Bij feestelijke gelegenheden hoort een kort toespraakje. Ik mocht er eentje houden vorige week.
“Papa wordt, wat is het nu weer – 98? 99? – in elk geval een van de twee.
“Papa heeft in zijn lange leven veel meegemaakt, waardoor hij het menselijke ras met een zeker wantrouwen is gaan bekijken. In gezelschap kan hij dat goed verbergen onder een flinke laag minzaamheid, vooral tegenover onbekenden, maar in intieme kring citeert hij wel eens het versje van Christopher Morley: This is all we ever say: ego, mei, mihi, me. In het Nederlands: ik-mij-mijn-ik. ’t Is een mooie levenswijsheid: pas op voor mensen: ze zijn soms een heel klein beetje egoïstisch.
“Onze neef in het verre Amerika noemde papa ooit ‘the most cynical man he ever met.’ Dat is dan ook weer overdreven. Zoals jullie weten heeft papa zijn eerste pensioenjaren gebruikt om drie boeken te schrijven in elegant Engels, en in die boeken is weinig cynisme terug te vinden. Je vindt er meer mildheid, dankbaarheid en mededogen dan je van een cynicus kunt verwachten. Het is eerder de kijk van een romanticus die zijn ogen niet sluit voor de realiteit, en die die realiteit dan beschrijft met lichte spot en zelfspot.
“Als kind heb ik van papa af en toe goede raad gekregen. Ik herinner er mij nog veel van. Dat ik mij altijd moest gedragen als een gentleman. Dat, als ik een zakdoek gebruikte, dat moest doen met ‘natuurlijke en sierlijke gebaren’. Dat ik moest oppassen voor saloncommunisten. Die laatste raad heb ik wat te letterlijk genomen en ben dan een straatcommunist geworden, wat weer niet goed was.
“Eén raad herinner ik mij nog goed. Ik was twaalf jaar en we zaten alleen in de auto. Ik denk dat ik mij juist was gaan inschrijven in het Sint-Aloysius College in Menen. Ik was bang voor de nieuwe school met die nieuwe moeilijke vakken als Latijn en meetkunde. Papa stelde mij gerust. Hij was zelf dat Sint-Aloysius College, dat Latijn en die meetkunde zonder kleerscheuren doorgekomen. Het belangrijkste was, zei hij, dat ik het onderscheid leerde maken tussen hoofdzaken en bijzaken. Dat was een goede raad, maar het is mij nooit gelukt die in de praktijk om te zetten. Gelukkig heb ik nu een zoon die dat wel kan. De goede raad heeft een generatie overgeslagen.
“Iedereen weet dat papa een goed geheugen heeft, dat hij door oefening onderhouden heeft. Hij kent geloof ik nog de namen van alle acteurs die meespelen in de twee Ten Commandments van Cecil B. De Mille, die van 1956 én die van 1923, en ook de acteurs geloof ik die meespelen in William Wylers Ben Hur, alhoewel hij nooit vergeet voor dat laatste verhaal zijn voorkeur uit te spreken voor de versie van Fred Niblo uit 1925, met Ramon Novarro in de hoofdrol. Papa’s kennis van oude films, geschiedenis, en aardrijkskunde, van dynastieën, mensenrassen en obediënties binnen het christendom, is encyclopedisch te noemen. Hij is dan ook de enige mens die ik ken die niet alleen een 33-delige encyclopedie bezit, maar ook oneindig veel uren in elk van die delen gelezen heeft.
“Dat van dat goede geheugen en van die uitgebreide kennis, dat staat dus vast. Nu een heel andere vraag: heeft papa naast een goed geheugen ook een goed karakter? Hier is ruimte voor nuance. Hijzelf vindt, geloof ik van wel. Voor de anderen … het hangt ervan af. Toen ikzelf 16 jaar was, vond ik dat papa een lastig karakter had. Toen ik 26 jaar was, vond ik dat niet meer. Papa was erg veranderd, vond ik. Het heeft nog heel lang geduurd voor ik begreep dat ik het was die veranderd was. 16 jaar is een slechte leeftijd om de wereld en de mensen te beoordelen*.
