Longreads: als het ietsje (of veel) langer mag zijn

woensdag 13 februari 2019

Stakers en de psychologische wetenschap

     Staken doen de mensen om allerlei redenen. Leraar Peter Van Menen, lees ik in Het Nieuwsblad, staakt vanwege zijn ‘gevoel dat leraars te weinig respect krijgen’. Dat gevoel ken ik. Anderen doen het misschien uit opstandigheid, uit solidariteit of om een overleden vader of moeder te eren die hen geleerd heeft ‘never to cross a picketline’. Over dat soort persoonlijke gevoelens heb ik niets te melden.
    Mij gaat het hier om lui die zeggen hun ‘koopkracht’ te willen verdedigen. Die koopkracht heeft onder andere te maken met de hoogte van de lonen en die wordt in ons land afgesproken bij onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers. Maar de staat legt bij die onderhandelingen een ‘marge’ op voor mogelijke verhogingen– dit keer een marge van 0,8 procent.  De vakbonden vinden dat te weinig en zelf vind ik het ook niet veel.
     Maar eigenlijk vind ik die hele staatstussenkomst maar niks. Ik vind het verkeerd als bedrijven door de staat verplicht worden om loonsverhogingen toe te kennen – bij indexoverschrijding – maar ik vind het ook verkeerd als het aan bedrijven verboden wordt loonsverhogingen toe te kennen boven een zekere marge. Anderzijds zal zo’n dubbele aanpak ook wel zijn voordelen hebben. Voor de werknemer telt in elk geval alleen het eindresultaat, zijn koopkracht, waarin hij, zoals iedereen, graag een stijgende lijn ziet.
     En is die lijn nu stijgend of dalend? Om dat te weten moet er gerekend worden. Lonen – en in mindere mate uitkeringen – zijn sinds 2013 flink gestegen, maar de prijzen zijn ook flink gestegen.  Je moet die prijsstijgingen dus aftrekken van de inkomensstijging om de verandering in koopkracht te kennen. Dat is allemaal erg ingewikkeld. In zo’n geval kijk ik naar de consensus binnen de wetenschap, want dat moet van Tom Naegels. De economen van het planbureau hebben uitgerekend dat de gemiddelde koopkracht sinds 2013 gestegen is met 3,5 procent*. En econoom Philip Defeyt heeft uitgerekend dat de koopkracht sinds 1998 gestegen is met 16 procent. (hier) Die cijfers betreffen dus de netto stijging van de inkomens, nadat de prijsstijgingen zijn afgetrokken.
     Maar als onze koopkracht gestegen is, waarvandaan komt dan het gevoel bij de stakers, en bij de anderen, dat die gedaald is? Daarmee komen we aan de psychologische wetenschap. Amos Tversky en Daniel Kahneman beschreven voor het eerst het verschijnsel van ‘loss aversion’. Dat verschijnsel houdt in dat we meer verdriet hebben als we een briefje van 50 euro verliezen, dan vreugde als we een briefje van 50 euro vinden. Ik heb als student ooit een briefje van 2000 frank verloren en als ik daaraan terugdenk voel ik nog altijd de pijn.

     Veronderstel dat ik boeken verzamel van Jean Ray. Ik bezit een mooie eerste uitgave van Les contes du Whisky en een andere verzamelaar wil er mij 120 euro voor betalen. Ik denk er niet aan om het boek te verkopen. Wat later zie ik bij De Slegte, in de glazen kast, een mooie eerste uitgave van Les derniers contes de Canterbury. Die zou ik eigenlijk nog liever hebben, maar de prijs schrikt mij af: 100 euro. Ik koop het boek dan maar niet. Dat is heel irrationeel van mij. Had ik die Canterburyverhalen gékocht en mijn Whiskyverhalen vérkocht, dan had ik nog 20 euro over om mij een goedkope uitgave van Le grand nocturne aan te schaven.
     Die ‘aversion loss’ maakt het voor een regering moeilijk om beleid te voeren. De tax shift was een gezond economisch beginsel. Voor werknemers betekende het een broekzak-vestzakkwestie. We betalen minder directe belastingen, en meer indirecte belastingen – in de vorm van prijsstijgingen. Wat we winnen aan de ene kant, verliezen we aan de andere kant. Maar, en daar gaat het over, ook al is het bedrag dat we winnen en verliezen hetzelfde, het verlies weegt psychologisch zwaarder. Voor wie prijsbewust door het leven gaat, is het nog erger, want zo iemand ziet zijn winst één keer per maand op zijn loonbriefje, maar hij voelt het verlies elke keer opnieuw als hij naar de winkel gaat.
      Mijn vrouw heeft een grote, luxueuze firma-auto met tankkaart. Er is sprake van dat die auto’s worden afgeschaft en vervangen door een gelijkwaardige geldelijke vergoeding. Verstandelijk bekeken is dat voor ons een verbetering. We kunnen dan zelf beslissen of we met dat geld weer een grote luxueuze auto kopen, of omgekeerd voor een goedkoop karretje kiezen dat ons even goed van A naar B brengt. Met het geld dat we over hebben gaan we dan naar New York. Maar iedere keer dat we met de nieuwe auto bij de benzinepomp staan – zonder tankkaart – zal dat een steek zijn door ons hart.
     Bij onze koopkracht speelt nog een ander pschychologisch verschijnsel. Hans Rosling noemt het ons ‘grootte-instinct’, dat een onderdeel is van ons ‘drama-instinct’. We zijn bijzonder onder de indruk van grote getallen en spectaculaire veranderingen. Bij de prijsstijgingen van de laatste 20 jaar zijn nogal wat van die grote getallen: elektriciteit: + 97 procent, brandstof + 95,7 procent, brood + 69, 1 procent, groenten + 47,1 procent. Maar dat zijn de uitschieters. We moeten die zien in het geheel van onze aankopen, en daarvan zijn de prijzen veel, veel minder snel gestegen, en soms zelfs gedaald. Maar gevoelsmatig hebben we dat overzicht niet. Wij zijn blind voor gemiddeldes.
    En daarom moeten we ons verlaten op de ‘consensus binnen de wetenschap’.

    

* Die 3,5 procent is een gemiddelde en is vooral representatief voor de middeninkomens. De 10 procent rijksten kregen er maar 3,1 procent bij, en de 10 procent armsten maar 0,7 procent. Dat laatste houdt, geloof ik, verband de regeringspolitiek die meer belang gaf aan lonen dan aan uitkeringen.

 ** De vakbond aanvaardt die consensus niet, verwijst naar de jaren 2016 en 2017 en haalt er de indexsprong bij. Misschien denkt de vakbond dat een niet gekregen loonstijging hetzelfde is als een loondaling.  Of dat het planbureau en Defeyt die overgeslagen loonindexering niet in rekening hebben gebracht.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten