Longreads: als het ietsje (of veel) langer mag zijn

woensdag 29 november 2023

Mijn eigen steenkolen-Engels, en andere kortjes

 


Mijn eigen steenkolen-Engels
     In de Wereld van Sofie hoorde ik vandaag taalsocioloog Wim Vandenbussche uitleggen hoe het komt dat we slechter Engels praten als we te maken hebben met iemand die zelf slecht praat. Dat kwam volgens Vandenbussche door de ‘accommodatie’: we passen ons uit een onbewuste solidariteit aan aan het niveau van onze gesprekspartner. Sommigen doen ook het tegenovergestelde: ze gaan met opzet Oxford-Engels praten om zich boven de gesprekspartner te plaatsen.
     Ik geloof er niet veel van. Mijn Engels werd inderdaad slechter door mijn contact met het slechte Engels van mijn leerlingen, maar dat van mijn collega JP, wiens leerlingen nog slechter Engels praatten, bleef mooi correct en Oxford-achtig. Nochtans was JP meer geneigd om zich tegenover zijn leerlingen ‘solidair’ op te stellen dan ik. Hij bracht voor elk van hen aan het einde van het jaar een handgeschreven afscheidsbrief mee, en die had voor elke leerling een verschillende inhoud.
     Ik heb een andere theorie om dat slechte interactie-Engels te verklaren. Als we een taal leren, doorlopen we verschillende stadia, waarbij elk stadium beter is dan het vorige. Maar die oudere stadia blijven aanwezig in onze hersenen. Als we praten met iemand die slecht Engels spreekt, of als we aan de telefoon komen, dan worden die oudere stadia geactiveerd. Het ergste is als we aan de telefoon moeten praten met iemand die slecht Engels spreekt. Maar als je heel, heel goed Engels kent, zoals JP, dan roeren die oudere stadia zich niet. Ze blijven diep in de hersenen verborgen en geven geen kik.
      Ik herinner mij telefoongesprekken op vakantie met onze Italiaanse huiseigenares waarin mijn Engels zich ongeveer op het niveau van Guy Verhofstadt bevond, maar dan nog luider. Ik word er door vrouw en zoon nog altijd om uitgelachen, al zou mijn vrouw in een Italiaanse winkel ook wel eens ‘raped cheese’ durven bestellen.
     In een Italiaans ijssalon is de catastrofe voor mij volledig want ik wil dan duidelijk maken dat ik ijs uit een bakje wil eten en niet uit een hoorntje. Dat is voor mij een zaak van leven of dood, ik krijg jeuk van de stress, en mijn Engels wordt dat van Theo Francken. Ik wijs met de vinger en herhaal wanhopig 
bakje, bakje in plaats van bijvoorbeeld zoiets als I would prefer it if you put the ice cream in a tub instead of in a cone if its all the same to you.
     Daarmee wil ik de ‘accomodatietheorie’ van Vandenbussche niet helemaal verwerpen. Die Vandenbussche is toch een geleerde, al is het in de taalsociologie. Ik kom hem een eind tegemoet. Als ik met een Italiaan Engels praat, dan wil ik mij niet solidair opstellen, ik wil mijzelf ook niet boven hem plaatsen. Maar ik wil wel begrepen worden, en onbewust denk ik dan dat hij slecht Engels – vooral als het heel luid is –  beter begrijpt dan goed Engels. Waarom zou hij het zelf anders spreken?

De gevestigde media en de democratie
     In zijn stuk over het krantencontract in De Standaard (29/11) probeert Karel Verhoeven te doen wat we allemaal wel eens doen: van twee walletjes eten. Enerzijds schrijft hij: ‘Gevestigde kranten en nieuwsmedia hoeven geen subsidies. De vrije markt van geïnteresseerde lezers die willen betalen voor het werk van een redactie naar hun keuze, werkt prima.’ Maar twee zinnen verder heet het dat ‘kwaliteitsvolle vrije journalistiek ook een publiek goed is.’ Het ‘onderschragen ervan is belangrijk.’ Publiek goed ... onderschragen … dus toch subsidies? Al is het niet voor krantenbedeling, want Verhoeven gelooft niet in de toekomst van de papieren krant.
      Leuk is dat de hoofdredacteur tussen zijn twee tegenstrijdige stellingen een verwijzing naar Geert Wilders als bruggetje gebruikt. Die naam roept emoties op en dat leidt de aandacht af. Heel slim.