“Papa heeft drie zoons. Ik heb papa daar nooit over horen klagen, terwijl mama daar bijna dagelijks iets over zei. Iets als ‘drie zoons, drie knechten, en niet één meisje – wat kun je daar nu mee aanvangen?’ Papa zei zoiets niet. Die drie zoons zijn overigens, hoe zal ik het zeggen, nogal verschillend. Maar alle drie hebben ze wel iets van papa meegekregen, de jongste laat niet op zijn kop zitten, de middelste is een romantische pessimist, en ikzelf zit graag heel lang in bad. Als onze kinderarts vroeger op visite kwam op zaternamiddag – en dat was bijna elke week want we waren vaak ziek – dan wilde hij graag wat met papa praten – als ontwikkelde mensen onder elkaar. Maar dan zat papa in bad. De goede dokter moest dan heel lang wachten, dronk whisky ondertussen, en las stripverhalen die overal in het huis rondslingerden, waarbij hij heel hard lachte.
“Die stripverhalen hadden wij kinderen trouwens beter niet laten rondslingeren. Papa kon daar heel boos om worden. Op een dag kwamen we thuis en waren alle stripverhalen verdwenen. Waar die naartoe waren, heeft papa tot op vandaag niet willen zeggen. Dat is ongeveer het enige slechte dat ik van papa kan zeggen. Het andere is dat hij soms met zijn zonen een weddenschap aangaat met een Porsche als inzet, en dat hij dan, als hij die weddenschap verliest, want wij spelen op zeker, dat hij dan komt aandragen met de uitvlucht dat hij een speelgoed-Porsche bedoelde. En ook die speelgoed-Porsche krijg je dan niet.
“Maar verder dus niets dan goeds, en veel te veel om op te sommen. Om zijn gezin te onderhouden – ons dus – heeft hij zich in de zakenwereld begeven – wellicht niet zijn natuurlijke milieu, maar hij heeft het er toch behoorlijk van afgebracht. Het was een harde wereld die voortdurend veranderde. Branches die eerst winstgevend waren, gingen achteruit, en papa reageerde telkens met nieuwe initiatieven, nieuwe activiteiten, en nieuwe experimenten, zoals zelfstandige ondernemers dat kunnen. Toen de voorloper van Roularta hem ooit voorstelde om in het hoogste management van hun bedrijf te komen werken, heeft papa uiteindelijk geantwoord: ik ben toch liever een kleine baas, dan een grote employé. Dat is een mooi, trots antwoord.
“Om te besluiten. De Franse schrijver Victor Hugo heeft een beroemd boek geschreven: ‘L’art d’être grand-père’. De kunst en de kunstjes van het grootvader zijn. Ik heb dat boek niet gelezen, maar ik heb papa, d.w.z. pépé, d.w.z. opa, geobserveerd wanneer hij met zijn kleinkinderen omging. Eén kunstje van het grootvaderzijn ken ik dus al: je moet op je knieën over de vloer kunnen kruipen. Ik heb het hem vele keren bij Jan zien doen, en hij heeft het ongetwijfeld ook vele keren bij zijn twee andere kleinkinderen gedaan. Waarvoor dank.”
*Mijn vader noemde die leeftijd indertijd ‘l’âge ingrat’. Toen ik hem vroeg wat dat precies betekende, zei hij dat ik dat later wel zou begrijpen. Hij geloofde blijkbaar dat inzicht maar kwam door ervaring. Hij geloofde niet dat je alles uit kon leggen. Zelf geloofde ik dat wel, en ben later leraar geworden.
Wie zoiets kan en mag schrijven, is een gelukkige mens!
BeantwoordenVerwijderenMooi.
BeantwoordenVerwijderenInderdaad mooi!
BeantwoordenVerwijderen