Als jongen had Dumas
altijd geldnood gekend. Vader vroeg gestorven, moeder een tabakswinkeltje,
hijzelf een slecht betaald baantje als notarisklerk. Ten slotte kon hij een betrekking
versieren als kopiist en dan nog wel aan het hof van de hertog van Orléans.
Voor een zuinige jongeman met bescheiden behoeftes had dat kunnen volstaan.
Maar ‘zuinig’ en ‘bescheiden’ zijn twee woorden die niet zo goed aansluiten bij
de persoonlijkheid van Dumas.
Dumas had van jongs af aan literaire
ambities. Op zijn zevenentwintigste schreef hij het succesvolle toneelstuk Henri III et sa cour. Zo kon hij
eindelijk écht geld verdienen. Maar daarmee waren de financiële problemen niet
van de baan. Hij trad nu immers ook binnen in de wereld van kunst en literatuur,
en vooral ook in de ‘demi-monde’, de libertijnse ‘halve-wereld’ die met kunst
en literatuur, en vooral met theater verbonden was. Als je je met de ‘demi-monde’
inliet, dat was bekend, en flirterig gedrag vertoonde jegens de mooie ‘demi-mondaines’, dan mocht je waarlijk geen
duitenkliever zijn, of je moest Victor Hugo heten.
Vóór zijn literaire succes had Dumas
met zijn moeder een appartementje betrokken, terwijl hij tegelijk de
huisvesting van zijn afgedankte minnares Laure Labay en hun beider zoontje ook Alexandre, bekostigde. Maar ná zijn literaire doorbraak werd Dumas meteen een
belangrijke speler op de huurmarkt. Samengevat kwam zijn huisvestingssituatie
rond 1830 hierop neer:- Alexandre Dumas – rue de l’Université, 25
- Laure Labay en Alexandre Dumas fils, op veilige afstand – een huurhuisje in het dorpje Passy
- Marie-Louise Dumas (moeder) – rue Madame, 7
- Mélanie Waldor (minnares) – rue Madame, 11
- Belle Krelsamer (minnares) – rue de l’Université, 7
- Diversen (minnaressen van de korte termijn) – een ‘garçonnière’ in Sèvres.
Men heeft Dumas vaak zijn spilzucht
verweten. Maar we kunnen ons de vraag stellen: is dat verwijt terecht? We
overlopen het lijstje. De auteur zelf – daar kunnen we niet om heen – heeft een
woning nodig waar hij zijn literaire vrienden kan ontvangen. Dat is het minste.
Dan zijn zoontje. Die heeft net zo’n krullenbol als zijn vader. Die kan hij
niet op straat zetten. Verder zijn goede, half verlamde moeder – die moet ook
echt wel een dak boven het hoofd hebben. Je kunt van Dumas veel zeggen, maar
niet dat hij een ondankbare zoon is. Wat
vervolgens Mélanie Waldor betreft, over haar moeten we ons niet te veel zorgen
maken. Die is nog getrouwd, met een vaak afwezige militair, waardoor de
huurprijs geloof ik niet alleen ten laste valt van Dumas.
Dan hebben we dus nog Belle
Krelsamer, door iedereen Mélanie genoemd, maar niet door Dumas, want hij heeft
al een Mélanie. Dat is een moeilijk geval. Door haar relatie met directeur
Isidore Taylor heeft ze zich binnengewurmd in het Theatre-National. Maar door haar
ontoereikende talent, krijgt ze geen rollen in Parijs. Haar nieuwe minnaar,
Dumas, belooft dat in orde te brengen … maar mislukt. Dan is een appartementje
als troostprijs wel het minste wat hij kan doen.
Blijft de ‘garçonnière’ voor de
vluchtige amourettes. Daar was misschien wel een besparing mogelijk geweest.
Dumas had bijvoorbeeld met andere overspelige vrienden zoals Victor Hugo, Alfred
deVigny of Isidore Taylor samen een groot appartement – misschien een soort
loft – kunnen huren of kopen waar ze per toerbeurt een minnares konden
ontvangen. Dat zou een mooie besparing geweest zijn. Maar zoiets kan dan weer
fout aflopen zoals uit een recente film is gebleken.
Je kunt je natuurlijk ook afvragen
of Dumas wel zoveel minnaressen tegelijk nodig had. Op die vraag heeft de gulzige
man – één brok natuur eigenlijk – zelf een antwoord gegeven: ‘Si je n’en avais
qu’une, elle serait morte avant huit jours.’
* Het portret is van Mélanie Waldor, die geen actrice was, maar later wel toneelstukken schreef.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten