Utopisten zijn een gevaarlijk ras, zeker als het hen ernst is. Ze menen te weten hoe de ideale maatschappij eruit moet zien en hoe die moet worden verwezenlijkt. Zo’n verregaande verwaandheid verraadt op zich al een gebrek aan intelligentie en zeker aan wijsheid. Als ze, naast ernstig en verwaand, ook nog eens logisch, wiskundig en utilitair zijn ingesteld, loopt het helemaal fout. De logica gebiedt hen dan om de tegenstanders van de ideale maatschappij te vermoorden. De meer menslievende utopisten tonen zich bereid om zulke moorden te betreuren, maar in hun berekeningen kunnen enkele duizenden of tienduizenden slachtoffers nooit opwegen tegen de volmaakte gelukzaligheid van de vele miljoenen anderen.
Als je het zo bekijkt, is Boudewijn van Houten, in zijn romannetje Mijn heilstaat geen echte utopist, evenmin als Swift dat is als hij het land van de Houyhnhnms beschrijft. Van Houten is niet helemaal ernstig, weet niet hoe hij zijn heilstaat zou kunnen verwezenlijken*, en is niet van plan iemand te vermoorden als gevangenisstraf volstaat. In zijn heilstaat wordt niemand geëxecuteerd. Aan het einde van het boekje geeft hij toe dat hij eigenlijk liever niet in een heilstaat wil leven, want dan zou hij niets meer hebben om op te kankeren.
Het boekje is opgevat als een reisverhaal. De verteller is een Nederlandse journalist die het Centraal-Europese hertogdom Transvilië bezoekt, een staat die volgens conservatieve principes wordt bestuurd. De journalist trekt rond en spreekt met enkele inwoners: een kolonel, een professor, een schilder, een plaatselijke schone op wie hij verliefd wordt, en met de hertog zelf. Hij stelt vast dat de zaken er helemaal anders zijn, en beter, dan ze in de buitenlandse pers worden voorgesteld. Het doet denken aan de reisverslagen van de fellow-travelers die naar communistisch Rusland en China trokken en daar vaststelden dat er plaatselijke schonen waren, dat de mensen er gelukkig bij liepen, dat ze de deuren van hun huizen niet op slot deden, en dat ze zich in elk geval neerlegden bij een staatsbestel dat voor hen zo vanzelfsprekend was als de opgaande zon.
De utopie van Van Houten is idioscyncratisch. Alles waar hij een aversie voor heeft, is toevallig afwezig in Transvilië: huismijt wordt er uitgeroeid, bouwvakkers zijn aan het werk zonder luide muziek, niemand schrijft haiku’s, er is geen subsidie voor experimenteel toneel, in de concertzalen speelt men geen ‘priegelwerkjes van Chopin, zeurliederen van Schubert of zo’n chichésymfonie van Haydn’, bij het vrijen ‘zit de vrouw niet altijd feministisch op de man’, er zijn geen overbetaalde CEO’s, medische specialisten rijden niet rond in Maserati’s, de mensen kijken weinig tv, je hebt ’s avonds geen lege straten en de mensen die in de volle straten kuieren en keuvelen, zijn netjes en smaakvol gekleed. Verder zijn er geen onbeleefde kinderen, geen charmezangers, geen gewelddadige voetbalsupporters, geen kookboeken in de boekenwinkels, en er is geen gebrek aan parkeerruimte voor SUV’s.
Het sterke punt van Van Houten is dat zijn utopie op het eerste gezicht niet frontaal botst met de menselijke aard. Ze vereist geen Nieuwe Mens. De geschetste samenleving is niet per se onmogelijk, meer zelfs ze heeft in grote lijnen bestaan. Het is een soort collage van kenmerken uit het tsaristische Rusland, het biedermeier Oostenrijk, het Franse Second Empire, het Italië van Mussolini, de DDR van Honnecker, het Zwitserland van de koekoeksklok en de kleinburgerlijke Lage Landen van de jaren 50, die Van Houten nog gekend heeft, en ik ook een beetje. In zo’n operettesamenleving is het goed leven voor een heer van stand. Autorijden is een rustige bezigheid want er is weinig verkeer. Als je de trein neemt, kun je kiezen tussen eerste, tweede en derde klasse. Er zijn ook wachtzalen eerste, tweede en derde klasse. De bediening in de restaurants is uitstekend, de kelners zijn snel en beleefd, de dienstertjes dragen een zwart jurkje met daarboven een een schortje ‘met dezelfde randjes als die van onder de taarten uitsteken.’
Je kunt tegen de heilstaat van Van Houten allerlei bezwaren indienen. Hypocrisie, paternalisme en cynisme bijvoorbeeld. Godsdienst en kerk worden aangemoedigd om het gewone volk gelukkig te houden, terwijl de elite zelf, die braaf de kerkdiensten bijwoont, niet hoog oploopt met zulke fabeltjes. Ook is men er niet erg rechtlijnig. Immigratie uit moslimlanden wordt streng beperkt, maar de elite koestert veel respect voor de islam, en met name voor het Ottomaanse verleden; boeren mogen geen tractoren gebruiken, maar ze mogen wel met terreinwagens rondrijden omdat ze die ‘echt nodig’ hebben. Transviliërs willen niet dat de Verenigde Naties in hun land normen en waarden komen opleggen, maar zelf voert het land in zijn Afrikaanse kolonie een nieuw maatschappelijk systeem in ter vervanging van de ‘achterlijke gebruiken’. Luieren wordt afgekeurd bij het eigen volk, maar gesmaakt in vakantielanden als Marokko waar ‘zo’n muzelman tegen een muur leunt en een pijpje rookt’: dat zorgt voor de relaxte sfeer die de toerist opzoekt. Ook van studenten, meestal afkomstig uit elitemiddens, wordt niet verwacht dat ze zich doodwerken. Men bewondert schrijvers en denkers als George Orwell en Jean Sévillia die men in eigen land in de gevangenis zou stoppen als staatsgevaarlijk. Maar een ware conservatief tilt niet zwaar aan die bezwaren: een beetje hypocrisie, paternalisme, cynisme en ambivalentie horen erbij.
Een ander bezwaar waar de ware conservatief niet over struikelt, is dat van de ongelijkheid. Alleen de vermogenden hebben stemrecht, rijke jonge vrouwen hebben kindermeisjes en arme jonge vrouwen zijn kindermeisjes. De rijken gaan op restaurant en de armen zijn kelners – dus niet zoals bij ons, waar kelners ook best op restaurant kunnen als ze dat willen. De rijken beschikken voor alles over dienstpersoneel, dat betaalbaar is omdat de lonen zo laag zijn. De Transviliërs waar de Nederlandse journalist mee spreekt, verzekeren hem ervan dat zowel de rijken als de armen tevreden zijn met die regeling, de rijken omdat ze hun plaats niet moeten ruilen met de armen, en de armen omdat het niet bij hen opkomt dat ze hun plaats zouden kùnnen ruilen met de rijken.
Een vraag die bij zich bij elke conservatieve utopie opdringt is deze: hoe conserveer je het conservatisme? Hoe voorkom je dat de ideale samenleving verwatert en altijd maar verder afglijdt naar zijn tegendeel? Het is de oude vraag die de conservatief Plato zich voor zijn ideale republiek ook stelde. Als je niets doet, evolueert de aristocratie – Plato’s ideaal – vanzelf naar een militair bewind, dan naar een heerschappij van de rijken, dan naar een democratie en ten slotte naar het ergste van allemaal: een tirannie. Je moet dus iets doen, anders is het om zeep. In Transvilië bestaat dat iets uit repressie en censuur. Buitenlanders worden bespioneerd. Politieke oppositie wordt er op utilitaire gronden veel zwaarder gestraft dan gewone criminaliteit. Alles wat bij het gewone volk onrealistische verwachtingen zou kunnen wekken, is verboden. Films worden nauwlettend in de gaten gehouden. Televisie is er slechts om de andere dag. Daarentegen mogen wel gematigd-kritische boeken worden gepubliceerd, maar dan enkel in dure uitgaven zodat alleen de elite ze kan kopen. Zo liberaal is men wel**.
Nog belangrijker dan politieke repressie is de niet aflatende staatsbemoeienis met de economie. Er moet vooral worden vermeden dat de productiviteit zou stijgen. Het land moet worden bewerkt met paarden in plaats van met tractoren. Buitenlandse handel moet worden vermeden. Autarkie is de norm. Industriële vernieuwing moet worden afgeremd. Dan blijft het algemene loonpeil laag, waardoor ook kindermeisjes, dienstmeisjes, kelners en tuinmannen goedkoop blijven. Dan slibben de wegen niet dicht door proleten die zich met de auto naar hun werk begeven en blijven de badplaatsen exclusieve oorden voor de betere standen. En dan heeft het gewone volk geen overtollig geld in handen waarmee het zijn vulgaire stempel zou kunnen zetten op ’s lands cultuur. Volksdansen en folkloristische klederdracht, dàt kan wel.
Iemand die zich, net als ik, soms de vraag stelt of hij nu eigenlijk liberaal of conservatief is, kan met Van Houtens boekje zijn voordeel doen. Ik zou geloof ik niet willen leven in het Galt’s Gulch, Ayn Rands ultraliberale utopie, maar een bestaan in het conservatieve Transvilië lokt mij evenmin. Ik kijk dagelijks tv. Ik hou van films, ook als die wat subversief zijn. Ik zie mij niet als kelner in livrei rondlopen, noch als landbouwer in traditionele klederdracht. En mocht ik tot Transviliës elite behoren, dan zou ik mij een beetje schamen voor mijn privileges. Ben ik dan toch ergens anderhalve procent woke?
* Zijn ideale maatschappij is leefbaar omdat ze toevallig over goudmijnen beschikt.
** Ook moet je niet bang zijn om spontaan je mening te geven over vrouwen, homo’s, andere rassen en culturen. Als men daarover van mening verschilt, volgt een beschaafde discussie waarin niemand probeert zijn mening op te dringen. Vrouwen mogen verder studeren of een ambitieus beroep uitoefenen, maar de meesten doen het niet. Homo’s mogen niet trouwen. Echtparen mogen niet scheiden als er kinderen zijn. Tegen overspel, zeker in de artistieke beroepen, wordt welwillend aangekeken.
Resultaten voor idiosyncratisch
BeantwoordenVerwijderenGeen resultaten gevonden voor idioscyncratisch
Een idiosyncrasie is een eigenaardigheid, een typische eigenschap of een karaktertrek van een zaak of persoon. Het woord is afgeleid van het Griekse idiosunkrasia (ιδιοσυνκρασία). In zijn algemeenheid is idiosyncrasie een eigenschap of het gedrag of karakter van een individu, waarmee het zich onderscheidt van de rest.
Idiosyncrasie - Wikipedia