Wat is toch die cultuuroorlog waar iedereen - ikzelf niet uitgezonderd - over spreekt? In De Standaard (22/5) staat een stuk van Korneel Delbeke over het Amerikaanse bedrijfsleven dat ‘in de tang wordt genomen’ door cultuuroorlogen. Wat zijn de thema’s van die oorlog volgens Delbeke: abortus, privacy, het boycotten van Israël, Black Lives Matter, klimaatverandering, rechten van transpersonen, diversiteit in reclame, voor of tegen woke, en ten slotte opvoeding over genderidentiteit en geaardheid in het lager onderwijs.
Delbeke begint zijn stuk met een verwijzing naar een beroemd artikel van Milton Friedman. Daarin stelt de econoom dat een bedrijf maar één maatschappelijke en morele verantwoordelijkheid heeft: het maken van winst voor de aandeelhouder. Dat betekent dat een bedrijf geen morele plicht heeft om te zorgen voor de koopkracht en tevredenheid van de werknemers, noch voor de tewerkstelling, de rassengelijkheid, de vrouwenemancipatie, de vooruitgang in de ontwikkelingslanden en de vrede in de wereld.
Eigenlijk is de stelling van Friedman dat een bedrijf juist dóór haar winststreven al die doelstellingen het beste realiseert. Een goed functionerend bedrijf betaalt hoge lonen om arbeiders aan te trekken en probeert ze tevreden te houden; het zorgt voor werkgelegenheid, promoveert de bekwaamste medewerkers ongeacht hun ras, gender of geaardheid, investeert in onderontwikkelde gebieden, en drijft handel met vijandige landen, wat de internationale spanningen verzacht. Je zou het kunnen vergelijken met een katholiek die hoopt zijn hemel te verdienen door zijn medemensen te helpen.
Ik geloof dat Friedman in grote lijnen gelijk heeft, maar enkele kanttekeningen zijn aan de orde. Bedrijfsmensen moeten zich zoals iedereen aan de wet houden, wat op zich al een hele reeks morele regels met zich meebrengt. Ten tweede kunnen bedrijfsmensen, bij twee gelijkwaardige manieren om winst te maken, degene kiezen die ze de moreel de beste vinden. En ten derde zou je in Friedmans stelling zelf een morele plicht kunnen zien: bedrijven behoren zich politiek neutraal op te stellen. Ze moeten de maatschappelijke discussie overlaten aan het domein waar ze op haar plaats is – in politiek-filosofische boeken, cafédiscussies, verkiezingsdrukwerk en parlementaire debatten.
Vroeger was het voor bedrijfsmensen gemakkelijk om zich politiek en maatschappelijk neutraal op te stellen. Ze wilden verkopen aan een breed publiek – links én rechts, progressief én conservatief – en dat konden ze het beste door de politiek er buiten te laten. Maar vandaag is het moeilijker. Actiegroepen en overheid oefenen druk uit. Louter commercieel gezien kan het beter zijn om een kamp te kiezen, liever dan tussen wal en schip te vallen. Het vereist dan een zekere morele moed om aan het neutraliteitsbeginsel vast te houden. Hetzelfde geldt, mutatis mutandis, voor internationale zang- en sportwedstrijden en sociale-mediabedrijven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten