Af en toe lees ik een stuk waarin gezegd wordt dat Baudet ‘vrouwonvriendelijk’ is. Soms wordt dat ondersteund door uittreksels uit een roman die hij geschreven heeft. Daarin doet een van de personages vrouwonvriendelijke uitspraken. Als argument tegen Baudet vind ik dat flauw. Als ík een roman zou schrijven die zich afspeelt in het maoïstische milieu van de jaren zeventig, en een van mijn personages betoogt daarin vol vuur dat de fouten van kameraad Stalin niet opwegen tegen zijn verdiensten, dan zou dat van mij als auteur geen stalinist maken.
In alle krantenstukken lees ik dat Baudet zich keurig kleedt. Dát is in elk geval de zuivere waarheid, want je kunt het nagaan op talrijke foto’s. Er is er ook een waarop hij géén kleren aan heeft, maar áls hij kleren aan heeft, zijn die onberispelijk en voornaam. Die twee eigenschappen van kleren – onberispelijk en voornaam – tref je samen aan bij zo verscheiden mensen als ‘Beau’ Brummell, Marcel Proust, James Bond en mijn goede vader. Maar ze vallen niet altíjd samen. Zelf draag ik bijvoorbeeld altijd – winter of zomer, werkdag of feestdag – een voornaam wit overhemd. Ik heb het eens een jaar met ruitjeshemden geprobeerd, maar dat werkte niet. Welnu, die witte overhemden, die ik dus op werkdag en feestdag draag, zijn niet altijd smetteloos. Ik durf wel eens – vertel het niet verder – twee dagen na elkaar hetzelfde overhemd aantrekken. Als je dat in een Amerikaans bedrijf doet, word je daarop aangesproken door je afdelingshoofd geloof ik.
Mijn grootvader schijnt dat ook gehad te hebben. Hij straalde graag waardigheid en chic uit. Toen strooien hoeden in de mode kwamen, was hij een van de eersten om zo’n hoed te kopen. Hoewel hij in zijn jonge mannenjaren goed uit beide ogen zag, droeg hij een lorgnet wanneer hij zich onder de mensen begaf. Zo’n ding op je neus straalde klasse uit, vond hij. Als hij boodschappen deed voor mijn grootmoeder, droeg hij de boodschappentas onder de arm, in plaats van die naast zich te laten slingeren, zoals een vrouw dat zou doen. Maar hij maakte zich niet druk over een kreuk in zijn jas of een kleine spat op zijn broek.
Mijn grootvader en ik zijn in goed gezelschap. De Russische auteur Tsjechov droeg ook graag voorname kleren – en een lorgnet. Hij was verzot op dassen, en als hij in het buitenland kwam, kocht hij er een grote voorraad van. Kreeg hij bezoekers over de vloer die er een losse kledingstijl op nahielden, dan verkrampte hij. De boerenkiel van Tolstoj verdroeg hij alleen omdat Tolstoj nu eenmaal Tolstoj was, maar zelf was hij altijd tip top gekleed … althans naar Russische normen. Toen hij evenwel met de actrice Olga Knipper trouwde, viel hij door de mand. Olga was van Duitse afkomst en was, zoals wel meer van haar landgenoten, erg gesteld op hygiëne en Grundlichkeit. Tsjechov werd duchtig de les gespeld. Dat hij wat vaker van overhemd moest wisselen.
In een gesprek dat ik had wreef men Proust pedofilie aan waarmee Baron de Charlus hilarisch toen bejaard en slechtziende uitpakte (Le temps retrouvé), het hof maakte aan nog een kind. Toen ik daarop wees viel het kennelijk in geen goede aarde. Hilarisch vond ik het net omdat le baron er erg van schrok, stuitte op een naar zijn ervaring onbekende preutsheid.
BeantwoordenVerwijderen