In zijn twitterbericht
van vorige week week (juli 2019) zei Trump enkele onvriendelijke dingen over niet nader
genoemde ‘Congresswomen who originally came from countries whose governments
are a complete and total catastrophe … and [who are] viciously telling the people of the
United States, how our government is to be run.’ Dat Congresswomen is meervoud,
maar het is eigenlijk het beste toepasbaar op één Congresswoman in het
bijzonder, namelijk Ilhan Omar, die geboren is in Somalië en op twaalfjarige
leeftijd als vluchtelinge met haar familie in de VS terechtkwam.
Nu is Ilhan Omar sinds 2000 Amerikaans staatsburger en behoort ze dus zelf tot ‘the people of the United States’. Ze heeft dus, in weerwil van wat Trump suggereert, het recht om mee te bepalen hoe haar eigen ‘government is to be run’, zonder dat ze eerst even als ingangsexamen orde op zaken moet gaan stellen in haar geboorteland. Ze zou dat niet kunnen, geloof ik, maar ik zou het ook niet kunnen en Trump evenmin. Ilhan Omar heeft het recht, als elke Amerikaanse burger, om, zonder bijkomende voorwaarden, scherpe kritiek te hebben op haar nieuwe land, zijn leiders, zijn instellingen en zijn tradities. Geen vooruitgang zonder kritiek. Daarmee is alles gezegd.
Of toch bijna.
Als ik Omar bezig zie, of over haar lees, vormt zich bij mij onweerstaanbaar de gedachte: wat is er mis met een beetje dankbaarheid? Dat kind komt uit een van de armste en onveiligste landen van de wereld. Ze heeft vier jaar overleefd in een vluchtelingenkamp in Kenia. Als zo iemand aankomt in een van de rijkste landen ter wereld, dan waant die zich toch in een soort paradijs, zou je denken. Maar zo is het niet. Van bij haar aankomst loopt alles fout. De brief van George W. Bush waarmee hij de familie welkom heet, staat vol belachelijke formele taal en is wellicht niet eens door hemzelf geschreven. Het appartementsblok waar ze gaat wonen is vervallen, de straten zijn vuil, op school voelt ze zich gepest om haar hoofddoek, en overal waar ze om zich heen kijkt ziet ze extreem onrecht en racisme. En hoe ouder ze wordt, hoe meer onrecht en racisme ze ziet.
Later gaat ze over dat onrecht vertellen op scholen. Ooit zag ze in een rechtszaal in Minneapolis een ‘lieve Afrikaans-Amerikaanse dame die in de cel terechtkwam omdat ze een brood had gestolen om haar vijf jaar oude kleindochter van de hongerdood te redden.’ Omar had zich in de rechtszaal niet kunnen bedwingen en had haar verontwaardiging luidkeels uitgeschreeuwd. Het is een verhaal dat zo uit een negentiende-eeuwse roman zou kunnen komen. Of beter: het verhaal kómt uit een negentiende-eeuwse roman. In Les misérables van Victor Hugo is het Jean Valjean die na het stelen van een brood in de gevangenis komt. De plotwending moet toen al een cliché zijn geweest. Achteraf heeft Omar toegegeven dat ze zich sommige details misschien niet correct herinnerd had. De politie van Minneapolis, zo bleek, mag geen mensen arresteren voor een winkeldiefstal waarbij geen geweld werd gebruikt, en de typische straf voor zo’n diefstal is het bijwonen van een cursus van drie uur. Ik neem aan dat in die cursus wordt uitgelegd hoe je in de VS legaal aan gratis voedsel kunt komen met food stamps.
Op National Review las ik een lange discussie tussen Charles C.W. Cooke en David French over de dankbaarheid die immigranten en asielzoekers zouden moeten voelen. De twee heren hebben allebei goede redenen voor hun standpunt, maar na lang aarzelen, ga ik eerder akkoord met Cooke. Migranten zijn géén speciale dankbaarheid verschuldigd voor wat vorige generaties in hun nieuwe land met vallen en opstaan hebben opgebouwd. Dat soort dankbaarheid mag je verwachten van álle burgers, autochtoon of allochtoon. Natuurlijk mogen die burgers ook kritiek hebben op wat hun voorgangers fout hebben gedaan en op de hedendaagse gevolgen ervan, maar het is zoveel gemakkelijker voor iedereen als die kritiek gematigd is, opbouwend, en de goede kanten niet uit het oog verliest. En als je toch een radicale verandering noodzakelijk acht, dan is het wenselijk om Friedrich Hayeks raad te volgen en dat radicalisme te beperken tot één welomschreven terrein. Zo deden de mensenrechtenactivisten dat bijvoorbeeld in de Sovjet-Unie.
Het probleem van veel migranten, besef ik nu, is niet dat van de wenselijke dankbaarheid, maar dat van feitelijke ondankbaarheid. De dankbaarheid of loyaliteit tegenover de gemeenschap is bij een groot deel van de autochtone bevolking zo vanzelfsprekend dat ze niet eens wordt aangevoeld. Migranten moeten die dankbaarheid en loyaliteit verwerven in een strijd met zichzelf. Er is immers een werktuigelijke loyaliteit met het land van herkomst die de nieuwe loyaliteit bemoeilijkt.
Die dubbele loyaliteit moet natuurlijk niet altijd tot problemen leiden. Als het gaat om een beschaafd uitgedrukte sympathie voor een vreemde voetbalploeg die het tegen ónze jongens opneemt, ach, vooruit dan maar. Amerikanen van Duitse afkomst hadden rond de voorlaatste eeuwwisseling in hun huis wel ergens een boek liggen met fraaie illustraties over ‘Germany’s Iron Chancellor’. Ik heb dat boek ook, uitgegeven in Akron, Ohio, 1897. Amerikanen van Italiaanse afkomst hadden een klein borstbeeldje van Mussolini op hun bureau. Zoiets moest niet noodzakelijk tot grote moeilijkheden leiden.
Het wordt allemaal wat ingewikkelder als het land van herkomst volgens bepaalde maatstaven inferieur is aan het nieuwe gastland. Zoiets geef je niet graag toe. In de alleraardigste komedie Ninotchka (Lubitsch, 1939) komt een Russische communiste, gespeeld door Greta Garbo, in het mondaine leven van Parijs terecht. Het duurt even, maar na enige tijd valt ze voor de decadente charme van het kapitalisme. Als ze dan op een feest verschijnt in een dure baljurk wordt ze daar door een aartshertogin op aangesproken. ‘Madame Yakushova,’ zegt de aartshertogin, ‘Is that what they’re wearing in Moscow this year?’ – ‘No, last year, Madame,’ luidt het antwoord. Dat is heel leuk gezegd, maar het is ook een leugen, en uit die leugen blijkt dat onze communiste, zelfs na haar bekering, de achterstand van haar land van oorsprong moeilijk kan toegeven.*
Bij de hedendaagse derde-wereld-immigratie speelt nog een andere kwestie.** Die derde-wereldlanden zijn gewezen kolonies. Hun inwoners hebben zich vernederd gevoeld door buitenlandse superieuren. Ze hadden gehoopt dat met de nieuwe onafhankelijkheid alles anders zou worden. Zonder koloniale uitbuiting zou de welvaart toenemen, de cultuur bloeien, en iedereen zou gelukkig zijn. Toen dat niet gebeurde was de verleiding groot om de moeilijke zoektocht naar oplossingen op te geven en op zoek te gaan naar wie nu eigenlijk schuld had aan het debacle. En die schuldigen waren snel gevonden: dat waren de vroegere koloniserende landen. De tijd heelt alle wonden zegt men, maar na de dekolonisatie gebeurde het tegenovergestelde. De begrijpelijke rancune tegenover het Westen werd in veel landen niet stilletjes aan minder en minder maar werd juist groter en groter. Het Westen kreeg de schuld voor alle problemen van het verleden, het heden en de toekomst. En in het Westen stonden geleerden en activisten klaar, mensen als Jean-Paul Sartre en Ludo Martens, om die rancune te prijzen.
Het is die anti-Westerse rancune die veel derde-wereldimmigranten, zoals Ilhan Omar, meebrengen naar hun nieuwe gastland waar ze de gedaante aanneemt van slachtofferdenken – slachtofferdenken dat dan mooi past bij het autochtone politiek correcte discours op campussen, in kranten en op televisiezenders. Zo’n rancune kan in sommige gevallen leiden tot terechte kritiek op de Westerse samenlevingen maar evengoed tot overdrijvingen, verdraaiingen en leugens. Bovendien, en daar is het mij hier om te doen, staat ze een natuurlijk gevoel van dankbaarheid en loyaliteit tegenover het nieuwe land in de weg.
Nu, ondankbaar of niet, enig politiek talent kun je Ilhan Omar ondertussen niet ontzeggen. Ze leert bij. Indertijd noemde ze de aanslag op de Twin Towers ‘something some people did’. Trump heeft die uitspraak tegen haar gebruikt en ik geloof niet dat ze dat ongelukkige eufemisme in de toekomst nog zal gebruiken. Ze heeft ooit de Amerikaanse Israël-politiek afgedaan als een zaak van corrupte Joodse financiers. ‘It’s all about the benjamins,’ had ze geschreven, daarmee verwijzend naar briefjes van honderd dollar met het portret van Benjamin Franklin. Ze heeft geleerd dat zoiets ook in linkse kringen slecht aankomt, en ze spreekt nu, gemeend of niet, kwaad van het antisemitisme. Ze heeft in 2016 acties ondersteund om mildere, alternatieve straffen te krijgen voor jihadisten die op het punt stonden naar Syrië te vertrekken. Sindsdien houdt ze zich ver van dat soort acties. Ze heeft geleerd dat ze nog het meeste succes behaalt als ze haar aanhangers gewoon vertelt dat Trump elke niet-blanke uit de VS wil deporteren. Er is altijd een publiek dat zoiets wil geloven, in de VS en in Europa.
Eén raad zou ik Omar nog willen geven, en die betreft haar kledij. Je ziet haar op foto’s zowel met een traditionele moslimse hijab als met een gestileerde afro tulband. Ik zou haar aanraden om resoluut voor dat laatste te kiezen. Theologisch zal het niet veel verschil maken, want de haren zijn in de twee gevallen bedekt, maar de afro tulband doet minder denken aan islamitisch fundamentalisme en meer aan seculier zwart activisme à la Maya Angelou. Veel linkse kiezers in de VS zullen nog altijd dat laatste verkiezen boven dat eerste.
Nu is Ilhan Omar sinds 2000 Amerikaans staatsburger en behoort ze dus zelf tot ‘the people of the United States’. Ze heeft dus, in weerwil van wat Trump suggereert, het recht om mee te bepalen hoe haar eigen ‘government is to be run’, zonder dat ze eerst even als ingangsexamen orde op zaken moet gaan stellen in haar geboorteland. Ze zou dat niet kunnen, geloof ik, maar ik zou het ook niet kunnen en Trump evenmin. Ilhan Omar heeft het recht, als elke Amerikaanse burger, om, zonder bijkomende voorwaarden, scherpe kritiek te hebben op haar nieuwe land, zijn leiders, zijn instellingen en zijn tradities. Geen vooruitgang zonder kritiek. Daarmee is alles gezegd.
Of toch bijna.
Als ik Omar bezig zie, of over haar lees, vormt zich bij mij onweerstaanbaar de gedachte: wat is er mis met een beetje dankbaarheid? Dat kind komt uit een van de armste en onveiligste landen van de wereld. Ze heeft vier jaar overleefd in een vluchtelingenkamp in Kenia. Als zo iemand aankomt in een van de rijkste landen ter wereld, dan waant die zich toch in een soort paradijs, zou je denken. Maar zo is het niet. Van bij haar aankomst loopt alles fout. De brief van George W. Bush waarmee hij de familie welkom heet, staat vol belachelijke formele taal en is wellicht niet eens door hemzelf geschreven. Het appartementsblok waar ze gaat wonen is vervallen, de straten zijn vuil, op school voelt ze zich gepest om haar hoofddoek, en overal waar ze om zich heen kijkt ziet ze extreem onrecht en racisme. En hoe ouder ze wordt, hoe meer onrecht en racisme ze ziet.
Later gaat ze over dat onrecht vertellen op scholen. Ooit zag ze in een rechtszaal in Minneapolis een ‘lieve Afrikaans-Amerikaanse dame die in de cel terechtkwam omdat ze een brood had gestolen om haar vijf jaar oude kleindochter van de hongerdood te redden.’ Omar had zich in de rechtszaal niet kunnen bedwingen en had haar verontwaardiging luidkeels uitgeschreeuwd. Het is een verhaal dat zo uit een negentiende-eeuwse roman zou kunnen komen. Of beter: het verhaal kómt uit een negentiende-eeuwse roman. In Les misérables van Victor Hugo is het Jean Valjean die na het stelen van een brood in de gevangenis komt. De plotwending moet toen al een cliché zijn geweest. Achteraf heeft Omar toegegeven dat ze zich sommige details misschien niet correct herinnerd had. De politie van Minneapolis, zo bleek, mag geen mensen arresteren voor een winkeldiefstal waarbij geen geweld werd gebruikt, en de typische straf voor zo’n diefstal is het bijwonen van een cursus van drie uur. Ik neem aan dat in die cursus wordt uitgelegd hoe je in de VS legaal aan gratis voedsel kunt komen met food stamps.
Op National Review las ik een lange discussie tussen Charles C.W. Cooke en David French over de dankbaarheid die immigranten en asielzoekers zouden moeten voelen. De twee heren hebben allebei goede redenen voor hun standpunt, maar na lang aarzelen, ga ik eerder akkoord met Cooke. Migranten zijn géén speciale dankbaarheid verschuldigd voor wat vorige generaties in hun nieuwe land met vallen en opstaan hebben opgebouwd. Dat soort dankbaarheid mag je verwachten van álle burgers, autochtoon of allochtoon. Natuurlijk mogen die burgers ook kritiek hebben op wat hun voorgangers fout hebben gedaan en op de hedendaagse gevolgen ervan, maar het is zoveel gemakkelijker voor iedereen als die kritiek gematigd is, opbouwend, en de goede kanten niet uit het oog verliest. En als je toch een radicale verandering noodzakelijk acht, dan is het wenselijk om Friedrich Hayeks raad te volgen en dat radicalisme te beperken tot één welomschreven terrein. Zo deden de mensenrechtenactivisten dat bijvoorbeeld in de Sovjet-Unie.
Het probleem van veel migranten, besef ik nu, is niet dat van de wenselijke dankbaarheid, maar dat van feitelijke ondankbaarheid. De dankbaarheid of loyaliteit tegenover de gemeenschap is bij een groot deel van de autochtone bevolking zo vanzelfsprekend dat ze niet eens wordt aangevoeld. Migranten moeten die dankbaarheid en loyaliteit verwerven in een strijd met zichzelf. Er is immers een werktuigelijke loyaliteit met het land van herkomst die de nieuwe loyaliteit bemoeilijkt.
Die dubbele loyaliteit moet natuurlijk niet altijd tot problemen leiden. Als het gaat om een beschaafd uitgedrukte sympathie voor een vreemde voetbalploeg die het tegen ónze jongens opneemt, ach, vooruit dan maar. Amerikanen van Duitse afkomst hadden rond de voorlaatste eeuwwisseling in hun huis wel ergens een boek liggen met fraaie illustraties over ‘Germany’s Iron Chancellor’. Ik heb dat boek ook, uitgegeven in Akron, Ohio, 1897. Amerikanen van Italiaanse afkomst hadden een klein borstbeeldje van Mussolini op hun bureau. Zoiets moest niet noodzakelijk tot grote moeilijkheden leiden.
Het wordt allemaal wat ingewikkelder als het land van herkomst volgens bepaalde maatstaven inferieur is aan het nieuwe gastland. Zoiets geef je niet graag toe. In de alleraardigste komedie Ninotchka (Lubitsch, 1939) komt een Russische communiste, gespeeld door Greta Garbo, in het mondaine leven van Parijs terecht. Het duurt even, maar na enige tijd valt ze voor de decadente charme van het kapitalisme. Als ze dan op een feest verschijnt in een dure baljurk wordt ze daar door een aartshertogin op aangesproken. ‘Madame Yakushova,’ zegt de aartshertogin, ‘Is that what they’re wearing in Moscow this year?’ – ‘No, last year, Madame,’ luidt het antwoord. Dat is heel leuk gezegd, maar het is ook een leugen, en uit die leugen blijkt dat onze communiste, zelfs na haar bekering, de achterstand van haar land van oorsprong moeilijk kan toegeven.*
Bij de hedendaagse derde-wereld-immigratie speelt nog een andere kwestie.** Die derde-wereldlanden zijn gewezen kolonies. Hun inwoners hebben zich vernederd gevoeld door buitenlandse superieuren. Ze hadden gehoopt dat met de nieuwe onafhankelijkheid alles anders zou worden. Zonder koloniale uitbuiting zou de welvaart toenemen, de cultuur bloeien, en iedereen zou gelukkig zijn. Toen dat niet gebeurde was de verleiding groot om de moeilijke zoektocht naar oplossingen op te geven en op zoek te gaan naar wie nu eigenlijk schuld had aan het debacle. En die schuldigen waren snel gevonden: dat waren de vroegere koloniserende landen. De tijd heelt alle wonden zegt men, maar na de dekolonisatie gebeurde het tegenovergestelde. De begrijpelijke rancune tegenover het Westen werd in veel landen niet stilletjes aan minder en minder maar werd juist groter en groter. Het Westen kreeg de schuld voor alle problemen van het verleden, het heden en de toekomst. En in het Westen stonden geleerden en activisten klaar, mensen als Jean-Paul Sartre en Ludo Martens, om die rancune te prijzen.
Het is die anti-Westerse rancune die veel derde-wereldimmigranten, zoals Ilhan Omar, meebrengen naar hun nieuwe gastland waar ze de gedaante aanneemt van slachtofferdenken – slachtofferdenken dat dan mooi past bij het autochtone politiek correcte discours op campussen, in kranten en op televisiezenders. Zo’n rancune kan in sommige gevallen leiden tot terechte kritiek op de Westerse samenlevingen maar evengoed tot overdrijvingen, verdraaiingen en leugens. Bovendien, en daar is het mij hier om te doen, staat ze een natuurlijk gevoel van dankbaarheid en loyaliteit tegenover het nieuwe land in de weg.
Nu, ondankbaar of niet, enig politiek talent kun je Ilhan Omar ondertussen niet ontzeggen. Ze leert bij. Indertijd noemde ze de aanslag op de Twin Towers ‘something some people did’. Trump heeft die uitspraak tegen haar gebruikt en ik geloof niet dat ze dat ongelukkige eufemisme in de toekomst nog zal gebruiken. Ze heeft ooit de Amerikaanse Israël-politiek afgedaan als een zaak van corrupte Joodse financiers. ‘It’s all about the benjamins,’ had ze geschreven, daarmee verwijzend naar briefjes van honderd dollar met het portret van Benjamin Franklin. Ze heeft geleerd dat zoiets ook in linkse kringen slecht aankomt, en ze spreekt nu, gemeend of niet, kwaad van het antisemitisme. Ze heeft in 2016 acties ondersteund om mildere, alternatieve straffen te krijgen voor jihadisten die op het punt stonden naar Syrië te vertrekken. Sindsdien houdt ze zich ver van dat soort acties. Ze heeft geleerd dat ze nog het meeste succes behaalt als ze haar aanhangers gewoon vertelt dat Trump elke niet-blanke uit de VS wil deporteren. Er is altijd een publiek dat zoiets wil geloven, in de VS en in Europa.
Eén raad zou ik Omar nog willen geven, en die betreft haar kledij. Je ziet haar op foto’s zowel met een traditionele moslimse hijab als met een gestileerde afro tulband. Ik zou haar aanraden om resoluut voor dat laatste te kiezen. Theologisch zal het niet veel verschil maken, want de haren zijn in de twee gevallen bedekt, maar de afro tulband doet minder denken aan islamitisch fundamentalisme en meer aan seculier zwart activisme à la Maya Angelou. Veel linkse kiezers in de VS zullen nog altijd dat laatste verkiezen boven dat eerste.
* Een soortgelijke scène komt
voor in de prachtige Poolse film Zimna
wojna (Cold War). Een arrogante Parisienne vraagt aan de Poolse emigrante
Zula of ze niet onder de indruk is van de luxueuze Franse winkels. Dat is Zula
helemaal niet. De winkels in Polen zijn veel luxueuzer, vindt ze.
** En nog
veel andere kwesties. Ik ga in dit stukje niet in op het onvermijdelijke
ongemak die immigranten in hun nieuwe land meemaken: vreemde taal, vreemde
omgeving, racisme. Een speciaal probleem is de vaak optredende declassering.
Omars vader was in Somalië docent aan een instituut voor lerarenopleiding. In
de VS moest hij aan de kost komen als taxichauffeur en later als postbeambte. Misschien
verdiende hij in de laatste betrekkingen wel meer dan vroeger als docent, maar zo’n
daling in sociale status moet bijna zeker een bittere smaak in de mond nalaten.
Theologisch is de hoofddoek in de islam sowieso een bedenksel van iemand uit mohammeds omgeving en dus niet van Allah afkomstig, dat kan je gewoon in de geschriften (hadith) lezen. Omar zou dus beter een lezen wat er werkelijk staat in die geschriften ipv zich laten inspireren door beschreven bedrog. Bovendien is ze als Somalische met Jodenhaat opgevoed dat is daar gebruik.
BeantwoordenVerwijderenIk verwijs graag naar koranvers 33.59 dat stelt dat moslima's zich als dusdanig herkenbaar moeten maken, zodat ze niet door (eigen) mannelijk volk worden lastiggevallen. Ze hadden dus evengoed met een indianenpuim kunnen rondlopen, zolang het maar voldoet aan de herkenbaarheid als moslima.
BeantwoordenVerwijderenVroeger was binnengelaten worden in een vreemd land om er onbeperkt te verblijven, onder welk voorwendsel dan ook, geen recht, maar een gunst, en als je een gunst kreeg dan hoorde je daar dankbaar voor te zijn. Die dankbaarheid uitte zich dan in hoffelijkheid en een poging iets bij te dragen tot dat land, dus niet de bewoners ervan van alle kwaad uit de geschiedenis te beschuldigen. Je mocht die gunst ook weigeren en blijven in je thuisland, dan was je nergens toe verplicht.
BeantwoordenVerwijderenPlots, en dus blijkbaar al voor de Marrakesh capitulatie, heeft ieder recht om zich eender waar te vestigen en eender wat te verkondigen over en te eisen van de vroegere bewoners, inclusief ze naar de hel te wensen en de zijde te kiezen van wie dat versneld probeert door te voeren.