferentie* verstandige dingen hoorde zeggen. Maar als hij eerste minister wordt, en hij komt op de televisie, zal hij af en toe ook iets zeggen wat onhandig is of wat mij niet bevalt, en dan snijdt dat door mijn ziel, zoals dat ook gebeurt als mijn zoon bij het voetballen een slechte pas geeft of een verdedigingsfout maakt. Ik kijk daarom zo weinig mogelijk naar programma’s waar ‘mijn’ kandidaten aan meedoen.
     Als voorlaatste: Charles. Die had ik redelijk graag. Zijn ‘jobs-jobs-jobs’ was mij uit het hart gegrepen. Helaas heeft hij het bij mij verkorven met zijn Marrakesh-uitspraak over de ‘juiste kant van de geschiedenis’. Ik heb zelf ooit aan de juiste kant van de geschiedenis gestaan, en daar wil ik voor geen geld naar terug. Als Charles bij de komende regeringsonderhandelingen een Marrakesh-bocht neemt, en belooft dat hij de geschiedenis erbuiten laat, mag hij van mij terugkomen, maar eerder niet.
     Blijft over Wouter, die nu burgemeester is van Leopoldsburg. Ik zag hem gisteren nog op Terzake. Wat hij zei ben ik al lang vergeten, maar dat is een deel van zijn charme. Je zag duidelijk dat hij zijn best deed om serieus te worden genomen. Dat vind ik ontroerend. Ik weet niet of CD&V er de volgende keer weer bij is, en ik weet niet of Wouter in dat geval veel kans maakt, noch of hij een góede premier zou zijn. Maar zelf zie ik mij dan vaak glimlachen als hij op het scherm iets komt vertellen dat ik na een minuut weer vergeten ben.


* Van O-ZON en Onderwijskrant

zondag 14 april 2019

Peter en het communisme

In De Zondag die ik vorige week van bij de bakker meenam, moest Peter Mertens een paar lastige vragen beantwoorden over het communisme. Het was een beladen woord, gaf hij toe, en in naam van het communisme waren gruwelijke dingen gebeurd. Wat gebeurd was, was gebeurd. Daarom gebruikte hij het woord niet graag. Maar andere ideologieën hadden in de twintigste eeuw eveneens tot gruwel geleid. Bart De Wever kon toch niet ontkennen dat er ook in naam van het nationalisme één en ander was voorgevallen dat niet zo fraai was. Zelfs het liberalisme had in Chili een dictatuur voortgebracht.
     Dat is allemaal een béétje waar, maar het is toch maar een halve waarheid. Er is namelijk ook een groot verschil tussen het communisme en die andere ideologieën. Het verschil zit hierin dat nationalisme, liberalisme en ook christendom inderdaad in de loop van de twintigste eeuw, hier en daar en af en toe, gruwelen hebben voortgebracht – maar niet altíjd en niet overál. Het communisme heeft dat wel gedaan, in Rusland, in China, in Polen, in Korea. 

     Maar het was toch een mooi ideaal, hoor ik soms. Nee, eigenlijk niet. Je kunt als je dat graag wilt een economie zonder privébezit als een mooi ideaal opvatten, maar het is niet uit dát ideaal dat het communisme is voortgekomen. Er bestónd in de negentiende eeuw al een grote beweging die dat ideaal nastreefde: het socialisme. Het communisme heeft zich na de Eerste Wereldoorlog, op aandringen van Lenin, van die beweging afgescheurd, met twee eigen eigen geloofspunten: gewelddadige revolutie en dictatuur van het proletariaat. Het geloof in de revolutie en de dictatuur – de gruwel dus – was van in het begin het onderscheidende kenmerk van het communisme*.
     Ook was het Lenins stijl niet om zijn geloofspunten te verbergen of te vergoelijken. Hij deed er juist alles aan om dagelijks aan dat geweld en aan die dictatuur te herinneren. Wie in 1919 een heel klein beetje Lenin had gelezen had en toch voor de communistische beweging koos, en tegen de socialistische, die koos in volle bewustzijn voor geweld en voor dictatuur. En als die gruwel er dan ook kwam, moest niemand achteraf zeggen dat men zoiets op voorhand niet had kunnen weten. 
     Hadden de communisten dan geen andere redenen, buiten hun voorliefde voor geweld en dictatuur, om van het socialisme af te scheuren? Was daar niet hun anti-oorlogsstandpunt? Hadden de socialisten tijdens de Eerste Wereldoorlog niet ‘tot oorlog opgehitst’? Ja, dat is een moeilijke kwestie. Sommige socialistische leiders hebben zich misschien wat laten gaan. Er bestaat een foto van de Belgische socialist Vandervelde die de frontsoldaten toespreekt. Misschien was hij daar wel aan het hitsen. Maar neem nu Karl Kautsky, de geleerdste onder de Duitse socialisten. Die heeft nooit aan dat hitsen meegedaan. Toch vond Lenin hem de grootste verrader van allemaal. Kautsky was tegen de oorlog, Kautsky was marxist, en Kautsky geloofde in een economie zonder privébezit. Maar dat was niet genoeg. Hij was tegen revolutie en dictatuur en was dus een ‘renegaat’.
     Ik geloof dat Peter dat ook allemaal weet. Maar hij kan daar moeilijk de lezers die hun zondagmorgenbroodjes aan het eten zijn, mee lastig vallen. En hij moet natuurlijk een beetje voorzichtig zijn en oppassen dat hij de leninistische oude garde in zijn eigen partij – mijn leeftijdsgenoten ongeveer – niet in de gordijnen jaagt. 


* Dat kenmerk stond niet op zichzelf, maar maakte deel uit van een algemeen radicalisme: staak-maar-raak, geen compromissen, geen regeringsdeelname, onrealistische sociale eisen ...
Emile Vandervelde srpeekt tot de frontsoldaten: Dáár is de vijand!

zaterdag 13 april 2019

Rondjes lopen om en in het huis

     Van de Vlaamse Bouwmeester  en Anuna De Wever zal het wel niet mogen, maar wij wonen in een vrijstaande woning aan de rand van het bos. Vroeger woonden we op een appartementje in Brussel, en dat was ook leuk, maar er gaat niets boven een woning die vrij staat. Een kind op een driewielertje kan eindeloos om het huis peddelen. Zelf kun je als je dat wilt, om je huis een rondje lopen. Ik heb dat nog nooit gedaan, maar als ik zou willen, dan kan het, en daar gaat het om. 
     Wat ik ook mooi vind, is als je een rondje kunt lopen ín je huis. Mijn broer heeft in zijn inkomhal een stuk muur laten inslaan om een deur te plaatsen die toegang geeft tot de voorkamer. Nu kan hij als hij dat wil vanuit de inkomhal, langs de voorkamer, de eetkamer en de keuken, weer de inkomhal bereiken. Ik weet niet of hij dat ooit doet, maar als hij zou willen, dan kan het. Ook in het appartement van mijn ouders kun je, als je dat wilt, een rondje lopen: inkomhal – woonkamer – keuken – terras – naaikamer – inkomhal. ’t Is misschien niet veel, maar het kán.
     Vroeger, in ons ouderlijk huis, was veel meer mogelijk. Het was een soort herenhuis waar een bioscoop tegenaan was gebouwd. Je kon er geloof ik wel twintig verschillende rondjes lopen.  Je kwam bijvoorbeeld langs de voordeur de inkomhal van het huis binnen. Goed. Daar nam je de trap naar boven, liep over een korte overloop en nam nog een kleinere trap naar de badkamer. Net voor de badkamer was er een deur die via een terras leidde naar weer een andere deur die toegang gaf tot het kamertje van waaruit de films geprojecteerd werden. Vanuit dat kamertje volgde je een doolhof van trappen naar beneden tot in de ontvangsthal van de bioscoop, waar een deur was naar de binnenkoer en de keuken van het huis. En dan kwam je vandaar in de eetkamer, dan in het salon en tenslotte weer in de inkomhal van het huis.

     Onze vrijstaande woning heeft dat niet. Het huis is gebouwd rond een gang met zes deuren. Maar welke deur je ook neemt, je loopt dood op een slaapkamer, een badkamer, een waskamer of een toilet. Het langst kun je doorlopen als je de deur neemt naar de eetkamer. Dan kom je vandaar in de woonkamer, de studeerkamer, en langs een trap zelfs op de zolder. Maar dan is het ook echt gedaan. Je kunt de lus niet sluiten. Óm het huis kunnen we dat gelukkig wel, ondanks de Vlaamse Bouwmeester en Anuna De Wever.
     Waar je dan wel weer rondjes kon lopen en lussen sluiten, was in het landhuis van de Russische schrijver Tsjechov. Die had, voor veel te veel geld, een grote, onoverzichtelijke bouwval met landerijen gekocht voor hemzelf, zijn ouders, zijn broers en zijn zus. Als er vrienden op bezoek kwamen, en dat was bijna altijd, gaf Tsjechov hen een rondleiding. En dan liep hij hen voor van kamer, naar kamer, naar kamer, naar kamer, en hij bleef maar doorlopen tot zijn gasten beseften dat ze altijd maar weer dezelfde kamers te zien kregen.
     Tsjechov hield van een grapje.

Tsjehovs landhuis in Melikhovo

woensdag 10 april 2019

Teder hand in hand onder de moslims

Als groot voorstander van vrede onder de mensen, vind ik het jammer dat Sam Van Rooy en Maarten Boudry altijd zo ruzie maken*, en dan nog over de islam, een kwestie waar ze het in grote lijnen over eens zijn. Ze geloven allebei dat de wereld beter af zou zijn zonder islam en ze geloven allebei dat een te grote moslimminderheid in ons land voor problemen zorgt. Maarten schreef ergens dat een verdubbeling van het aantal moslims – het zijn er nu rond de acht procent** – de al bestaande problemen tot hun ‘kwadraat’ zou verheffen. Dat is een forse uitdrukking. Als men tien problemen tot hun kwadraat verheft, zijn het er meteen honderd, en als het er honderd waren, worden het er tienduizend.
     Sam is de somberste van de twee. In zijn boek Voor vrijheid dus tegen islamisering heeft hij een groot aantal uitspraken bijeengebracht van mensen die zich, vertrekkende van hun ervaringen of van hun lectuur, negatief uitlaten over de islam. Hij heeft een nog groter aantal krantenknipsels verzameld over geweld en intimidatie, over onfrisse toespraken in moskeeën, en over tienjarige meisjes die verplicht worden een hoofddoek te dragen. Hij vreest dat het niet meer goed komt, omdat moslims meer kinderen krijgen dan niet-moslims, waardoor hun aandeel in de bevolking maar blijft toenemen.
     Maarten is vrolijker van aard, zoals blijkt uit de titel van zijn boek Waarom de wereld niet naar de knoppen gaat. Hij buigt zich graag over statistieken en ziet daar goed nieuws, ook als het om moslims gaat. Die keren zich volgens de cijfers zoetjesaan aan af van hun traditionele geloof. Ze seculariseren, zoals dat heet. In Saoedi-Arabië – of all places – noemt ondertussen 24 procent van de bevolking zich in anonieme enquêtes ‘niet-religieus’ of zelfs ‘atheïstisch’. Jonge moslims in Nederland lezen minder in de Koran dan hun ouders. De meisjes dragen minder hoofddoeken dan hun moeders. De tweede generatie migranten staat minder vijandig tegenover homo’s en joden dan de eerste generatie***. Wel gaat het allemaal erg traag, want onder de jongeren is er helaas ook een minderheid die juist fanatieker is dan de ouders. En bovendien, aldus Maarten: ‘Als de toestroom te groot wordt, kan dat de secularisering tenietdoen.’

     Maarten stelt net als Sam vast dat de moslims wereldwijd meer kinderen krijgen dan anderen – 2,9 kinderen per vrouw. Het aandeel van de moslims zal in de komende decennia dus nog toenemen. Maar op lange termijn gaan de  geboortecijfers van moslims en niet-moslims dezelfde richting uit. Tussen 1975 en 2010 is het geboortecijfer in moslimlanden met 41 procent gedaald, wat sneller is dan de wereldwijde daling van 33 procent. En in Europese landen is het aantal kinderen van moslimvrouwen al gedaald tot 2,1 kinderen per vrouw. Dat is natuurlijk nog altijd meer dan het autochtone gemiddelde van 1,6, maar – zoals Maarten niet moe wordt te herhalen – het is vooral de richting die telt. Dat is ook zo voor de huwelijksmigratie. Die neemt namelijk af omdat de migranten hun partner steeds minder gaan zoeken in het land van herkomst****.
     Naast statistieken heeft Maarten nog andere redenen om zijn goede humeur te bewaren. De fundamentalistische moslims in ons land zijn verdeeld in verschillende strekkingen, wat hun politieke mogelijkheden beperkt. Het fundamentalisme is een laatste barbaarse reactie van een voorbijgestreefde levensopvatting die vroeg of laat voor de bijl gaat. En er zijn goede redenen om aan te nemen dat de islam zich, na de nodige strubbelingen, tóch zal moeten hervormen. Dat zou eigenlijk niets meer betekenen dan dat de godsdienst zich aanpast aan de gematigde manier waarop hij nu al door veel van de gelovigen wordt beleefd. Het christendom heeft zo’n aanpassing tenslotte ook moeten ondergaan.
     Men kan aanvoeren dat sommige van Maartens redenen nogal speculatief zijn. Misschien overwint de barbarij wel –  dat is al gebeurd. Misschien blijkt de islam wel resistent tegen elke hervorming – dat weet je op voorhand nooit met zekerheid. Toch geloof ik dat Maarten op de lange termijn gelijk zal krijgen. Maar dan stelt zich een nieuwe vraag: hoe lang zal die lange termijn duren? Is het iets wat Jan nog zal meemaken? Ik herinner mij een gesprek ten huize van islamkenner Lucas Catherine in 1985 of daaromtrent. Lucas betoogde vol vuur dat het fundamentalisme à la Khomeiny eigenlijk al over zijn hoogtepunt heen was. Mijn vrouw, mijn broer en ik werden maar al te graag overtuigd. Maar na enkele jaren begon die overtuiging toch wat te verslappen.

     Door zijn optimisme voortgestuwd, gebruikt Maarten soms ongelukkige bewoordingen. Zo spreekt hij van ‘een ‘kleine minderheid van islamfundamentalisten in Europa’– een uitdrukking die nauwelijks overeenstemt met wat hij enkele bladzijden daarvoor schreef. Je kunt wel wat aanmerken op het onderzoek van Ruud Koopmans die onder de Europese moslims 40 procent fundamentalisten telde, maar je komt redelijkerwijs nooit uit op een een ‘kleine minderheid’ *****. Ergens schrijft Maarten dat ‘onze maatschappij zeker voldoende draagkracht [heeft] om een gestage toestroom van minderheden te absorberen, ook als daar enkelen tussen zitten die ons samenlevingsmodel verwerpen’. Die zin komt uit een pleidooi vóór migratiebeperking, dat ik des te meer toejuich omdat er onder degenen die toestromen meer dan ‘enkelen’ zijn die ons samenlevingsmodel verwerpen. Het is om die reden zou ik graag hebben dat die toestroom minder ‘gestaag’ was.
     Volgens Maarten gaat het met de moslims in ons land de goede richting uit. Als hij de huidige stand van zaken overschouwt, ziet hij veel wat laakbaar is: parallelle samenleving, homohaat, onderdrukking van vrouwen, vijandigheid tegenover de liberale democratie. De problemen zijn groot en de toestand is niet rooskleurig. Zijn goede humeur keert pas terug als hij over zich over de evolutie – de richting dus – bezint. Maar ook over die richting valt wat te zeggen. Als die richting inhoudt dat de immigratie van moslims gevoelig vermindert, dan moeten we inderdaad niet vrezen dat hun aantal zal vertiendubbelen – zoals dat in de voorbije 40 jaar is gebeurd (hier) – maar daarmee is een gewone verdubbeling nog niet uitgesloten. En als het aandeel van fundamentalisten onder de moslims daalt, moet nog altijd bekeken worden of die daling wel groter is dan de stijging van het totale aantal, anders zit de richting – voorlopig althans – nog altijd niet goed.
     Maar nu iets helemaal anders – iets leuks – over de ruzie tussen Maarten en Sam. Maartens nadruk op de ‘richting’ die de moslimkwestie uitgaat, heeft Sam onlangs tot een onvoorzichtige tweet verleid. ‘Welke ‘richting’ het uitgaat, @mboudry? schrijft hij. ‘Laten we samen eens hand in hand of met een keppeltje op door bepaalde wijken in Antwerpen wandelen.’ Maarten reageerde onmiddellijk zoals Barney Stinson in de komische televisiereeks How I Met Your Mother zou doen en juichte: challenge accepted! ‘Welke cameraploeg’, tweette hij,  ‘wil Sam Van Rooy en mij volgen terwijl we innig hand in hand in verschillende Antwerpse wijken rondlopen?’ En toen hij geen antwoord kreeg stuurde hij een nieuwe tweet: ‘Zou Sam bang zijn dat hij het experiment niet overleeft, of eerder dat zijn doemvoorspelling sneuvelt? #chicken.’
     Dat was een heel slimme zet van Maarten. Want stel dat Sam op de uitdaging ingaat en de twee heren lopen teder hand in hand door een paar moslimwijken, dan kunnen er twee dingen gebeuren: of ze worden in elkaar geslagen, of ze worden niet in elkaar geslagen. Worden ze niet in elkaar geslagen, dan is bewezen dat Sam ongelijk had en dat homo’s minder bedreigd worden dan hij had gedacht. Worden ze wel in elkaar geslagen, dan is bewezen dat sommige moslims wel degelijk homohaters zijn, iets wat Maarten volkomen beaamt. Om Karel van het Reve te parafraseren: bij kruis wint Maarten, bij munt verliest Sam.

      

 * Maarten heeft ook ruzie met Sam zijn vader Wim Van Rooy. Het gaat dan over wat beter is: anekdotes of statistiek. Zelf hou ik van allebei. Ook kibbelen Maarten en Wim over de middeleeuwen en over iets wat ‘libido sciendi’ heet, twee zaken waar ik weinig van afweet.
** 7,6 procent volgens onderzoeker Jan Hertogen. Natuurlijk is dat aandeel veel groter in bepaalde steden zoals Antwerpen, Brussel, Molenbeek …

*** Maarten verwijst onder andere naar een studie van Elchardus onder moslimscholieren in Gent en Antwerpen. 25 procent van hen vond geweld tegen homo’s gerechtvaardigd. Ik zou gedacht hebben dat dat meer was. Ook 8 procent van de autochtone scholieren had begrip voor zo’n geweld. Ik zou gedacht hebben dat dat minder was. Dat goedkeuren van geweld is trouwens maar één kant van de zaak. Uit een recente enquête blijkt dat de helft van de Britse moslims homoseksualiteit bij wet wil verbieden. Nou ja, tot 1967 wás homoseksualiteit in Groot-Brittannië natuurlijk bij wet verboden.
**** Maarten geeft hier geen exacte cijfers, maar verwijst in een noot naar het boek van Lucassen en Lucassen, Vijf eeuwen migratie. Maarten heeft zijn eigen boek zeker niet volgestouwd met cijfers en statistiek, maar de cijfers díe hij geeft zijn meestal verhelderend.

***** Het cijfer van 40 procent fundamentalisten kan, zoals Maarten zelf aangeeft, zowel een overschatting als een onderschatting van het probleem zijn. In het onderzoek van Koopmans geldt als fundamentalist iemand die tegelijk aan drie criteria beantwoordt: hij gelooft dat er slechts één correcte interpretatie is van zijn heilig boek, dat de religieuze wet boven de burgerlijke wet moet komen en dat gelovigen moeten terugkeren naar de zuivere bron. Volgens die definitie zijn 40 procent van de moslims fundamentalist en slechts 5 procent van de christenen.  Het onderzoek van Bretfeld en Wetzels (2007) komt tot gelijklopende resultaten: 47 procent van de ondervraagde Duitse moslims vond dat de regels van de Koran belangrijker waren dan de democratie. 47 procent vind ik geen kleine minderheid.