Soms moet ik
aan mijn leerlingen dingen uitleggen die ik zelf niet begrijp. Het
existentialisme bijvoorbeeld. Toen ik zestien was probeerde ik een Aula-pocketje
te lezen dat ‘Inleiding tot de existentiële fenomenologie’ heette. Ik begreep
er niets van. Existentie komt vóór
essentie, zei Sartre. Wat kon hij dáármee bedoelen?*
Ik zou om die reden in mijn lessen kunnen zwijgen over dat hele existentialisme. Of het alleen maar hebben over Parijs na de oorlog, la rive gauche, jazzmuziek, amfetamines, vrije liefde, Juliette Gréco, zwarte truien met rolkraag, filosofen die scheel kijken, en droevige liedjes als Les feuilles mortes se ramassent à la pelle. Ik zou mij daar niet voor schamen. Maar mijn leerlingen moeten auteurs bespreken als Melville, Dostojevski, Conrad, Kafka, en dan moeten ze toch íets van het échte existentialisme kennen, want al die auteurs gaan door als de voorlopers ervan. Als ik erg mijn best doe, zou ik toch íets moeten kunnen uitleggen van, laat ons zeggen, ‘de zinloosheid van het leven’.
Ik zou om die reden in mijn lessen kunnen zwijgen over dat hele existentialisme. Of het alleen maar hebben over Parijs na de oorlog, la rive gauche, jazzmuziek, amfetamines, vrije liefde, Juliette Gréco, zwarte truien met rolkraag, filosofen die scheel kijken, en droevige liedjes als Les feuilles mortes se ramassent à la pelle. Ik zou mij daar niet voor schamen. Maar mijn leerlingen moeten auteurs bespreken als Melville, Dostojevski, Conrad, Kafka, en dan moeten ze toch íets van het échte existentialisme kennen, want al die auteurs gaan door als de voorlopers ervan. Als ik erg mijn best doe, zou ik toch íets moeten kunnen uitleggen van, laat ons zeggen, ‘de zinloosheid van het leven’.
Ik probeer het dan langs de omweg van Nietzsche. In de 18de
eeuw, zeg ik dan, kwam men – dat wil zeggen, een deel van de denkende elite – tot
het besluit dat God niet bestond. De zogenaamde ‘filosofen’ – vriend en vijand
noemden hen zo –hadden uitgevonden dat we na onze dood … jawel … dood waren. Ze dachten daar verder niets bij. ‘Le monde va
comme il va,’ zei Voltaire. Het was ‘business as usual’, ook zonder God.
Maar aan het
einde van de 18de eeuw kwam de romantiek, en de mensen die
daarbij betrokken waren namen de zaken persoonlijk. ‘Als God bestaat, dan wil
ik zijn vriendje zijn,’ dacht de romanticus, of: ‘Als God bestaat, dan is het
een grote schurk’. De twee mogelijkheden stonden open. Maar wat als God en het
hiernamaals helemaal niet bestonden? Ja, wat dan? Dan had het allemaal geen
zin, vond de romanticus. Wat voor zin heeft het met veel toewijding een
zandtekening te maken, die onmiddellijk na voltooiing weer vernietigd wordt. En
is het zo heel anders als die vernietiging pas veertig jaar later plaats vindt?
Kun je je niet beter meteen ophangen in plaats van veertig jaar te wachten?
Daarmee hadden
sommige romantici, wat mijn collega’s van Godsdienst noemen, de ‘zinsvraag’
gesteld. Robinson Crusoe op zijn eiland stelde zich die vraag niet. Hij stelde
zich vragen als: Hoe zal ik mij beschermen tegen zon en regen? Waar zal ik
morgen mijn voedsel vinden? Hoe gevaarlijk is het wezen dat hier een voetafdruk
heeft achtergelaten? Al die vragen waren van belang voor zijn overleven. Maar
dan was er die andere vraag die níet gesteld werd: waarom dat overleven zelf zo
geweldig belangrijk was. Vroeg of laat moest Robinson toch dood, in zijn hut op
het eiland of in zijn huis in Engeland. Wat maakten nu die tien, twintig of
dertig jaar verschil? Maar dat was geen vraag voor een calvinist als Robinson.
Het was geen vraag van 1719, maar eerder een vraag van vijftig jaar later.
Zoals ik het
uitleg, ligt de kiem van het existentialisme binnen de romantische beweging,
meer bepaald bij jonge dwepers die de abstracte filosofie van Hume, Voltaire en
Helvétius trouwhartig vertaalden naar hun gevoelsleven. En als het gevoelsleven
erbij betrokken wordt, kunnen er ongelukken gebeuren.
In december 1773 was in
Parijs heel wat te doen rond een dubbele zelfmoord. Twee jonge soldaten,
Bourdeaux en Humain, hadden zichzelf in een herberg in Saint-Denis een kogel
door het hoofd gejaagd. Wat vooral indruk maakte was dat het hier niet ging om
een ongelukkige liefde, of om speelschulden, of om een ondraaglijk pijnlijke
ziekte. Bourdeaux had een brief achtergelaten waarin hij zijn zelfmoord en die van zijn vriend verklaarde. Daaruit
bleek dat hij de ‘filosofen’ goed – of te goed – gelezen had. ‘Er is geen
dringende reden die ons verplicht er een einde aan te maken, behalve het
pijnlijke besef dat we één ogenblik moeten leven om daarna een eeuwigheid niet
meer te bestaan … Het doek is voor ons gevallen, en we laten onze rollen graag
over aan degenen die zwak genoeg zijn om nog enkele uren door te willen gaan.’
De sluwe redenen die de existentialistische filosofen later zouden verzinnen om
een eindig en zinloos bestaan tóch verder te zetten, kende Bourdeaux niet. De
arme soldaat was tweehonderd jaar te vroeg geboren.
In zijn afscheidsbrief schreef Bourdeaux nog dat de wetenschap vrijelijk over zijn lichaam mocht beschikken. Hij noemde dat lichaam ‘een bewegende vleesmassa’. ’t Is een treffende woordkeuze. Sartre zou in zijn filosofentaaltje misschien gesproken hebben van een ‘en-soi’, dat we zeker niet mogen verwarren met een ‘pour-soi’, maar ik vind dat dat ‘masse de chair mouvante’ beter de ‘walging’ uitdrukt waar de filosoof zelf zo de mond vol van had.
In zijn afscheidsbrief schreef Bourdeaux nog dat de wetenschap vrijelijk over zijn lichaam mocht beschikken. Hij noemde dat lichaam ‘een bewegende vleesmassa’. ’t Is een treffende woordkeuze. Sartre zou in zijn filosofentaaltje misschien gesproken hebben van een ‘en-soi’, dat we zeker niet mogen verwarren met een ‘pour-soi’, maar ik vind dat dat ‘masse de chair mouvante’ beter de ‘walging’ uitdrukt waar de filosoof zelf zo de mond vol van had.
Camus zei ooit dat zelfmoord het enige
probleem van de filosofie was, waarmee hij zijn eigen min of meer
existentialistische filosofie bedoelde. De zelfmoord van Bourdeaux en Humain in
1773 zou je in die zin een existentialistische zelfmoord kunnen noemen. De
halsbedekking die toen in de mode was, had ook wel iets van een existentialistische rolkraag.
* Later las ik bij Schopenhauer: ‘Jede Existentia setzt eine Essentia vouraus.’ Dat begreep ik onmiddellijk.
Deze reactie is verwijderd door een blogbeheerder.
BeantwoordenVerwijderen