Longreads: als het ietsje (of veel) langer mag zijn

vrijdag 21 januari 2022

De vrije meningsuiting, De Wever en De Dijn

 

      Wij zouden, door al die historische zijsprongen, nog vergeten dat het meningsverschil tussen De Wever en De Dijn eigenlijk over de vrije meningsuiting ging. Het is meestal onnodig om het beginsel ervan zelf te verdedigen. John Stuart Mill heeft het al grondig gedaan meer dan anderhalve eeuw geleden. Ik heb in mijn boekenkast een exemplaar van On Liberty staan dat nog toebehoord heeft aan Alexander Wilkinson Frederick Haycock M.P. die voor Labour verkozen werd in 1923 en 1929. Die brave socialist heeft de belangrijkste argumenten, tegenargumenten en weerlegging van tegenargumenten vlijtig met potlood onderstreept. Sinds On Liberty gaat de inhoudelijke discussie alleen nog over voetnoten, details, mogelijke uitzonderingen, en ook wel eens over evidenties die zelfs Mill over het hoofd heeft gezien.
     De Wever beperkt zijn bijdrage tot de discussie tot twee punten. Hij wijst erop dat liberalen als Louis De Potter de vrije meningsuiting zo stevig verankerden in de Belgische omdat in 1830 de herinnering nog leefde aan de recente dictaturen, dat wil zeggen die van Robespierre tot Napoleon. Zijn tweede punt is dat uitzonderingen op de vrije meningsuiting ertoe leiden dat rechtspraak een populariteitspoll wordt. Vandalisme tegen standbeelden loopt uit op vrijspraak ‘vanwege de vele maatschappelijke steunbetuigen’ en vulgaire uitspraken tegen vrouwen lopen uit op veroordelen ‘vanwege het hoge aantal klachten dat vanuit de samenleving binnenstroomt’* .
    Dat was de bijdrage van De Wever. En De Dijn? Na Mill zou je denken dat de bewijslast aan haar kant ligt, maar erg sterk is haar argumentatie niet. Haar uitweiding dat de vrijheid van meningsuiting vroeger voorbehouden was voor de rijke klasse, kan moeilijk als argument gelden om die vrijheid nu te beperken voor iedereen. Slechts heel orthodoxe marxist-leninisten hebben die redeneertrant gevolgd. Ik geloof niet dat De Dijn een heel orthodoxe marxist-leniniste is.
     Ook haar bewering dat De Wever met zijn ‘totalitair gefantaseer’ overdrijft, brengt de discussie niet verder. Het is waar, De Wever heeft de naam Orwell laten vallen, en daar moet je zuinig mee zijn. Ik schrijf ook te snel ‘Orwell’ of ‘Darkness at Noon’ of ‘Kafka’ als ik het over aanvallen op de vrije meningsuiting heb en ik zou dat beter niet doen. Een argumenten ad Orwellum berust op de vrees voor een speculatief hellend vlak in de toekomst. Op het heden toegepast is het een overdrijving en je moet al een héél integere opponent hebben als die door een overdrijving heen wil kijken naar de kern van waarheid die erin zit**. Wellicht legt De Dijn die integriteit aan de dag in haar wetenschappelijk werk, maar vindt ze, zoals velen, dat je het in een polemiek aan jezelf verplicht bent om te schoppen waar het zeer doet en dat je elke overdrijving van de opponent moet aangrijpen om zelf ook te overdrijven.
      Hoewel De Dijn het niet met zoveel woorden zegt, is haar belangrijkste argument terug te voeren op de kwalijke aard van discriminatie en misogynie. Dat die aard kwalijk is, zal ik niet betwisten. Maar dan rijst de vraag: hebben we het over woorden of daden? Of is het verschil tussen die twee niet belangrijk? Ik kan begrijpen dat men sommige discriminatoire daden nefast vindt. De Wever vindt dat bijvoorbeeld ook. Maar er is een groot verschil tussen het daadwerkelijk discrimineren enerzijds en het ‘aanzetten tot discriminatie’ anderzijds. Zelf heb ik geen huis om te verhuren. Ik kan dus niemand op de huurmarkt  discrimineren. Maar ik vind wel, op principiële gronden, dat een huiseigenaar zijn woning mag verhuren aan wie hij wil, en daarbij gelijk welke ‘minderheid’ mag bevoordelen of discrimineren.  Ik schrijf dat ook af en toe in een stukje en ik heb het hier ook weer geschreven? Heb ik mij nu schuldig gemaakt aan het ‘aanzetten tot discriminatie’? En maakte professor Matthias Storme zich schuldig aan het ‘aanzetten tot discriminatie’ met zijn beroemde essay ter zake? Als dàt uit de wet volgt, zou ik de wet veranderd willen zien. 
     ‘Door Hoeyberghs te verbieden aan te zetten tot haat en geweld tegen vrouwen,’ schrijft De Dijn, ‘gaat niets waardevols verloren.’ Daar ben ik het niet mee eens. De uitlatingen van Hoeyberghs zelf zijn inderdaad niet waardevol, althans niet in mijn ogen – hij denkt daar wellicht anders over 
, maar het recht om die uitlatingen te doen, dat is wél waardevol. Ik geloof dat een grote meerderheid van de mensheid dat onderscheid niet wil maken: het onderscheid tussen de inhoud van een mening en de vrijheid om die mening te verkondigen. Maar sinds de Verlichting zou je van de geschoolde elite verwachten dat ze dat onderscheid wél maakt. Om een beroemde variatie op Voltaire op mijn beurt te variëren, het beginsel moet zijn: ik mag jouw mening waardeloos vinden, maar ik zal altijd jouw recht verdedigen om die waardeloze mening uit te spreken, neer te schrijven en te verspreiden.

      De Dijn stelt dat het ‘misogyne mensbeeld’ dat door Hoeyberghs in stand wordt gehouden, ‘in België jaarlijks tientallen dodelijke slachtoffers maakt.’ Hoe speculatief dat oorzakelijk verband hier ook is, het valt niet te ontkennen dat er meer mannen hun vrouw, dan vrouwen hun man vermoorden. Ook mogen we aannnemen dat de meeste van die mannen minstens één vrouw intens gehaat hebben. Maar mysogynie in het algemeen uit de wereld helpen, ik weet het niet hoor. Er zijn altijd mannen én vrouwen geweest die vanuit een ongelukkige ervaring een veralgemeende haat tegen het andere geslacht hebben ontwikkeld. Dat is dubbel jammer, want zowel haat als veralgemening zijn een kwalijk iets. Maar moet je daar juridisch iets tegen beginnen?
     Soms leen ik aan vriendinnen een essaybundel van Schopenhauer uit. Ik raad hen dan altijd aan om de eerste twee stukken over te slaan omdat daarin denigrerend over vrouwen wordt gesproken. Als ik zoiets als vrouw zou lezen zou ik mij, met mijn tere temperament, gekwetst voelen. Als ik lees wat radicale feministen soms over mannen zeggen, voel ik mij dieper gekwetst dan ik durf toe te geven. Ik denk dan snel even aan iets anders. Maar het komt in elk geval nooit bij mij op om die radicale feministen het recht te ontzeggen om zulke onvriendelijke dingen over mannen te zeggen. Dat die onvriendelijke dingen gezegd worden vind ik treurig, dat het zeggen van die dingen zou verboden worden, zou ik nog treuriger vinden, maar het allertreurigste vind ik dat  dat academisch geschoolden 300 jaar na Voltaire dat onderscheid nog altijd niet maken***.

      Toch is het niet al treurnis in het stuk van De Dijn. Af en toe valt er ook iets te lachen. Naar het einde toe, schrijft De Dijn iets over de strategie van rechts om zich te presenteren als verdedigers van de vrije meningsuiting. ‘Die aanpak,’ schrijft ze, ‘heeft een enorme boost gegeven aan radicaalrechts. Uit onderzoek blijkt dat radicaalrechtse politici in de Lage Landen al jaren veel meer media-aandacht krijgen dan je zou verwachten op basis van hun kiezersaantallen, ongetwijfeld omdat journalisten bang zijn anders te worden weggezet als onderdeel van het onderdrukkende establishment.’ 

     Is dat niet enig? Dat voortdurend verspringen van ‘rechts’ naar ‘radicaalrechts’? En dan die ‘Lage Landen’! De Dijn werkt natuurlijk in Nederland, maar ik kan haar verzekeren dat ‘radicaalrechts’ in Vlaanderen altijd minder persaandacht kreeg en krijgt dan je zou verwachten op basis van hun kiezersaantallen. Als er een onderzoek bestaat dat dat tegenspreekt, is het een flutonderzoek. En ten slotte die journalisten die bang zijn om als onderdeel van het establishment te worden weggezet en daarom radicaalrechts extra media-aandacht schenken. Welja, ik vind daar iedere morgen bij het ontbijt enkele treffende staaltjes van in mijn vertrouwde Nieuwsblad! Zal dat morgen nog zo zijn, vraag ik mij af, als we overstappen op De Standaard? Misschien zijn de journalisten daar nóg banger om bij het establishment te worden gerekend!

 

* Dat ‘hoge aantal klachten uit de samenleving’ werd op het proces tegen Hoeybergs gebruikt als argument door het Instituut voor Gelijkheid van Kansen dat zich burgerlijke partij had gesteld.

** De Wever haalde de naam van Orwell aan in het kader van het proces tegen Bart De Pauw, proces waarin het Instituut voor Gelijkheid van Kansen, gefinancierd met overheidsgeld, tussenkwam in naam van de ‘maatschappelijke schade’ die voornoemde De Pauw had aangericht. Je kunt daar drie dingen bij opmerken. Ten eerste, die specifieke door De Wever geschetste praktijk wordt niet beschreven in Orwells 1984. Ten tweede, de praktijk is er niet minder kwalijk om en werd terecht door de rechtbank verworpen. Ten derde, De Dijn haalt wel de Orwell-verwijzing aan maar zegt niets over de context, wat overigens haar goed recht is, want in een kort essay moet je niet overàl op ingaan.

*** Op Facebook las ik ergens dat Bart De Wever ‘netjes de mond gesnoerd was’ door De Dijn. ‘De mond snoeren’ is als figuurlijk taalgebruik wat ongelukkig als de discussie over de vrije meningsuiting gaat. Je weet nooit helemaal zeker of de persoon die dat zegt, het niet ook letterlijk meent.

4 opmerkingen:

  1. "Iemand de mond snoeren" is niet iets argumentatief, iets redelijk. De uitdrukking is niet alleen ongelukkig, maar ook fout. Allicht bedoelde de auteur dat BDW tot zwijgen was gedwongen, omdat hij de superieure argumentatie van De Dijn niet aankan.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Tot zwijgen dwingen door superieure argumentatie ... Dat zal wel betekenis geweest zijn. Maar of zoiets ooit gebeurd is in de geschiedenis van de politiek, dat weet ik niet. In de wetenschap zal het wel eens gebeurd zijn.

      Verwijderen
  2. Snoeren, muilkorven, muilbanden, scold's bridle, .... dat zijn nu net geen argumentatieve technieken.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. De Dijn schrijft meermaals (radicaal)rechts waardoor een soort 'guilt-by-association'-effect ontstaat. Erg professoral is dit niet.

    BeantwoordenVerwijderen