Hoewel ik niet op zijn graf zal dansen,
spuwen of pissen, wil ik toch even kwijt dat ik Fidel Castro nooit erg gemogen
heb.* Lenin kon een scherp polemiekje voeren, Stalin maakte graag cynische
grapjes en Mao liet zich interviewen in zijn onderbroek en noemde zichzelf een
‘monnik onder een lekke paraplu’ wat, geloof ik, iets als ‘brutale vlerk’
betekent. Maar Fidel leek altijd over
zijn schouder te kijken om te zien wat de Geschiedenis van zijn optreden vond.
Hij viel nooit uit zijn rol van moraliserende vader des vaderlands. Hij was geen
communist van de gebalde vuist, maar van de opgeheven vinger.
Later daagde bij mij het inzicht dat er niet
alleen met Fidel maar met de hele toestand op Cuba iets niet pluis was.
Ik ben maar één keer op Cuba geweest begin
de jaren negentig. Ik heb er niet, zoals de vrienden van Cuba, diepe gesprekken
gehad met arbeiders, boeren en welzijnswerkers. De enige diepe gesprekken die
ik heb gehad waren met de gids van onze groepsreis. Ze heette, laten we zeggen Camila,
want we kunnen niet voorzichtig genoeg zijn.
Ze was de dochter van een revolutionaire
strijder van het eerste uur, en kinderen van revolutionaire strijders van het
eerste uur genieten op Cuba allerlei voorrechten. Ook kreeg ze als gids fooien
in dollars waardoor ze af en toe wat kopen kon in een echte winkel. De andere
winkels, waar je met Cubaanse pesos terecht kon, boden niets aan wat je echt
wou. In het buitenland doet mijn vrouw niets liever dan de sfeer opsnuiven van
voedingswinkels en supermarkten en op Cuba was die sfeer … euh … bevreemdend.
Een Cubaanse pesowinkels deed denken aan een vervallen privé-museumpje in een achterafstraatje. In haar
officiële rol legde Camila uit dat die winkels zo slecht voorzien waren vanwege
de economische blokkade door de Verenigde Staten. Die ‘blokkade’ kwam erop neer dat
de Cubanen vanuit bijna alle landen, behalve de VS, alles konden invoeren als
ze de wereldmarktprijs betaalden en dat ze ook alles konden uitvoeren naar
bijna alle landen, behalve de VS, maar alweer aan de wereldmarktprijs. De tijd
dat ze boven de prijs verkochten en onder de prijs invoerden, vanuit het
communistische Oostblok, was juist afgelopen en dat was, geloof ik, de echte
reden van de economische crisis. Ondanks die crisis heb ik op Cuba geen
bedelaars gezien. Wel nette, oude heren die op rommelmarkten boeken uit hun
bibliotheek te koop aanboden. Daar zaten exemplaren bij die ik niet graag weg zou moeten doen.
Wat vond Camila nu eigenlijk van Fidel?
Moeilijk om te zeggen. Haar houding leek mij een beetje op die van een
adolescent tegenover zijn vader of moeder. Trots, want Fidel was tenslotte een
Cubaan. He may be a bastard, but he is our
bastard, moet ze gedacht hebben. Maar ook schaamte. In het museum van de
revolutie sprak ze zo weinig mogelijk over Fidel Castro en Che Guevara en
zoveel mogelijk over Camilo Cienfuegos, die andere revolutionaire leider die op
tijd overleed zodat hij niets met de communistische misère van na 1960 te maken heeft gehad. In een of ander kustdorpje vertelde Camila ons, in haar officiële rol, over
een landelijke viswedstrijd die daar had plaatsgevonden. Fidel Castro en Ernest
Hemingway hadden eraan deelgenomen en natuurlijk had hij gewonnen**. Wie was
‘hij’, wou ik weten. Ze mompelde zo stil mogelijk de naam van de líder máximo
en ik zonk in de grond van schaamte omdat ik haar met mijn vraag in verlegenheid
had gebracht.
Verfrissend was dat Camila in persoonlijke
gesprekken op geen enkel moment de líder máximo ernstig nam. Ik vroeg haar wat
ze ervan vond dat hij mensen die wilden emigreren voor ‘gusanos’ – wormen –
uitschold. ‘Och,’ zei ze, ‘hij houdt zo van dat woordje.’ Ik vroeg haar wat ze
vond van de Cubaanse militairen in Angola. Camila keek mij vragend aan. Zoiets
moest toch dagelijks op het nieuws geweest zijn, zei ik. Dat wel, maar Camila
was ervan uitgegaan dat er helemaal geen Cubanen in Angola waren en dat het om de zoveelste opschepperij van Fidel ging.
Er waren drie dingen die Camila erg vond
in haar land. Het eerste was dat er ‘geen toekomst’ was. Je kon er niet
‘vooruit’ komen. Cuba was het land van de vlakke loopbaan. Nu zijn er overal
ter wereld mensen die een vlakke loopbaan hebben en zich daar niet aan storen.
Ik bijvoorbeeld sta in het onderwijs. Maar onder het communisme heb je de
indruk dat die vlakke loopbaan van de wieg tot aan het graf wettelijk bindend is
vastgelegd. Er is niet eens plaats voor de illusie
dat men hogerop zou kunnen komen, als men hard zijn best deed. Sommige mensen
storen zich daaraan.
De tweede ergernis van Camila betrof de
politieke toeristen in haar land. Je zag overal bussen met Mexicanen en
Bolivianen van een of andere vakbond van onderwijzers of gezondheidswerkers. Die
kwamen op Cuba ‘het socialistisch systeem bestuderen’, de dwaze halzen. Bovendien
waren die vakbondsmensen vaak erg dik en van Indiaanse afkomst, zei Camila. In
Cuba zag je weinig zwaarlijvigheid en, al was er weinig of geen discriminatie
van de zwarte minderheid, met Indianen liepen ze daar niet hoog op.
De derde reden tot kribbigheid was de
corruptie. Wij kennen corruptie van de krant en het tv-nieuws maar zelf heb ik
nog nooit iemand moeten omkopen. Ik heb ooit eens een bloemetje geschonken,
achteraf, aan een loketbediende die een reispas vóór een moeilijke deadline
georganiseerd kreeg en dat is alles. Op Cuba is dat anders. Voor alles moest je
een abogado omkopen, vertelde Camila.
Ik dacht eerst dat Cuba vergeven was van advocaten, zoals er in het land ook twee
keer zoveel artsen zijn als bij ons***. Maar abogado’s
bleken gewoon ambtenaren met een rechtendiploma. En daar waren er inderdaad
veel van. In zekere zin leek Cuba op ons land. Voor alles had je een vergunning
nodig en voor alles kwam je op een wachtlijst. Alleen, die vergunning kwam er
nooit en je naam bleef voor eeuwig op de wachtlijst als je de juiste abogado geen geld toestopte. Sommige
Cubanen renoveerden hun huis ’s nachts, en alleen aan de binnenkant, om de
vergunningsplicht te ontlopen.
Gunstig bij dit alles is dat Camila dat
allemaal zomaar vertelde aan een buitenlandse toerist die ze van haar noch
pluimen kende. Het bewijst dat de Castrodictatuur in dat opzicht meer op het hitleriaanse
dan op het stalinistische regime leek. Onder Stalin was je zelfs niet veilig
als je kritiek op het regime had in het bijzin van je zoon of dochter en ook je
beste vriend en je eigen vrouw kon je maar beter niet vertrouwen. In het Duitse
gastgezin waar mijn vader logeerde gedurende de laatste jaren van de oorlog had
aan tafel iedereen kritiek op het regime. Alleen Frau Sacksenröder, die lid was van de nazipartij, zweeg. Niemand was bang dat ze zou klikken. In het kerkkoor van mijn grootvader werd
bij elke repetitie de politieke en militaire toestand onder de loep genomen.
Mijn grootvader was anglofiel en werd door een koorlid verraden. Hij kreeg van
de autoriteiten een vermaning.
Wellicht was dat ook de ergste straf die Camila kon krijgen voor haar indiscreties –
een vermaning. In het Duitsland van Hitler moest je een openlijke opposant, een
jood, een zigeuner of een homoseksueel zijn om vervolgd te worden. Of je moest
je op het verkeerde moment op de verkeerde plaats bevinden. In het Cuba van
Castro werd je alleen vervolgd als openlijke opposant. En als homoseksueel
natuurlijk. Maar over dat laatste heeft Castro later zijn spijt
betuigd.
* Zie over Castro ook hier
en hier.
** Fidel Castro was niet alleen een groot visser, maar ook een formidabele basketbalspeler. De Nederlandse auteur Harry Mulisch beschreef in zijn enthousiaste boek Het woord bij de daad hoe Fidel aan een stelletje zwarte spelers liet zien hoe het moest. ‘Soepel omspeeld door de snelle zwarte jongens, wier benen ergens bij hun oksel schenen te beginnen, maakte hij [Fidel] persoonlijk 24 punten, zonder dat hem speciaal de bal werd toegespeeld, want daar heb ik op gelet.’ Zonder dat hem speciaal de bal werd toegespeeld! Wat een kerel!
*** Sp.a-volksvertegenwoordiger
Kurt de Loor haalt in zijn lyrisch
afscheid van Fidel de overvloed aan artsen aan als argument voor Cuba. Terwijl je juist van dat
soort mensen vaak hoort dat het kapitalisme
de mensen ziek maakt. Schreef Harry Mulisch niet dat op Cuba de ziekte was ‘afgeschaft’? Maar misschien brengt het socialisme zijn eigen kwaaltjes
voort. Dan mogen we hopen dat de Cubaanse artsen niet alleen dubbel zo talrijk
maar ook dubbel zo kundig zijn als de onze.