Wat ik indertijd wel met plezier heb gelezen, is Melvilles korte verhaal ‘Bartleby the Scrivener’. Een advocaat werft een nieuwe klerk aan om documenten te kopiëren, de brave, vreugdeloze Bartleby. Eerst kopieert die vlijtig de documenten die hij moet kopiëren, maar op zekere dag weigert hij een document na te kijken. ‘I would prefer not to,’ zegt hij beleefd. Voor de vertaling twijfel ik tussen ‘Liever niet’ en ‘Ik geef er de voorkeur aan om niet aan uw verzoek te voldoen.’ En na die eerste weigering zal hij altijd maar meer opdrachten weigeren met altijd hetzelfde zinnetje: ‘I would prefer not to.’ Op de duur doet hij niets meer dan voor zich uit te staren. Later ontdekt de advocaat dat Bartleby zich permanent in het kantoor heeft gevestigd en er ook overnacht. Als men hem vraagt te vertrekken, zegt hij: ‘I would prefer not to.’ De advocaat verhuist ten slotte zelf maar naar een ander gebouw. Bartleby blijft achter, wordt door de nieuwe bewoners aangegeven bij de politie en sterft in de gevangenis van de honger. He preferred not to eat. Melville eindigt zijn verhaal met de uitroep: ‘Ah Bartleby! Ah humanity!’
Het was een van de Amerikaanse verhalen die ik moest lezen voor het examen van professor Doyen, maar uiteindelijk werd ik ondervraagd over een andere verhaal, één van Washington Irving. De jongen vóór mij had de vraag over ‘Bartleby’. Terwijl ik mijn eigen antwoord aan het voorbereiden was, ving ik vlagen op van wat mijn voorganger vertelde ‘… the absurdity of existence … breakdown in communication … metaphysical rebellion … French existentialists … Albert Camus …’ Ik was onder de indruk, en professor Doyen nog meer: ‘very good … quite so … nice catch’, zei hij.
Ik weet niet of Doyen die thema’s zelf in de les had aangebracht, want ik ben nooit naar die lessen geweest. Het kan. Ik reageer op een mondeling examen ook altijd enthousiast als een leerling precies hetzelfde vertelt als wat ik eerder in de klas heb verteld. Maar in elk geval is de gelijkenis tussen ‘Bartleby’ en de existentialistische en absurdistische verhalen van honderd jaar later niet erg vergezocht. Ik verwachtte dus dat Melvilles biograaf Delbanco het ook in die richting zou zoeken als hij aan dat verhaal gekomen was. Of misschien iets psycho-analytisch, dat kon ook.
Maar het werd iets anders. Nadat Delbanco eerst Moby Dick in verband had gebracht met Kubrick en Benda (zie hier), besteedde hij nu meerdere pagina’s om ‘Bartleby’ in verband te brengen met ... de proletarisering van de klerkenstand, de marxistische vervreemdingstheorie van de arbeid, de ontoereikendheid van de American Dream, het laissez-faire kapitalisme, en de noodzaak om met een sociaal-zekerheidssysteem de klassenjustitie te doorbreken*.
Ik kan mij daar een beetje over opwinden. Dat je die onderwerpen ter sprake brengt bij de arme klerken van Charles Dickens – Nemo in Bleak House, Cratchit in Christmas Carol – à la bonheure. Daar past dat bij. Maar toch niet bij ‘Bartleby’. Het is alsof je Mary Poppins – de film, de eerste – aangrijpt om uit te weiden over de verderfelijke rol van het bankwezen in onze samenleving. Aan de andere kant, Mary Poppins … nu ik erover nadenk, heb ik die film vroeger wel eens aangegrepen om over die banken uit te weiden.
* ‘It
is a medidation … on how to define collective responsibility at a time when the
old ad hoc welfare system of churches and charities could no longer cope with
the growing number of workers and families left destitute by the boom-and-bust
cycle of the industrial economy. As casualties mounted, the scope of corporate
responsibility was being narrowed in the courts by business-friendly judges who
routinely ruled against plaintiffs in cases of workplace injury and property
loss.’
Ik krijg er inderdaad niets voor Philippe maar merk toch even op dat de Volkskrant Moby-Dick onderbrengt in de categorie van Don Quixote en de Ilias 😬
BeantwoordenVerwijderenDe beginhoofdstukken heb ik graag gelezen, Marc.
Verwijderen