Het moeilijkste voor die graecus zijn de zogenaamde Homerische vergelijkingen. Als Homerus op dreef was, kon hij alles met alles vergelijken. In de twaalfde zang beschrijft hij een gevecht tussen Grieken en Trojanen om de stadsmuren. Daarbij gooien de vechtende partijen met stenen naar elkaar. En dan niet een steen hier en daar en af en toe, maar véél stenen, een kolossale hoop stenen, een gigantische hoeveelheid stenen, ‘zo talrijk’, zegt Homerus, ‘als de sneeuwvlokken in een winterse lucht.’
Dat is een goede vergelijking. In een hedendaagse film kun je het effect van de tekst benaderen door de rondvliegende stenen in slow motion te filmen. De stenen gaan dan dwarrelen, vooral als de camera zelf zwenkt en draait. Maar daarna gebeurt bij Homerus iets raars. De dichter laat zich meeslepen door zijn eigen beeld, verliest zijn stenen uit het oog en denkt alleen nog maar aan zijn sneeuw. ‘De wind is stil en de sneeuw valt gestaag’, zegt hij. ‘Ze bedekt de toppen van de bergen, de hoge landtongen en de vlakten waar de lotusbloem bloeit. Ze valt op de vette akkers van de mensen [androon piona erga] en op de baaien en de kusten van de grauwe zee [ef halos poliès limesin te kai aktais]. Ze wordt ten slotte opgenomen door de slagen van de golven.’ Het is een verstild moment. Het krijgsgewoel is uit beeld. De slow motion is overgegaan in een freeze frame.
James Joyce – die nochtans alleen Latijn, en geen Grieks kende – plagieert het beeld van de vallende sneeuw aan het einde van zijn beroemdste verhaal ‘The Dead’: ‘Snow was falling on every part of the dark central plain, on the treeless hills, falling softly on the Bog of Allen and, farther westward, softly falling into the dark mutinous Shannon waves.’ Joyce laat die sneeuw verder vallen ‘through the universe’ en ‘upon all the living and the dead’.
Het verschil tussen het gretige gewriemel van de mensen en de onverstoorbare natuur – het heeft iets … religieus is misschien een goed woord. In Mattheus 5:45 heet het: ‘Want Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.’ Bozen en goeden, levenden en doden, Grieken en Trojanen, zij krijgen door de natuurelementen hun plaats in het Grote Geheel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten