Longreads: als het ietsje (of veel) langer mag zijn

zaterdag 29 juni 2019

Hoeveel wangen heeft de mens?

     De Nederlandsspreker heeft twee wangen, maar de Duitsspreker, de Engelsspreker en de West-Vlaamsspreker heeft er gemakkelijk vier – cheeks, Backen, kaken. Om de onsterfelijke Schoolmeester te variëren:

     De mens wordt vierkakig geboren:
     Twee van achteren en twee van voren;
     Of, volgens anderen, twee aan zijn rechterkant:
     En de andere twee aan deze kant.

     Kijken wij door dat taalverschil anders tegen die lichaamsdelen aan? Die vraag maakt deel uit van een oud taalkundig probleem. Wordt de manier waarop we naar de zaken kijken beïnvloed door de namen die we aan die zaken geven? De Fransen geloof ik gebruiken het woord joue alleen om een deel van het gezicht aan te duiden. Zouden zij minder oog hebben voor bepaalde gelijkenissen die in andere talen zo worden benadrukt?
     Ik heb enige tijd de telefoon opgenomen voor een advocaat die R. heette. Dat was een jonge Franstalige aristocraat die een mooie etage bewoonde van een Brussels herenhuis. In het salon stond een reusachtige vleugelpiano. R. was niet getrouwd en werd voortdurend door jonge vrouwen opgebeld. Het was mijn taak hen te vertellen dat R. niet op kantoor was. ‘Il est allé plaider au Palais, mademoiselle.’
     Eén van die juffrouwen herinner ik mij nog omdat ze zo’n kleuterstem had. Ik had wat moeite om haar te overtuigen dat R. uithuizig was. ‘Bon’, zei ze ten slotte, ‘dites-lui que je l’embrasse sur les quatre joues. Dites-le lui exactement comme ça. Sur les quatre joues.’ Ik heb R. toen op de hoogte gebracht van de boodschap.
     Met die gelijkenis tussen de bedoelde lichaamsdelen valt het anders wel mee vind ik. Ik zal mij in elk geval niet snel vergissen. De smid in Chaucers verhaal maakt die vergissing als de molenaarsvrouw haar achterwerk door het raam steekt, maar dat gebeurde ’s nachts, en in de duistere middeleeuwen was er zo al weinig licht. Ook is het een verzonnen verhaal en die molenaar, die molenaarsvrouw en die smid hebben niet echt bestaan.
     Het volgende verhaal wordt echter voor waar verteld door de eerbiedwaardige Mme de Genlis (1746 – 1830). Toen Edward Gibbon in Parijs was, bezocht hij zoals alle beroemdheden van zijn tijd, het salon van Mme Du Deffand. Mme Du Deffand was blind en ze had de gewoonte om de gezichten van nieuwe bezoekers te betasten zodat ze zich een beeld kon vormen van hun uiterlijk, karakter en verstandelijke vermogens. Gibbon onderwierp zich gewillig aan de inspectie. Maar de beroemde geschiedschrijver was een dikkerdje met gladde bolle wangen en toen Mme Du Deffand die aanraakte, dacht ze dat ze het slachtoffer was van een flauwe grap. ‘Voilà une mauvaise plaisanterie!’ riep ze verontwaardigd uit.
     Nadat het misverstand was rechtgezet, is alles goed gekomen tussen Mme Du Deffand en Gibbon. De madame kon wel voor eeuwig met hem blijven praten, zei ze, en zelf noemde de geschiedschrijver haar ‘an agreeable young lady of eighty-two years of age’. Je mocht in die tijd blind zijn of stokoud, je mocht babywangetjes hebben en eruit zien als een pompoen. Als je de kunst van de geestige conversatie maar machtig was.

2 opmerkingen: