Longreads: als het ietsje (of veel) langer mag zijn

maandag 24 augustus 2020

De meeste mensen deugen (2) - voorbeelden en anekdotes

 



    Dus: is de mens van nature goed of slecht? Als ik die Vraag op straat tegenkwam, als een personage uit een allegorisch toneelstuk, dan zou ik er in een boogje omheen lopen, omdat ik problemen heb met het interpreteren van sommige woordjes,  met name van ‘is’, ‘de’, ‘mens’, ‘van nature’, ‘goed’, ‘of’ en ‘slecht’. Als het echt niet anders kon, zou ik iets mompelen van ‘allebei’ en ‘het hangt ervan af’. Het is het ‘gezond verstand’-antwoord. Ook Rutger Bregman ontkomt er niet aan. ‘We hebben een goed been en een slecht been,’ schrijft hij, en ‘de mens is nooit een engel geweest … Jaloezie, woede en haat zijn oeroude emoties.’ Maar in de rest van het boek verliest hij dat antwoord wat uit het oog en gaat het alleen nog over het goede been, en hoe je het slechte been kunt wegredeneren.
     De methode van bewijsvoering hierbij is gedeeltelijk die die ik had verwacht: het verzamelen van voorbeelden. Omstanders die drenkelingen uit het water halen, vijandelijke soldaten die uit de loopgraven komen om te verbroederen met de vijand, bedrijven waar sturing en controle vervangen zijn door vrijwillige inzet, schipbreukelingen die overleven door samenwerking, een straatrover die na enig aandringen met zijn slachtoffer op restaurant gaat en daarna diens portefeuille teruggeeft, luxueuze gevangenissen voor moordenaars en verkrachters, met ongewapende bewakers, ongelimiteerd gebruik van kettingzagen en lage recidive, scholen waar kinderen spelenderwijs moeilijke talen leren, vertrekkensklare Syrië-strijders die hun reisplannen opbergen nadat ze een kopje thee aangeboden kregen op een politiecommissariaat … 
     ’t Is allemaal heel mooi, maar er gaat voor mij weinig bewijskracht van uit. Mijn schoolvriend Geert V. haalde in discussies vaak het maxime aan: met voorbeelden kun je àlles bewijzen. Dat omstanders geneigd zijn om drenkelingen te redden wist ik al. Uit familie-anekdotes ken ik twéé gevallen van mensen die verdrónken zijn bij zo’n edelmoedige reddingspoging. Zelf zou ik een straatrover niet op restaurant uitnodigen. Ik zou het niet riskeren, ook niet als bewezen wordt dat zoiets een keertje goed kan aflopen. En die school in Roermond waar kinderen spelenderwijs leren, ik geloof graag dat dat werkt in díe school, maar of het overal zou werken, dat valt te bezien. Dat ga ik niet zo maar geloven vanwege een of tien of honderd voorbeelden. Ik ken trouwens ook voorbeelden van scholen waar het anders toegaat, en waar het ook werkt.
     Bregman kent ongetwijfeld de zwakte van ‘anecdotal evidence’ als bewijsvoering*. Hij organiseert zijn anekdotes dus op een slimme manier: als weerlegging van bekende vooroordelen en misantropische mythes. Die mythes zijn onder meer de volgende: dat twintig jongeren op een onbewoond eiland elkaar als wilden zullen bevechten, zoals Golding beschreef in Lord of the Flies, dat de opvarenden van de Titanic met duwen en trekken als eersten de reddingssloepen probeerden te bereiken, dat de voorhistorische mensen elkaar de hersens insloegen, dat op het Paaseiland een bloeiende beschaving ten onder ging aan stammenoorlogen, dat oorlog een deel is van de menselijke natuur.
    Over die voorhistorische mensen, zal ik later nog iets schrijven. Dat Paaseiland spreekt mij niet zo aan. Als dáár geen beschaving ten onder is gegaan aan geweld, dan zal er ergens anders wel een gevonden worden waar dat wel gebeurde.  Van Lord of the Flies toont Bregman aan dat het maar een roman is en dat het allemaal niet echt is gebeurd (dat wist ik), dat Golding een alcoholist was (dat wist ik niet), en dat er in 1966 zes echte jongens een jaar lang op een onbewoond eiland terechtkwamen en dat die zes  (zes, geen twintig) een succesvolle commune hadden opgericht (dat wist ik ook niet)**.
     Zelf ben ik het meest onder de indruk van de afwezigheid van paniek op de Titanic, en van de duizenden mensen in de brandende Twin Towers die ‘geduldig de trappen afliepen, gewonden voorrang gaven en tegen elkaar zeiden: ‘Nee, nee, jij eerst.’ (blz. 25). Daar moeten op die boot of in die torens toch ook een paar paniekerige lui hebben rondgelopen die zich wel aan duwen en trekken overgaven. Ik vrees dat ik een van hen zou zijn geweest.
        Oorlog zou niet in de menselijke natuur liggen, volgens Bregman. Nou, niet in die van mij in elk geval, en niet op mijn leeftijd. Maar Bregman ziet het breder. Uit historisch onderzoek, schrijft hij, is gebleken dat meer dan de helft van de Amerikaanse Tweede Wereldoorlog-veteranen niemand heeft gedood. Velen hebben zelfs geen schot gelost***. En toen nog met de bajonet gevochten werd, bleek op veldslagen dat maar 1 procent van die bajonetten echt was gebruikt. Dat laatste bewijst volgens Bregman dat een soldaat er niet op gebrand is iemand anders te doorsteken. Ik geloof dat. Ik zou er ook niet op gebrand zijn iemand te doorsteken. Maar er is een andere kant aan de zaak. Mijn grootoom was veteraan van de Eerste Wereldoorlog, en hij was van niets zo bang als van het bevel: ‘Bajonet op het geweer!’. Wellicht zag hij er tegen op om een Duitse soldaat te doorsteken, maar ik geloof dat hij er nog meer tegen opzag  om zelf door een Duitse soldaat doorstoken te worden. Die hele weigerachtigheid om bajonetten te gebruiken doet een beetje denken aan een vuistgevecht waarbij je niet al te hard durft te slaan, uit angst dat de ander dan ook harder zal slaan. Maar díe verlammende angst, díe egoïstische drang naar zelfbehoud, die laat Bregman weg uit zijn beschouwingen. Hij bekijkt in zijn enthousiasme alleen de altruïstische kant.
     Trouwens, wat doet Bregman met legers waar de killer-ratio veel hoger lag dan bij de Amerikaanse veteranen? Bij de Duitse Wehrmacht en Waffen-SS bijvoorbeeld? Tja, die wordt dan weer verklaard uit altruïstische motieven als Kameradschaft: ze schoten erop los om hun vrienden te beschermen. Dat is zeker geen slechte verklaring, maar ze ondergraaft wel de falsifieerbaarheid van de oorspronkelijke stelling. Als soldaten niet doden, is dat uit altruïsme. Als ze wel doden, is het ook uit altruïsme. Om Karel van het Reve te parafraseren: bij kruis is het Bregman die gelijk heeft, en bij munt is het Rutger.
     En dan gaat Bregman ook nog enkele wetenschappelijke mythes te lijf. Maar daar schrijf ik morgen iets over.

 

* Ik heb overigens niets tegen zelfverzamelde ‘anecdotal evidence’ die zich uitkristalliseert in ervaring en, na reflectie, in gezond verstand (zie hier). Zoiets kan helpen om wetenschappelijke studies kritisch te bekijken. En omgekeerd helpen wetenschappelijke studies om eigen ervaring en gezond verstand te bevestigen, te weerleggen of bij te sturen.

** Bregman heeft vooral gesproken met de kapitein Peter Warner die de jongens op het eiland gevonden heeft. ‘Het geheugen van Peter,’ schrijft hij, ‘bijna negentig jaar oud, bleek uitstekend.’ (blz 54). Op bladzijde 160 noteert hij echter, in een andere context: ‘Nu weet iedere detective dat het menselijk geheugen nogal onbetrouwbaar is.’ De particuliere vaststelling en de algemene vaststelling sluiten elkaar natuurlijk niet uit, maar mij storen zulke advocatentrucjes.  

*** Diplomaat en schrijver Joseph de Maistre woonde in 1808 een parade bij van het Russische leger. Op een bepaald moment moesten de soldaten een salvo in de lucht afvuren. Het was bedroevend, vond Maistre. Meer dan een derde van de geweren gingen niet af. Sommige toeschouwers beweerden dat veel geweren kapot waren. Maistre dacht er het zijne van. 
Cest la peur des recrues qui craignent de tirer, schreef hij aan zijn broer.

4 opmerkingen:

  1. Een theorie over de goedheid van de mens zou kunnen beginnen bij het gebruik van geweld en bv. het brengen van mensenoffers, ook offers van kinderen. Wereldwijd meerdere keren uitgevonden en toegepast.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ik neem aan dat Bregman dat zou situeren rond de zondeval van 10 jaar geleden: na de overgang van het vreedzame oercommunisme naar de landbouwmaatschappij met een elite die het geweld opdrong aan de van nature vreedzame mens.

      Verwijderen