Longreads: als het ietsje (of veel) langer mag zijn

donderdag 20 juni 2024

Standaardtaal en tussentaal (longread)

Algemeen Schoon Vlaams

       Toen ik naar school ging was ABN – Algemeen Beschaafd Nederlands – nog een vanzelfsprekend ideaal. Er bestonden ABN-clubs, ons spraakkunstboek heette ‘Kleine ABN-syntaxis’, in de gangen hingen bordjes met de wervende boodschap ‘Spreek ABN’. De West-Vlaamse chansonnier Will Tura probeerde zich met een correcte a-klank ook in andere provincies aanvaardbaar te maken. De Oost-Vlaamse boerenzoon Wilfried Martens bereidde zich met een soortgelijke a-klank voor op een carrière in de landelijke politiek. ABN was het middel om de grenzen van dorp en klasse te overstijgen. Het was een middel tot emancipatie.
     Niet iedereen slaagde erin om dat ideale ABN te beheersen. West-Vlamingen als de communistenleider Ludo Martens en de zakenadvocaat Louis Verbeke konden het wel – ze spraken een Nederlands dat leek op dat van Boudewijn de Groot; andere West-Vlamingen, zoals ikzelf, bleven, zelfs na drie jaar dictie aan het conservatorium, hangen in een tussentaal waarin één keer op de drie een ‘g’ met een ‘h’ wordt verwisseld, en een keer op de twee een ‘ei’ als een ‘è ‘wordt uitgesproken. In andere provincies kreeg je een soortgelijk verschijnsel, er ontstonden brede regionale varianten en uiteindelijk begonnen die naar elkaar toe te groeien om een soort Algemeen Schoon Vlaams te vormen.
     Ik heb dat Algemeen Schoon Vlaams voor mijzelf altijd als een vorm van onkunde ervaren. Maar toen ik leraar Nederlands werd, merkte ik tot mijn verbazing dat de nieuwe schoolboeken, onder invloed van taalsociologen, zoetjesaan begrip kregen voor wat zij de ‘tussentaal’ noemden. Ze beschouwden het als een ‘register’ dat geschikt was voor bepaalde situaties en niet voor andere. Ik moest mij geen zorgen maken. Met mijn ouders kon ik dialect spreken, met mijn vrouw en kind kon ik een tussentaal hanteren, en voor de klas moest ik AN - Algemeen Nederlands – spreken. De B van ABN was in de nieuwe egalitaire tijden weggevallen: dialectsprekers of tussentaalsprekers mochten niet impliciet als onbeschaafd worden omschreven.
     De nieuwe schoolboeken legden uit dat alles om ‘keuzevaardigheid’ en ‘register’ draaide. De leerlingen moesten vooral leren dat ze hun register moesten kiezen naargelang de ‘sociale afstand’.  Dialect was voor bij de grootouders, de tussentaal voor thuis en het ABN voor school. Ze mochten die situaties niet met elkaar verwisselen. Als ze bijvoorbeeld ABN gebruikten tegen hun landbouwende grootouders maakten ze een registerfout. Ze hadden de ‘sociale afstand’ overschat. Tegenover de leraar moesten ze dan weer niet met dialect of tussentaal afkomen, want dan hadden ze de sociale afstand onderschat. Wat ze onder elkaar moesten spreken, stond in een ander hoofdstuk uitgelegd, dat over ‘jongerentaal’.
     Die registeruitleg over dialect, tussentaal en standaardtaal bevalt mij niet. Ze is, vind ik, een capitulatie voor le fait accompli, en het argument waar ze op steunt is verkeerd. Ik geef toe dat de feitelijke toestand juist wordt weergegeven. Zo dom zijn die sociologen ook niet. Ik spreek inderdaad min of meer dialect met mijn ouders, tussentaal met mijn vrouw en kind, en toen ik voor de klas stond probeerde ik ABN te spreken. Maar door tussen die drie varianten te laveren, is er geen enkele die ik zuiver kan gebruiken. 
     Zo heb ik drie voltooide deelwoorden voor het werkwoord ‘eten’. In mijn dialect is het ‘kê heetn’, in mijn tussentaal is het ‘ik eb geëten’ en in mijn ABN is het ‘ik heb gegete’. Ik weet perfect waar die verschillende vormen zijn aangewezen. Met mijn situationele keuzevaardigheid is alles in orde. Mijn taalvaardigheid daarentegen … Eens om de zoveel keer zeg ik tegen mijn vrouw ‘ik eb heëtn’, en zei ik in de klas ‘ik eb geëten’, of misschien zelfs ‘ik eb heëten’. Zou het niet veel eenvoudiger zijn als ik altijd ‘ik heb gegete’ probeerde te zeggen? Niet dat het zal lukken in de jaren die mij nog resten, maar elegant pianospelen zal mij ook niet meer lukken en toch blijf ik proberen. En ’t gaat trouwens niet om mij maar om de volgende generaties.

Bekakt spreken

    Voorstanders van het Algemeen Schoon Vlaams halen aan dat die tussentaal voldoende is om je in heel Vlaanderen verstaanbaar te maken. Dat is waar. Als je als Vlaming van om het even welke provincie naar Thuis of Familie kijkt, kun je die series volgen zonder onderschriften. Dat ze je in Nederland schattig vinden als je zo spreekt, laten de Schoon-Vlaamsmensen niet aan hun hart komen. Ook halen ze aan dat wie op de tram het Nederlands van Martine Tanghe nabootst, wel erg bekakt klinkt*. 
     Dat laatste is alweer waar en het heeft twee oorzaken. We zijn op de tram niet gewoon om ABN te horen, en, belangrijker, de persoon die Martine Tanghe nabootst is ook niet gewoon, of altijd gewoon geweest, om ABN te spreken. Hij of zij beheerst het ABN niet  goed genoeg om het natuurlijk en niet-bekakt te laten klinken. Bij Marc Uyterhoeven klonk het ABN natuurlijk. Maar bij Senne Rouffaer in Kapitein Zeppos hoorde je al de inspanningen die de acteur zich had getroost tijdens de dictieles aan het Conservatorium. Als je Conservatorium moet volgen, is het beste wat je kunt hopen dat je kinderen of kleinkinderen goed ABN spreken. 
     Soms kun je echter wel een klein succes boeken op de weg naar correct-maar-toch natuurlijk. Toen ik aan mijn studies in de Germanistiek begon, moest ik voor een persoonlijke taaldiagnose bij Fons Fraters langsgaan. Ik moest een tekstje voorlezen en Fraters was de mildheid zelve. ‘Niet slecht,’ zei hij. ‘Je moet wat beter diftongeren. Het is ‘peil’ en niet ‘pèl’. En let wat op met je eind-n. Jij zegt als West-Vlaming ik wil je sprek’n. Die fout maakt men ook in Groningen. Beter is om die eind-n gewoon weg te laten vallen. Ik wil je spreke.’ Ik probeerde het thuis, en ik schrok van mijzelf. Spreke, spreke … zo onnatuurlijk! Later, toen ik les gaf in het Mechelse, merkte ik dat al mijn leerlingen spreke, spele en lope zeiden, zonder ook maar enigszins onnatuurlijk of bekakt te klinken. Ik denk dat ik het op de duur ook onder de knie heb gekregen, met natuurlijk af en toe nog eens een keertje spreken, en, als ik snel begon te praten aan het einde van de trimester, het gebeurlijke sprek’n.
     In het algemeen bestaat er in het huidige Vlaanderen een kloof tussen de taal van de Nieuwslezer op televisie en de taal van de huiskamer waar die televisie staat. De Schoon-Vlaamsmensen lijken die kloof als een onvermijdelijk en onveranderlijk gegeven te zien. Maar om te beginnen is die kloof niet onvermijdelijk. Kijk naar Amerika. Ik zal niet ontkennen dat de visserszonen en -dochters van Martha’s Vineard een andere taaltje spreken dan de rijke New-Yorkers die er hun yacht hebben liggen. Of dat er niet iets bestaat als Black English. Maar er zijn ook gebieden veel groter dan Vlaanderen, en met veel meer inwoners, waar het huiskamer-Engels ongeveer hetzelfde klinkt als het fameuze Network English. Voor Amerikaanse soaps laat zich dan ook de nood niet voelen om een andere taal te gebruiken dan voor de nieuwsuitzendingen**. Niemand vindt dat die soapacteurs ‘bekakt’ spreken. Misschien spreken ze te ‘wit’, dat kan, maar zo spreken ze thuis ook.
     Verder zijn taalkloven niet onveranderlijk. Vroeger had elk dorp een ander woord voor ‘honing’ of ‘hoefijzer’. Dat is verleden tijd. De dialecten sterven af, grotendeels vanzelf,  en daarmee is in Vlaanderen heel veel taal naar elkaar toegegegroeid. Niet alleen lijkt de dagelijkse taal van West-Vlaamse dertigers nu beter dan vroeger op die van Antwerpse dertigers, ze lijkt zelfs beter, als je erover nadenkt, op die van Hollandse dertigers. Dat naar elkaar toegroeien zie je ook in andere delen van de wereld. Ik geloof dat het Amerikaanse Engels vandaag dichter staat bij het Britse Engels dan dat honderd jaar geleden het geval was, toen Mencken zijn American Language schreef. ABC en BBC zijn naar elkaar toegegroeid.
     Maar wat naar elkaar kan toegroeien, kan ook weer uit elkaar groeien, en dat is nu het geval voor Vlaanderen en Nederland. Ik kijk nooit meer naar Nederlandse zenders. Maar toen ik nog keek, had ik de indruk dat zich daar ook een soort Soaphollands ontwikkelt, zoals bij ons het Soapvlaams. Ik kon het in elk geval niet zo goed begrijpen. Walt Disney-films voor kinderen worden nu apart in het Soaphollands en het Soapvlaams gedubd. Ik veronderstel dat een correcte Nederlandse versie zowel voor Vlaamse als Nederlandse kinderen als ‘bekakt’ zou overkomen. Ik kan dat alleen betreuren.
     Het Soapvlaams met zijn eigen uitspraak en woordenschat terugdringen en vervangen door een meer ABN-variant is een werk van lange duur. De Antwerpenaar heeft zich stap voor stap ontdaan van zijn dialectisch ‘oe iete gaai’ en zegt nu meestal ‘oe noemde gij’. Nu moet hij weer een driedubbele hindernis nemen om nog meer vooruitgang te maken: hij moet leren dat ‘noemen’ hier toch weer ‘heten’ moet worden, hij moet voldoende geconcentreerd zijn om ‘oe’ als ‘hoe’ uit te spreken en de ‘de’ te laten vallen, en hij moet de emotionele hindernis nemen om de ‘ge’ te vervangen door het Hollandse ‘je’. ’t Is erg moeilijk. En voor de West-Vlaming is het nog moeilijker, want als hij zich al de inspanningen van de Antwerpenaar heeft getroost, komt hij nog uit op ‘Goe geet jij?’
    De kwestie hier is deze: de doorsnee Vlaming wil niet klinken als een Batavier of een Kaninefaat, behalve als hij een paar jaar onder hen heeft gewoond. De Vlaamse straatrover die enkele jaren in Amsterdam zijn beroep uitoefende, komt naar zijn geboortestreek terug en zegt spreekt voorbijgangers aan met: ‘Cheif mij je cheld of ik maak je doowd.’ De doorsnee Vlaming vindt zo'n overvaller dan niet alleen brutaal en gemeen, maar ook belachelijk. En onze Vlaming heeft gelijk. Die ‘ch’, die ‘ei’ en die ‘oow’ moet hij helemaal niet nabootsen. Hij moet alleen ‘je geld’ in plaats van ‘uw geld’ leren zeggen als hij vertrouwelijk aan het praten is. Zoals mijn collega Annelies G. altijd zei: als je de leerlingen zover krijgt dat ze ‘je’ zeggen, dan zal ook de rest van hun taal meteen heel wat beschaafder klinken. 
     Er is nog een derde reden waarom ABN zo moeizaam vordert, en dat is faalangst van Vlaamse sprekers. In Het Nieuwsblad van gisteren stond een interview met televisie-kok Domique Persoons. ‘Vroeger,’ zegt de man, ‘trachtte ik krampachtig keurig Nederlands te praten. Op mijn vijftigste besliste ik om gewoon mezelf te zijn.’ Ach, ‘jezelf zijn’ … ik ben meer geïnteresseerd in dat ‘krampachtig’: het doet mij denken aan een stuntelige equilibrist die zich na dertig jaar oefenen nog altijd niet op zijn gemak voelt op het koord, nog altijd bang is om te vallen, en dan maar beslist, voor de zekerheid, om zelf naar beneden springen. Ik heb het vaak gezien in de Engelse les. Sommige leerlingen spraken goed Engels, maar ze wisten dat hun uitspraak niet perfect was. Ze probeerden hun falen dan te camoufleren door hun fouten moedwillig te overdrijven of door met een grappig accent te praten. Zou dat de reden zijn dat Tom Lanoye – toch een Germanist van opleiding – altijd zo plat praat als hij op televisie komt?
     In mijn vorig stukje gaf ik toe dat ikzelf helaas nogal in tussentaal ben blijven hangen. Ik zag het als een vorm van onkunde. Door dit stukje te schrijven weet ik nu beter. Het is niet alléén onkunde, luiheid en gebrek aan concentratie. Het is ook een driedubbele vrees: dat ik ‘bekakt’ zou overkomen, dat ik voor een Hollander zou worden gehouden, en dat ik ondanks al mijn inspanningen toch nooit als Boudewijn de Groot zal spreken, laat staan zingen.
     Maar goed, vrees is - driedubbel of niet - een slechte raadgever.

 

* Dat is geloof ik de reden dat de huidige generatie politici en BV’s bij publieke optredens Schoon Vlaams spreekt in plaats van, zoals de vorige generatie, te proberen het ABN te benaderen. Zo meten ze zich een volks imago aan.

** Alhoewel het natuurlijk altijd aardig kan zijn om in een een film of serie één van de personages met een southern drawl te laten spreken, of een gangster met een plat New York City accent. 

De taalkunde en het ABN

   Het is een grote fout om in de ABN-discussie argumenten uit de taalkunde aan te halen. De moderne taalkunde beschrijft en kan dus, ipso facto, niet voorschrijven wat correct of fout is. Voor de taalkunde is elk dialect een taal, en is het volkomen misplaatst om het Werviks en het Lubbeeks niet, en het Fries en het Gallicischwel bij de talen te rekenen. Je kunt verwijzen naar de officiële beslissingen van de Nederlandse staat of Spaanse staat, die het Fries en het Gallicische erkennen als officiële talen in Friesland en Galicië, ik bedoel in Fryslân en Galiza, maar de lezer zal begrijpen dat taalbeleid van de overheid enerzijds en taalkunde anderzijds twee verschillende dingen zijn.    
     Taalkundigen die zich met ABN hebben beziggehouden, kwamen door die stand van zaken wel eens in de moeilijkheden. Ze deden hun best om het ABN in Vlaanderen uit te dragen, maar maakten de fout om niet tijdig uit hun rol van taalkundige te stappen. Als ze een vraag kregen waarom een of andere woord geen goed Nederlands was, durfden ze niet kordaat te antwoorden met ‘daarom’ of ‘omdat ik het zeg.’ Ze durfden niet eens meer het Noord-Nederlandse gebruik aan te halen, zoals Professor Paardekooper deed. Ze wisten immers dat er geen enkel taalkundig argument bestond waarom die Noord-Nederlandse norm moest worden verkozen boven die van enig ander dialect of enige andere tussentaal*.
     Sommige taalkundigen probeerden zich achter drogredenen te verbergen. Een uitdrukking was bijvoorbeeld fout omdat ze uit het Frans was overgenomen, en dus een ‘gallicisme’ was. Je mocht niet zeggen dat iets een ander paar mouwen was omdát het een vertaling was van het Franse une autre paire de manches. Maar dan moest men enkele ogenblikken later vertellen dat voetpad fout was en trottoir correct. Dat was dus duidelijk onzin. Woorden of uitdrukkingen zijn niet goed of fout omdát ze uit het Frans kwamen, ze zijn goed als ze in het Noord-Nederlands waren overgenomen en ze zijn fout als ze alleen in het Vlaams waren overgenomen. Garage is goed, en chauffage is fout. Zo onrechtvaardig is het. Mensen als Taeldeman* begrepen dat, en het maakte hun positie nog delicater.
      Andere taalkundigen beweerden dat ‘tussentaal’, ‘Verkavelingsvlaams’ enzovoort vermeden diende te worden omdat het om een kunstmatig gedrocht ging, het lelijke kind van twee mooie, spontaan gegroeide talen, zijnde authentiek Nederlands en authentiek dialect. Maar ook was de conclusie juist maar hield het argument geen steek. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat het Nederlands van boven de Moerdijk op een spontanere manier gegroeid is dan de Vlaamse tussentaal, die goeddeels ontstond als een spontane fatsoenering van het Brabants, dat zich daarna even spontaan over de rest van Vlaanderen ging verspreiden. Ook deze redenering van ‘kunstmatigheid werd door professor Taeldeman terecht verworpen.
     Zelf haalde Taeldeman er in zijn lovenswaardige strijd tegen de tussentaal de generatieve grammatica van Chomsky bij. Die benaderde taal  als een module in de hersenen, een module die op heel jonge leeftijd moest worden gestimuleerd door taalimpulsen vanuit de omgeving. Maar door de tussentaal, zei Taeldeman, werden de impulsen ‘schraler’. De dialecten verdwenen, het ABN verdween, en wat overbleef was het Algemeen Brabants. In plaats van een ‘binnentalige meertaligheid’ (streekdialect – ABN) kwam een ‘monolinguaal systeem’ tot stand dat Vlaamse kinderen onvoldoende en slechts eenzijdig stimuleerde bij hun taalontwikkeling*.
     Dit is een zwak argument, want een beetje verder in zijn tekst noemt Taeldeman het ‘dialectverlies’ onomkeerbaar. Met dat dialect moeten we dus geen rekening houden. Dan doen zich nog drie mogelijkheden voor: een eentaligheid met Schoon Vlaams, een eentaligheid met ABN, en een tweetaligheid met Schoon Vlaams én ABN. Volgens zijn eigen argumentatie zou Taeldeman er dus de voorkeur aan moeten geven dat jongere kinderen opgroeien in een milieu waar twee talen worden gebruikt: een formeel ABN en een informeel Schoon Vlaams. Maar dat is natuurlijk niet wat hij wil. Wat hij wil is, terecht, dat het ABN ook in het informele register een kans krijgt, ‘zodat we het niet meer hoeven te spreken met toegeknepen billen.’ Ja, dat vind ik ook. Maar dan groeit het kind wel op in een monolinguaal systeem, iets wat Taeldeman wou vermijden. ’t Is kiezen of delen.
     Kijk, het is iets wat ik af en toe graag doe, argumenten ondermijnen die nochtans pleiten voor de zaak – in casu het ABN – die ik goedgezind ben. 

* Let wel dat het Chomskyaanse redenering alleen opgaat voor de allereerste kinderjaren. In die periode zullen de taalimpulsen worden gegeven in het ouderlijke huis, de kindercrèche en de kleuterschool. Eén- of tweetaligheid speelt daarbij geen grote rol, wel de rijkdom, variatie, gepastheid en duidelijkheid van de impulsen. Al die eigenschappen kunnen evengoed verzekerd worden binnen alleen dialect, of alleen ABN, of alleen tussentaal.  

Kan het ABN in Vlaanderen gered worden?

     Kan het ABN in Vlaanderen gered worden? Het korte antwoord is: neen.
      Laten we om te beginnen dat antwoord betreuren. Het ABN was en blijft een prachtig ideaal. Zeven miljoen Vlamingen en 18 miljoen Nederlanders, samen 25 miljoen, die één groot taalgebied vormen, waar men één taal spreekt en schrijft, een taal die overal verstaanbaar is, die geen onderscheid maakt tussen rang en stand, en die zich soepel aanpast aan formele en informele situaties zonder dat men telkens het hele fonologische, morfologische en lexicale stramien moet aanpassen –  een aanpassing die weliswaar vlot verloopt van formeel naar informeel, maar voor velen des te pijnlijker van informeel naar formeel*. 
     Het is indertijd een rationele keuze geweest om ook voor Vlaanderen de Noord-Nederlandse standaardtaal als norm te kiezen. Die taal was immers zelf ontstaan in de 17de-eeuwse Amsterdamse smeltkroes waar Hollands, Brabants en Vlaams samenkwamen. En bovendien wordt die standaardtaal vandaag door ongeveer 80 procent  van de Nederlanders gesproken, waardoor ze met 14 miljoen taalgebruikers de breedste basis vormt voor een eengemaakte taal. Maar juist het grote succes van de standaardtaal in Nederland, werd een nadeel in Vlaanderen. De taal werd in Vlaanderen als een exoot ervaren en dat verbeterde er niet op toen de Nederlandse standaardtaal zelf begon af te wijken van haar eigen uitspraaknormen. Als je een Nederlands en een Vlaams journaal van veertig jaar geleden beluistert, merk je dat men toen een gemeenschappelijke uitspraaknorm voor ogen had. Die norm is in de Vlaamse journaals amper gewijzigd. In Nederland echter doen zich allerlei Germaanse klankverschuivingen voor die de tegenstelling met het Vlaamse gebruik groter maken.
     Nee, het ABN en de Noord-Nederlandse norm kunnen op lange termijn niet worden gered, net zo min als de dialecten. De Brabantico-Kempische expansie in heel Vlaanderen is niet te stuiten. Taalontwikkeling kun je niet sturen. Emoties zijn sterker dan rationele argumenten. Je kunt volwassenen hun taal niet laten omsmeden zonder dat ze aan spontaneïteit inboeten. En kinderen krijgen hun eerste taal van die niet-omsmeedbare volwassenen. Ook is het Vlaamse identiteitsgevoel véél sterker dan het Groot-Nederlandse. In de 19de eeuw kon een Vlaamstalige elite nog kiezen voor een taalkundig Groot-Nederlandse integratie, maar vandaag beleven we anti-elitaire tijden – ook al omdat de huidige elites het ernaar gemaakt hebben.
     Toch blijven er argumenten rechtstaan om het ABN niet los te laten. We kunnen om te beginnen, zoals Cato, behagen scheppen in de strijd voor een verloren zaak. Vervolgens is er haast niemand die het ABN volledig uit Vlaanderen wil bannen. Haast niemand stoort zich eraan dat in televisiejournaals ABN wordt gesproken. Haast niemand stoort zich eraan dat kranten en tijdschriften bijna helemaal in het ABN geschreven zijn. Haast niemand stoort zich eraan dat Vlaamse romans door professionele tekstredacteurs van exclusief Vlaams woordgebruik worden gezuiverd, zodat er per bladzijde vaak maar één taalfout meer overblijft. Die taalfout schreeuwt je dan vanaf de bladzijde toe in je gezicht, maar dat komt omdat de rest van de bladzijde wel in correct Nederlands is. Bij boeken van Walschap, Teirlinck en Boon was dat even anders, waarmee over die drie uitstekende auteurs geen kwaad woord gezegd zij.
     Eigenlijk is de belangrijkste overweging deze: de standaardisering van het Vlaams is nog lang niet afgelopen. Ze is ook ongelijk doorgedrongen in de verschillende provincies. Ik kom de laatste tijd veel vaker in West-Vlaanderen en de taal van de jeugd die ik daar hoor op trein of bus is waarlijk niet dezelfde als die die ik hoorde van mijn leerlingen uit het Mechelse. Er zal aan het Schoon Vlaams nog veel veranderen en het eindresultaat ligt geenszins vast. Dat eindresultaat kan dicht bij het ABN liggen of kan er ver van verwijderd zijn. Hoe langer, hoe strikter, en hoe strenger we aan het ABN vasthouden, waar we maar kunnen, hoe gunstiger het eindresultaat zal zijn.
     Het volgende actieplan lijkt mij redelijk:

  1. De leerboeken Nederlands stoppen met tussentaal als aanvaardbaar taalregister voor te stellen;
  2. In de lerarenopleiding voor alle vakken wordt de helft van de leerstof vervangen door lessen taalbeheersing;
  3. Taalkundigen vergeten af en toe hun sociolinguïstiek om in plaats daarvan de ABN-norm te verspreiden volgens het principe ‘zeg niet – maar zeg’; ze moeten dat zó verwoorden, en hun voorbeelden zó kiezen, dat de juiste, en niet de verkeerde, variant blijft hangen;
  4. Vlaamse  televisiezenders sluiten een volksverheffingspact waarin ze beloven gelijktijdig de tussentaal af te bouwen in fictie en in entertainmentprogramma’s; televisiekoks worden gescreend op hun beheersing van het ABN;
  5. Nederlandse televisiezenders sluiten een soortgelijk pact af; de nieuwslezers kijken een uur per dag naar journaals van veertig jaar geleden;
  6. Verontruste burgers observeren het taalgebruik van politici, BV’s en reclamemakers; op gezette tijden signaleren en bekritiseren ze het Schoon Vlaams als een vorm van cultuurverloedering**; ingezonden stukken en posts op de sociale media zijn daarvoor het aangewezen middel ;
  7. Vlaamse kranten en tijdschriften geven altijd de voorkeur aan het Nederlandse woord boven datgene dat ‘standaardtaal is in België’; ze schrijven met andere woorden vergelijkbaar of soortgelijk in plaats van gelijkaardig***; als ze om begrijpelijke redenen het woord tosti willen vermijden, mogen ze croque-monsieur schrijven, maar dan in cursieve letters;
  8. Alle teksten van Vlaamse én Nederlandse auteurs worden voortaan nagelezen door Herman Jacobs.

     

* Natuurlijk gebeuren er ook aanpassingen bij registerverandering binnen het ABN, bijvoorbeeld in de keuze tussen huilenschreien en wenen. Maar we mogen hopen dat die aanpassingen gebeuren zonder dat daar een bewuste inspanning voor nodig is. De West-Vlaamse dialectspreker zal echter vaak een min of meer bewuste beslissing moeten maken om van kris’n of schreem’n over te schakelen op wenen.

** De bewoordingen ‘observeren, signaleren en bekritiseren’ en ‘cultuurverloedering’ werden mij aangereikt in een reactie van Luc Van Braekel. 
*** Als taalnazi’s onder elkaar spreken we af om gewone burgers niet lastig te vallen als die uit onkunde gelijkaardig of een vergelijkbaar woord gebruiken. Het verbod op Belgische standaardtaal hanteren we alleen tegen wie zich beroepshalve met schrijven bezighoudt.


Politici. Vlaamse politici zullen hun populair imago niet verknoeien door keurig Nederlands te praten. Wilfried Martens probeerde dat nog, maar zijn opvolger Jean-Luc De Haene ging meteen de andere kant uit. De laatste politicus die nog bewuste pogingen deed in de richting van keurig Nederlands was Johan Vande Lanotte, met zijn pijnlijke ‘ch’ waarmee hij zijn West-Vlaamse tongval trachtte te camoufleren. Ook bij mij klinkt de ‘g’ vaak als een ‘ch’ – als ik mijn best doe.

Enkele slotnotities

Bekakt. In mijn eerdere stukje over bekakt praten, heb ik vooral aandacht besteed aan de onnatuurlijke krampachtigheid van onervaren ABN-sprekers die daardoor een bekakte indruk maken. Maar er zijn wel meer oorzaken waarom wij Vlamingen iets bekakt vinden klinken: een hekel aan Hollanders, een hekel aan Stefan Hermans, een hekel aan chique dames en heren die denken dat ze beter zijn dan wij. Mijn Facebookvriend Jan-Paul van Spaendonck vindt de taal van de vroege Boudewijn de Groot, met die eind-n aan leven en geven, ‘bekakt’ omdat diens Haarlems deed denken aan dat van ‘hoogwaardigheidsbekleders’. Van hén kon je niet zeggen dat ze bekakt overkwamen. Ze wáren het. Maar een Vlaamse ABN-minnaar zal de taal van Boudewijn de Groot nooit in dat verband zien. Bekaktheid, als ik het zo mag zeggen, is in the ear of the beholder.

Sturen. Taalsociologen beweren dat je taal niet kunt sturen.  Ze hebben gelijk. De mensen zullen uiteindelijk praten zoals ze willen. Maar je kunt wel een beetje sturen. De vraag is: in welke richting?

Schakelen. Mijn bezwaar tegen tussentaal náást ABN is dat taalgebruikers dan moeten schakelen tussen de twee, en dat het ABN-register daardoor onnatuurlijk gaat klinken en door fouten wordt ontsierd. Dat geldt wellicht niet voor iemand ‘met aanleg voor talen’. Mijn ex-collega Martine V. werd eerst opgevoed in het ABN, thuis en op school, en maakte zich later tussentaal eigen. Ze kan vlot schakelen tussen de twee. Maar mijn ex-collega heeft dan ook veel aanleg voor talen.

Formeel / informeel. Elke taalgebruiker heeft nood aan een formele en informele variant. In sommige gebieden fungeert dialect of tussentaal als informele variant en ABN als formele variant. Maar dat is geen noodzakelijke rolverdeling. Inwoners van Haarlem of van Tours hebben evengoed een informele variant van Nederlands of Frans zonder dat ze daarvoor de standaardtaal moeten verlaten.

Taalexpert. Als je op Facebook een stukje plaatst over taal, mag je een groot aantal reacties verwachten. Iedereen heeft een mening, en iedereen is expert. En in zekere zin is iedereen ook werkelijk expert. Volgens de 10.000-urenregel van Malcolm Gladwell bereik je expertise in om het even wat -programmeren, muzikale optredens, enzovoort - na 10.000 uren oefening. Het werkte voor Bill Gates en het werkte voor The Beatles. Met spreken, luisteren, lezen en schrijven kom je gemakkelijk aan je 10.000 uren vóór je tiende levensjaar. 

Klasseloze taal. Het oude ideaal van een ‘algemeen beschaafde’ taal was het onhoorbaar maken van het  de regionale afkomst van de spreker kon raden. Dat was onrealistisch. Zelfs Paardekooper gaf toe dat kleine regionale uitspraakverschillen onvermijdelijk waren. Belangrijker echter is dat men de sociale afkomst van de spreker onhoorbaar zou kunnen maken. Ik heb ooit twee maanden les gevolgd aan een school in Salamanca. Ik was aangenaam verrast dat de professoren in de aula en en het bedieningspersoneel in de kantine dezelfde taal spraken. Kleine verschillen zal ik als andertstalige ongetwijfeld niet hebben opgemerkt, maar klein waren die verschillen zeker.

Taalvariatie en taalrijkdom. Het verdwijnen van dialecten betekent ontegenzeggelijk een verlies, maar eerder voor de taalliefhebber dan voor de taalgebruiker. Veel dialectsprekers merkten niets van de rijkdom van hun taal. Wat heb je aan honderd dialecten als je er maar één hoort en spreekt? Slechts uitzonderlijk kon de dialectspreker van zijn eigen dialect genieten, als het om recente producten van eigen bodem ging. Van iets wat snel vooruitging zei men in Wevelgem dat het ‘ging als Buysses sjeeze’.  Dat was leuk om te zeggen als je je die buitengewoon snelle kar van de familie Buysse dagelijks voorbij zag flitsen.

De beste auteurs. De klassieke taalkundigen leidden de norm niet af uit de logica, maar uit het taalgebruik van de beste auteurs. De Zwitserse grammaticus Grevisse noemde dat Le bon usage en dat werd ook de titel van zijn standaardwerk. Mijn professor Spaans Josse De Kock – was hij niet getrouwd met de kleindochter van Unamuno? – vond dat je die taal moest zoeken in essays. Dat is geen slechte methode. Je kunt de zeven dikke delen essays van Karel van het Reve lezen en daar misschien hoogstens tien woorden in aantreffen die ‘Hollands’ zijn. Bij romans moet je oppassen met de ‘platte’ auteurs als Jan Cremer, want bij die struikel je op elke bladzijde meerdere keren over kiene gozers en klerelijers die goed in de slappe was zitten en beter kennen opsodemieteren.

Taalconservatisme. Er zal in taal, zoals in andere domeinen van het leven, altijd een behoefte aan modes en niches bestaan. In Het Nieuwsblad van vandaag lees ik over nieuwe tienerwoorden zoals slay, smash, aina, kaulo en skeer. Alleen het woord gast dat Het Nieuwsblad omschrijft als aanspreking en stopwoord komt mij bekend voor omdat mijn zoon het al bijna 20 jaar gebruikt.
     Die modes bestonden vroeger ook. In de tijd van Aagje Wolff en Betje Deken ging men bijvoorbeeld erg ver met verkleinnaampjes: Saartje, Naatje, Letje, Cootje … Zelf heb ik heb van die vier alleen ooit met Saartje te maken gehad, een meisje dat van haar achternaam Van de Vondel heette, zonder gekheid.
      
Of taalmodes doorbreken, en of taalniches zich uitbreiden, hangt van veel omstandigheden af, en niet in het minst van het laatste carré van de taalconservatieven. Die laatsten hebben een geduchte bondgenoot in de geschreven en gedrukte taal. De audiovisuele media zijn als medestander minder betrouwbaar.

Standaardtaal in het hele taalgebied’. In plaats van het krachtige letterwoord ABN is de huidige taalzuiveringsformule ‘standaardtaal in het hele taalgebied’. Je zou het kunnen afkorten tot STIHHG. Helemaal correct is de omschrijving trouwens niet. Want kun je woorden als kwark, jam, fauteuil en vruchtensap aan het hele taalgebied toeschrijven als tachtig procent van de Nederlanders en vijf procent van de Vlamingen ze gebruiken.

‘Standaardtaal in België’. De formule ‘standaardtaal in België’ is nog veel problematischer. Om te beginnen zouden ze ‘België’ stilletjesaan door ‘Vlaanderen’ mogen vervangen. Vervolgens zijn de criteria voor de categorie ‘Belgische standaardtaal’ eigenaardig. Het moet gaan om woorden of uitdrukkingen die in heel België-dat-wil-zeggen-Vlaanderen gebruikt worden en die voor Belgische standaardtaalgebruikers aanvaardbaar zijn. Die laatste voorwaarde vind ik dubbelzinnig. Wat is een Belgische standaardtaalgebruiker? Is dat iemand die keurig spreekt maar toch ‘zetel’ zegt als hij een confortabel zitmeubel bedoelt? Dan kun je je afvragen hoeveel zetels hij mag zeggen vooraleer hij zijn statuut als standaardspreker verliest. Of bedoelt men een Vlaming die weliswaar zelf fauteuil en bank zegt, maar die zetel toch aanvaardbaar vindt? Dat is een rare Vlaming.

Standaardtaal in België (2). De lezer zal begrijpen dat het niet mijn bedoeling is om woorden als rijkswachter en schepen te vervangen door marechaussee en wethouder

Grijze zone. Een nadeel van het begrip ‘Standaardtaal in België’ is dat ze vanuit normatief standpunt een grijze zone creëert. Het doet mij denken aan de goede oude tijd van de ‘voorkeurspelling’, met daarnaast de ‘toegelaten spelling’. Ik heb veel sympathie voor de tolerantiegedachte die erachter stak. Maar pedagogisch was het een ramp. Die grijze zone heeft mijn woordbeeld voor altijd verknoeid. Iets gelijkaardigs maak ik nu mee met de Standaartaalkwestie. Stel ik aan Taaladvies.net de vraag: ‘Is beter correct gebruikt in een zin als: Jullie komen beter met de bus?’ Antwoord: Ja, een dergelijk zin is standaardtaal in België. Standaardtaal in het hele taalgebied is: Jullie kunnen beter met de bus komen.’ Zo’n verwarrend antwoord heb ik in de klas altijd proberen te vermijden.

Tolerantie. Taalzuiveraars en taalleraren moeten slim te werk gaan. Ze mogen niet overdrijven. Het heeft geen zin om te oreren dat luidop en nonkel ‘fout’ zijn. Dat eerste is onbelangrijk en het tweede weet iedereen. Het is voldoende om de grootste en meest voorkomende euvels aan te pakken volgens het ‘zeg niet / zeg wel’-beginsel en verder zelf altijd hardop en oom te gebruiken. De grijze zone kan helpen om de lijst van aandachtspunten minder overladen te maken. De lijst van Paardekoopers ABN-gids bevat, schat ik, meer dan achtduizend woorden of uitdrukkingen die ik als Vlaming moet proberen te vermijden. Dat is véél. Gelukkig staan daar heel veel woorden of uitdrukkingen bij waar ik nog nooit van gehoord heb.

Taalonzekerheid. Professor Taeldeman heeft vastgesteld dat de ABN-acties van de jaren zestig hebben geleid tot taalonzekerheid bij veel Vlamingen. Hij heeft gelijk. Als ik een stukje schrijf, ben ik heel onzeker. Ik vraag mij minstens twintig keer af of ik een woord dat ik wil gebruiken ooit bij Bomans of Karel van het Reve gelezen heb. Ik zoek minstens tien keer op of een bepaald woord ook voorkomt de NRC of de Volkskrant, dan wel alleen in de Vlaamse gazetten.  Zonder die onzekerheid zouden er veel meer Schoon Vlaamse woordekes in mijn stukjes staan.

De oo-eu-klank. Met mijn g/h-probleem, mijn slecht gearticuleerde ‘r’ en ‘s’ , mijn ingeslikte doffe ‘e’ en mijn matig gediftongeerde ‘ei’ en ‘ui’ kan ik beter niet te hoog van de toren blazen. Ik was als leraar ook heel tolerant voor leerlingen die zeiden: het Spaonse graon heeft de orkoan doorstaon. Ik werd alleen ongelukkig van een oo-klank die als een halve eu-klank werd uitgesproken. Vroeger kende ik die alleen van Brigitte Raskin op de radio, maar nu ik zelf in buurt van Aarschot en Leuven woon, hoor ik die ook van echte mensen. Ik heb laatst een paar Youtube filmpjes van Raskin beluisterd en ik was aangenaam verrast dat ze zo weinig oo-woorden gebruikte. Maar als ze ze gebruikte, sneed het door mijn ziel. Deur mijn ziel, zou Brigitte zeggen. 

