De laatste
tijd lees ik veel van die optimistische boeken: Steven Pinker, Hans Rosling, Bjørn Lomborg, Maarten Boudry,
Matt Ridley, Johan Norberg. ’t Is zoals met andere zoetigheid – je voelt een
lichte walging, maar je blijft ermee doorgaan. We eten beter, lees ik in die
boeken, en we leven gezonder en we worden slimmer. Onze bejaarden worden
vitaler en onze levensverwachting wordt langer. Wie vroeger leefde kwam
jaarlijks netjes één jaar dichter bij zijn dood. Wie daarentegen in de twintigste eeuw leefde
kwam jaarlijks maar zeven maanden dichter bij zijn einde. Denk daar maar eens
over na.
Op het hoofdkwartier van N-VA moet er
ook iemand zijn die die boeken leest, iemand met name die heeft meegeschreven aan
het partijprogramma. ‘Demografische projecties tonen aan,’ lees ik in dat
programma, ‘dat de levensverwachting in België tegen 2070 nog verder zal
stijgen. Een cruciale voorwaarde om de betaalbaarheid van de pensioenen te
behouden, en zo de solidariteit met de jongere generaties te vrijwaren, is dat
de wettelijke pensioenleeftijd die levensverwachting volgt.’ John Crombez heeft
die passage gebruikt om het Bart De Wever knap lastig te maken. Het Nieuwsblad van 15 mei opende met de
kop ‘De Wever wil pensioenleeftijd verder omhoog’, wat de zaak geloof ik niet
helemaal juist samenvat*.
Het was natuurlijk ook dom om speculaties over de toekomstige levensverwachting in het N-VA-programma op te nemen. Een verkiezingsprogramma moet niet speculeren over een mogelijke toestand in 2070**. Nu, in 2019, is de toestand ernstig genoeg. De gemiddelde pensioenleeftijd is vandaag nog geen 60 jaar. We werken gemiddeld 33 jaar en zijn 23 jaar op pensioen***. Wanneer wij hogere pensioenen willen – wat alle partijen beloven – zónder meer van ons loon af te dragen, dan moet dat werken een paar jaar langer en dat pensioen een paar jaar korter. Dáárom heeft Michel I de algemene norm verhoogd – van 65 naar 67 jaar – en is er een voorzichtig begin gemaakt met het afschaffen van de uitzonderingen.
De partijen sp.a en Vlaams Belang beloven én hogere lonen én hogere pensioenen én verlaagde pensioenleeftijd. Daar kan ik begrip voor opbrengen want het zijn drie mooie dingen. Helaas gaan ze niet samen binnen één budget. Partijen die daarom ronduit zeggen dat de hogere pensioenen moeten worden worden betaald met langer werken, langer bijdragen en dus hogere pensioenleeftijd – N-VA en Open-vld zeggen zoiets – moeten worden geprezen voor hun eerlijkheid.
Maar móeten wij wel kiezen tussen de drie mooie dingen? PVDA-man Jan Dumolyn schreef op zijn Facebookpagina dat de ‘piepeltjes van N-VA’ er niets van begrepen hebben. Een flinke stijging van de productiviteit, schrijf Jan, kan ervoor zorgen dat we én hogere lonen, én hogere pensioenen én verlaagde pensioenleeftijd krijgen. Daar zit iets in. Als ik met Jan daarover debatteerde voor de televisie zou ik misschien aanvoeren dat juist het PVDA-programma weinig garanties biedt voor zo’n productiviteitsstijging. Maar dat zou flauw zijn, want Jan heeft een punt. Uit mijn optimistische boeken weet ik dat de gemiddelde aardbewoner binnen honderd jaar – in 2119 dus – acht keer rijker kan zijn dan de huidige. Maar we móeten niet acht keer rijker worden. Wij kunnen er de voorkeur aan geven om in 2119 maar vier keer rijker te zijn en op ons veertigste op pensioen te gaan, of op ons achtenveertigste zoals vroeger de militairen, en de regentessen in het onderwijs. Wij kunnen dus, al is het binnen honderd jaar, tegelijk vier keer rijker worden én maar half zo lang werken.