De twee kanten van het verhaal
     Overigens heeft Verhoeven wel gelijk als hij schrijft dat de ‘gevestigde kranten en nieuwsmedia’ een rol te spelen hebben in de democratie. De gevestigde media mogen eenzijdig zijn, ze zijn het minder dan de bubbel waarin we ons bevinden als we de sociale media aandoen. Elke linkse krant heeft wel een centrumrechtse columnist. Soms krijgen we in een artikel zelfs de twee kanten van een verhaal. In De Standaard van 24 november stond er warempel een stuk over lithiummijnen in Argentinië waarin, geloof het of niet, zowel de voor- als tegenstanders aan het woord kwamen. Meestal lees ik over industriële, agro-industriële of mijnbouwprojecten in de Derde Wereld alleen wat de tegenstanders erover te vertellen hebben.  

Vrijheid voor haatspraak
     Enige tijd geleden is een vrouw tot zes maanden gevangenisstraf veroordeeld voor, onder andere, het posten van een beeld van een brandende moskee vergezeld van het bijschrift ‘Ook ik steun de warmste week.’ Els Keytsman van Unia vindt dat beeld en dat bijschrift een voorbeeld van verachtelijke haatspraak, en dat vind ik ook. 
We merken, zegt Keytsman nog, dat mensen die online haatspraak verspreiden … niet meer spreken over Turken en Marokkanen, maar wel over religie.’ Dat is ook waar. Maar verder vindt Keytsman nog dat de grondwet moet veranderen* om het gerechtelijk vervolgen van zulke religiehaat te vergemakkelijken. ‘ Daarmee ga ik dan weer niet mee akkoord.
     Neem een ander voorbeeld van religiehaat dat redelijk bekend is.  ‘Quand le dernier des rois sera pendu avec les boyaux du dernier prêtre célibataire, le genre humain pourra espérer être heureux.’ Mijn leerlingen zeiden op een presentatie vaak dat dat een uitspraak was van Victor Hugo. Ik weet niet hoe ze daarbij kwamen. Waarschijnlijk kopieerden ze die fout van elkaar, in weerwil van mijn vraag om originele fouten te maken. Maar waar de eerste leerling die fout vandaan haalde, blijft een raadsel.
      In werkelijkheid is de uitspraak van dorpspastoor Jean Meslier (1664-1729). Ze werd geparafraseerd door Diderot en werd ruim verspreid door Voltaire. We kunnen over die haatpraak twee geloofwaardige dingen zeggen. Eén: ze is fout want het geluk van de mensheid wordt niet uitsluitend belemmerd door de aanwezigheid van koningen en priesters en, en twee: ze kan mee verantwoordelijk geacht worden voor de anti-kerkelijke terreur van de Franse Revolutie.
     Toch moet zo’n uitspraak in een liberale democratie mogelijk zijn. Wat moet men anders doen? Een boek zoals dat van Meslier verbieden? Mensen als Diderot in de gevangenis gooien? Mensen als Voltaire verbannen? Maar men heeft dat allemaal gedaan, en het heeft niet geholpen om de terreur te vermijden. En trouwens, die fameuze uitspraak heeft niet alleen bijgedragen aan de tijdelijke terreur, maar ook aan de blijvende secularisatie van de Europese samenleving.
     Dus: ‘Pas als de laatste imam zal zijn opgehangen met de darmen van de laatste jihadist, kan de mensheid hopen om gelukkig te worden.’ ’t Is een terrible petite phrase, maar het moet kunnen, in een liberale democratie.

Schemering of crépuscule
 
 
     Op de FB-pagina van Herman Jacobs bogen verschillende taalminnaars zich over de vraag wat nu het mooiste woord was voor die toestand entre chien et loup – wat kan men dat toch mooi zeggen in het Frans. Was het nu schemering of crépuscule? Herman ontbond zijn duivels – en hou je dan maar gedeisd – tegen crépuscule dat hij een ‘lawaaierig knetterend rotwoord’ vond. ‘Het begint met een knallende plofklank, die niet voor niets die naam heeft gekregen, gevolgd door een gutturale ontploffing ter hoogte van de huig, gevolgd door iets dat erin slaagt het sinistere van die eng sissende s te combineren met het lugubere van die affreuze u’s, met dan nog een keer die ellendige knal-k ertussen gegooid. Vréselijk woord om nu juist schemering mee uit te drukken. Als het nu ‘heidens kabaal’ of ‘onzinnig getoeter’ had betekend, dan had je me niet gehoord.
     Ik word er even stil van.  Nu ik er dieper over nadenk, is entre chien et loup eigenlijk ook niet zo heel mooi, en het betekent eigenlijk niet helemaal hetzelfde als crépuscule. Maar de hoofdzaak is dat ik met Herman akkoord ga dat crépuscule niet uitdrukt wat het betekent. In Stephen Ullmanns Précis de sémantique française las ik ooit dat de woorden jour en nuit vanuit de klanksymboliek gezien eveneens fout zaten. De donkere ou-klank deed meer aan de nacht denken en de scherpe i-klank meer aan de dag.
     In elk geval, leve de schemering! Al was het maar vanwege dit mooie lied. 

Voorspelbaar rijm
     Als iemand die stukjes in proza schrijft, moet ik voortdurend vechten tegen rijm, assonantie en alliteratie die ongewild in mijn teksten opduiken. Dichters moeten die dingen juist opzoeken, en het wordt hen kwalijk genomen als ze er zich vanaf maken met al te voorspelbare effecten. Ik hou van jou, en blijf je trouw, want je ogen zijn blauw gaat door voor een blijk van slechte smaak. En terecht, want de helft van de charme van een gedicht bestaat erin dat de dichter een inspanning moet doen om, door de rijmdwang, een ander woord te gebruiken dan hij normaal zou doen. Hij moet dus een onvoorspelbaar woord kiezen. De andere helft van de charme bestaat erin dat de lezer die inspanning niet merkt, zodat het onvoorspelbare woord voorspelbaar lijkt.

 * Opiniedelicten moeten voor het Hof van Assisen komen, wat een zware procedure is. Keytsman wil die door de correctionele rechtbank laten behandelen. Veel gemakkelijker voor als ze weer een proces wil inspannen tegen een haatspreker.

 

3 opmerkingen:

  1. Ja is toch ook een pak enthousiaster dan het zuinige oui. Frans is gewoon een foute taal ;)

    In mijn jeugd las ik veel en zo dacht ik dat begerig met de klemtoon op de eerste lettergreep werd uitgesproken. Ik was en ben nog steeds ontgoocheld in de juiste maar weinig beeeegerige uitspraak

    Dieter

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Schopenhauer noemde Frans een apentaal, vanwege de nasale klinkers geloof ik. En dat op het moment dat het de taal van de beschaving was, een taal die hij overigens uitstekend beheerste.
      Begerig - beverig, waarom niet. Mijn broer las in stripverhalen het woord 'bekennen' als 'beekennen'.

      Verwijderen
  2. Over Engels (de taal):
    1/ Er moet meer Engels in het hoger onderwijs komen (afhankelijk weliswaar van studierichting). De belangrijkste academische informatie vlugger, in grotere hoeveelheid, beter gecontroleerd, beter geschreven beschikbaar in het Engels. Academische vooruitgang is internationaal, je moet anderstaligen ontvangen en zelf naar buitenlandse kenniscentra gaan. Academische kwaliteit wordt slechts effectief als je die internationaal kan publiceren.
    2/ Vlaamse academici moeten meer vertrouwd worden met Engels. Het is niet omdat het aanvankelijk moeilijker is, dat men er mee moet stoppen. Als er te veel steenkolenengels is, dan is dat een argument om hoger te schakelen - dat verbetert met de dag.
    3/ Vlaanderen heeft baat bij een intellectuele laag die zich internationaal goed kan begaan. In het Engels, met goed accent, goede structuren en volle zinnen.
    4/ Nederlands wordt niet verdrukt door Engels. De franco-belgen hebben bewust het Nederlands klein gehouden, Vlaamse dialectjes zelfs wat aangemoedigd (op lager niveau). Ook de katholieke overheid heeft Vlaams particularisme aangemoedigd om contact met het noordelijke protestantisme te bemoeilijken. Er is hier geen Engelstalige klasse die manipuleert om Nederlands te verdringen.

    Er is alle reden voor Vlaanderen om beter Engels aan te moedigen. Er zijn veel 'oudere' Vlamingen die Frans als hun eerste vreemde taal hebben, en zij houden nu de ontwikkeling van Engels tegen met drogredenen. Dat is een verloren strijd, maar toch moeten we actief moeite doen om beter Engels aan te moedigen. Doe zoals Wallonie, begin met keuzevrijheid. En academisch maak een vele cursussen (beginnend in bachelor, meer in Master) verplicht in het Engels.

    BeantwoordenVerwijderen