Ik heb hierboven zinsneden gebruikt als ‘wij willen’ en ‘wij moeten’ en ‘wij kunnen’. Er zit in in elk van die zinsneden een vies beestje dat ik er graag uit wil. Waarom zouden ‘wij’ iets moeten, of willen, of kunnen? En waarom zouden ‘wij’ allemaal hetzelfde kiezen? Ik zou het veel gezonder vinden als iedereen, binnen redelijke grenzen, zelf zijn eigen keuzes kon maken in zo’n gevoelige kwestie. Wie graag vroeg wil stoppen, kan wat harder werken en wat meer bijdragen, of zich met een kleiner pensioen tevreden stellen. Wie graag langer werkt, kan zijn bijdrage beperkt houden en aan het einde van zijn loopbaan toch een royale uitkering verwachten. Je krijgt dan als gepensioneerde ongeveer terug wat je tijdens je werkende leven – kort of lang – hebt bijgedragen, met interest. Veel en lang bijdragen levert een hoog pensioen op, kort en weinig bijdragen een klein pensioen.
Het pensioenstelsel schijnt verder iets heel, heel ingewikkelds te zijn. Er zijn universiteitsprofessoren die hun hele leven wijden aan de studie ervan. Zo’n stelsel veranderen zal dus wat meer vragen dan een plannetje dat werd uitgetekend aan de keukentafel. Bovendien moet er in die delicate materie een zekere politieke overeenstemming bestaan. Alleen al de wettelijke norm met twee jaar verhogen naar 67 was zó delicaat dat die verhoging pas kan ingaan in 2030, ondanks de brede overeenstemming over de kwestie tussen N-VA, CD&V, Open-vld en Groen. Een geheel nieuw stelsel doorvoeren zal nog vele malen moeilijker zijn. Het beginsel is eenvoudig genoeg: rekening houden met het eenvoudige gegeven dat verschillende mensen verschillende dingen willen en belangrijk vinden. Maar het is het opruimen van de bestaande koterij die in zo’n gevallen voor de meeste moeilijkheden zorgt****. Ik zie het niet gebeuren vóór 2030. Het is meer iets voor 2070. Misschien kan N-VA dát eens opnemen in haar programma.
*Liesbeth van Impe schrijft de dag erna dat De Wevers politieke tegenstanders zijn woorden ‘kort door de bocht geïnterpreteerd hebben’. Dat is heel begrijpelijk van die tegenstanders, vindt ze - en dat vind ik ook. Maar waarom plaatste ze de dag ervoor zélf een kop op de voorpagina met een interpretatie die minstens even kort door de bocht ging? Zij is toch geen politieke tegenstander?
**Een uitspraak over een hypothetische situatie in de toekomst kan makkelijk worden verward met een politiek plan voor korte en middellange termijn. Zo’n onhandige uitspraak is in zekere zin erger dan een foute uitspraak. Een foute uitspraak kun je achteraf weer intrekken. ‘Sorry, het was een vergissing.’ Een onhandige uitspraak kun je achteraf alleen nuanceren. En niet iedereen staat daarvoor open.
*** Zie hier en hier . Ik heb vroeger al enkele stukjes geschreven over de pensioenkwestie, onder meer over de superioriteit van kapitalisatie vergeleken met repartitie: hier, hier en hier.
Het was natuurlijk ook dom om speculaties over de toekomstige levensverwachting in het N-VA-programma op te nemen. Een verkiezingsprogramma moet niet speculeren over een mogelijke toestand in 2070**. Nu, in 2019, is de toestand ernstig genoeg. De gemiddelde pensioenleeftijd is vandaag nog geen 60 jaar. We werken gemiddeld 33 jaar en zijn 23 jaar op pensioen***. Wanneer wij hogere pensioenen willen – wat alle partijen beloven – zónder meer van ons loon af te dragen, dan moet dat werken een paar jaar langer en dat pensioen een paar jaar korter. Dáárom heeft Michel I de algemene norm verhoogd – van 65 naar 67 jaar – en is er een voorzichtig begin gemaakt met het afschaffen van de uitzonderingen.
De partijen sp.a en Vlaams Belang beloven én hogere lonen én hogere pensioenen én verlaagde pensioenleeftijd. Daar kan ik begrip voor opbrengen want het zijn drie mooie dingen. Helaas gaan ze niet samen binnen één budget. Partijen die daarom ronduit zeggen dat de hogere pensioenen moeten worden worden betaald met langer werken, langer bijdragen en dus hogere pensioenleeftijd – N-VA en Open-vld zeggen zoiets – moeten worden geprezen voor hun eerlijkheid.
Maar móeten wij wel kiezen tussen de drie mooie dingen? PVDA-man Jan Dumolyn schreef op zijn Facebookpagina dat de ‘piepeltjes van N-VA’ er niets van begrepen hebben. Een flinke stijging van de productiviteit, schrijf Jan, kan ervoor zorgen dat we én hogere lonen, én hogere pensioenen én verlaagde pensioenleeftijd krijgen. Daar zit iets in. Als ik met Jan daarover debatteerde voor de televisie zou ik misschien aanvoeren dat juist het PVDA-programma weinig garanties biedt voor zo’n productiviteitsstijging. Maar dat zou flauw zijn, want Jan heeft een punt. Uit mijn optimistische boeken weet ik dat de gemiddelde aardbewoner binnen honderd jaar – in 2119 dus – acht keer rijker kan zijn dan de huidige. Maar we móeten niet acht keer rijker worden. Wij kunnen er de voorkeur aan geven om in 2119 maar vier keer rijker te zijn en op ons veertigste op pensioen te gaan, of op ons achtenveertigste zoals vroeger de militairen, en de regentessen in het onderwijs. Wij kunnen dus, al is het binnen honderd jaar, tegelijk vier keer rijker worden én maar half zo lang werken.
Ik heb hierboven zinsneden gebruikt als ‘wij willen’ en ‘wij moeten’ en ‘wij kunnen’. Er zit in in elk van die zinsneden een vies beestje dat ik er graag uit wil. Waarom zouden ‘wij’ iets moeten, of willen, of kunnen? En waarom zouden ‘wij’ allemaal hetzelfde kiezen? Ik zou het veel gezonder vinden als iedereen, binnen redelijke grenzen, zelf zijn eigen keuzes kon maken in zo’n gevoelige kwestie. Wie graag vroeg wil stoppen, kan wat harder werken en wat meer bijdragen, of zich met een kleiner pensioen tevreden stellen. Wie graag langer werkt, kan zijn bijdrage beperkt houden en aan het einde van zijn loopbaan toch een royale uitkering verwachten. Je krijgt dan als gepensioneerde ongeveer terug wat je tijdens je werkende leven – kort of lang – hebt bijgedragen, met interest. Veel en lang bijdragen levert een hoog pensioen op, kort en weinig bijdragen een klein pensioen.
Het pensioenstelsel schijnt verder iets heel, heel ingewikkelds te zijn. Er zijn universiteitsprofessoren die hun hele leven wijden aan de studie ervan. Zo’n stelsel veranderen zal dus wat meer vragen dan een plannetje dat werd uitgetekend aan de keukentafel. Bovendien moet er in die delicate materie een zekere politieke overeenstemming bestaan. Alleen al de wettelijke norm met twee jaar verhogen naar 67 was zó delicaat dat die verhoging pas kan ingaan in 2030, ondanks de brede overeenstemming over de kwestie tussen N-VA, CD&V, Open-vld en Groen. Een geheel nieuw stelsel doorvoeren zal nog vele malen moeilijker zijn. Het beginsel is eenvoudig genoeg: rekening houden met het eenvoudige gegeven dat verschillende mensen verschillende dingen willen en belangrijk vinden. Maar het is het opruimen van de bestaande koterij die in zo’n gevallen voor de meeste moeilijkheden zorgt****. Ik zie het niet gebeuren vóór 2030. Het is meer iets voor 2070. Misschien kan N-VA dát eens opnemen in haar programma.
*Liesbeth van Impe schrijft de dag erna dat De Wevers politieke tegenstanders zijn woorden ‘kort door de bocht geïnterpreteerd hebben’. Dat is heel begrijpelijk van die tegenstanders, vindt ze - en dat vind ik ook. Maar waarom plaatste ze de dag ervoor zélf een kop op de voorpagina met een interpretatie die minstens even kort door de bocht ging? Zij is toch geen politieke tegenstander?
**Een uitspraak over een hypothetische situatie in de toekomst kan makkelijk worden verward met een politiek plan voor korte en middellange termijn. Zo’n onhandige uitspraak is in zekere zin erger dan een foute uitspraak. Een foute uitspraak kun je achteraf weer intrekken. ‘Sorry, het was een vergissing.’ Een onhandige uitspraak kun je achteraf alleen nuanceren. En niet iedereen staat daarvoor open.
*** Zie hier en hier . Ik heb vroeger al enkele stukjes geschreven over de pensioenkwestie, onder meer over de superioriteit van kapitalisatie vergeleken met repartitie: hier, hier en hier.
**** Het pensioenstelsel met punten, waar we niet zo veel meer over horen, zou een eerste aanzet kunnen zijn voor de opruimwerken.
Deze reactie is verwijderd door de auteur.
BeantwoordenVerwijderen