Verstaanbaar. ‘Het moet niet correct zijn, als het maar verstaanbaar is.’ Natuurlijk is verstaanbaarheid belangrijk, maar wie zichzelf respecteert wil graag nog een ietsje meer. Hij wil dat het aangenaam is om naar hem te luisteren. Correcte taal kan daarbij helpen. Ook is juist verstaanbaarheid een van de eigenschappen van correcte taal. Een nieuwslezer kan ik beter volgen dan een snaterende BV. Dat ligt vooral aan het verschil in articulatie maar toch ook aan het zuiverder taalgebruik.

Verstaanbaar (2). Verstaanbaarheid in geschreven taal heeft niet alleen met ABN te maken. Kinderen hebben hun spreektaal spelenderwijs opgepikt, maar schrijven moeten ze léren. Allerlei dingen die in spreektaal niet belangrijk zijn – de grammaticale opbouw van een zin, de ondubbelzinnige verwijzing, de volgorde in de gedachtegang – worden in schrijftaal een voorwaarde om verstaanbaar te communiceren met een afwezige lezer. De schrijftaal van jonge leerlingen is te veel beïnvloed door hun spreektaal. Als ze een verhaaltje moeten schrijven is het nog ça va. Dan schrijven ze veel  en … en … en. Maar als ze een antwoord moeten geven op een vraag van geschiedenis of biologie komen ze écht in de problemen. 

Verstaanbaar (3). Nu hoor ik van collega’s iets veel ergers. Volgens hen wordt de spreektaal van leerlingen vandaag beïnvloed door de schrijftaal – als we dat zo mogen noemen – die ze hanteren op de sociale media, een taal die grafisch bestaat uit afkortingen, maar grammaticaal – wat veel erger is – uit een reeks summiere kreten. Als je als leraar vroeger een schriftelijk antwoord niet begreep, kon je nog een mondelinge toelichting vragen. Maar vandaag, hoor ik, bestaan die mondelinge toelichtingen vaak uit een reeks onsamenhangde woorden.

Verstaanbaar (4). Op de sociale media kom je, naast kreten, ook keurige taal tegen. Op het VTM-nieuws van woensdag 30 november las journalist Rob van Herck een bericht voor dat al twee dagen op Snapchat rondging. ‘Vrienden, laten we opnieuw beginnen rellen op donderdag 1 december, om ons opnieuw te amuseren zoals gisteren.’ Dat is een heldere boodschap. De herhaling van het woord opnieuw is wat knullig, maar er staat ten minste niet terug, zoals je bij Vlamingen soms leest en hoort.

Verstaanbaar (5). Als je de helpdesk van een Vlaams bedrijf opbelt, krijg je één keer op de twee een Nederlander aan de lijn. Wie wat hardhorend is, zoals ik, begrijpt niets van die klankenbrij. Mijn vriend J-P eist dan dat hij een Vlaming aan de lijn krijgt.
De recente taalverloedering bij onze noorderburen zag ik nergens zo mooi geïllustreerd als in een oude televisie-reportage over Geert van Oorschot. Ik liet die aan mijn leerlingen zien. De leerlingen luisterden aandachtig, want er was een toets achteraf, en ondanks de gebrekkige geluidsband begrepen ze elk woord dat de energieke uitgever uitsprak. Maar telkens als zijn zoon Wouter aan het woord kwam, keken ze mij angstig aan. Dáár zou ik toch geen vraag over stellen, zag je hen hopen. Houpen, zou Wouter gezegd hebben. 

Stigmatiseren en emanciperen. Vroeger werd ABN beschouwd als een middel tot emancipatie. Arbeiderskinderen konden dezelfde taal spreken als de zonen en dochters van notarissen. Een Vlaming kon zijn taal vervolmaken zodat zij op het niveau van de Nederlander kwamen te staan. Maar de emancipatiegedachte werd verlaten en de stigmatisatiegedachte kwam in de plaats. Men vertrok van de redelijke gedachte dat arbeiderskinderen evenveel waard waren als notariskinderen en dat Vlamingen niet minder waren dan Nederlanders, al dachten die laatsten daar anders over. Waarom zou de taal van het arbeiderskind dan minder waard zijn dan die van het notariskind, en die van de Vlaming minder dan die van de Nederlander? Wat een vernedering! Dat een rationele keuze voor het ABN geen waarde-oordeel inhoudt noch over de taal, noch over wie die taal spreekt, was plots geen vanzelfsprekendheid meer. Egalitaire emoties wonnen het van de ratio. Dat gebeurt wel vaker. 

Gij / jij. Ook de meeste van mijn oud-collega's in het onderwijs, behalve de leerkrachten Nederlands, blijven gij zeggen, omdat ze op die manier hun taal natuurlijk wilden houden. Zelf kan ik de jij gemakkelijk in formele contexten gebruiken – te gemakkelijk, want ik doe het ook als het beleefdere u gepast zou zijn. Eigenlijk gaat de 'jij' terug op een historische contractbreuk. Bij het schrijven van de Statenbijbel in de zeventiende eeuw was afgesproken om het Brabantse 'gij' te gebruiken, maar die Hollanders hebben stiekem hun jij behouden.

Gij / jij. Die tweede persoon enkelvoud is ook in andere taalgebieden een gevoelige kwestie. In een aantal Zuid-Amerikaanse landen wordt het archaïsche’vos vaak gebruikt wordt in plaats van tu. Men beweert soms dat dat in Chili minder het geval is omdat de taalgeleerde Andres Bello – zelf Chileen – in een voetnoot van zijn grammatica van 1847 ‘el vos en el diálogo familiar’ als een ‘vulgaridad insoportable’ omschreef. 

Gij / jij (2). Op een eerder stukje reageerde FB-vriendin Chris Vandendriessche ‘Zijn jij en jou moeilijk voor een West-Vlaming moeilijk? Toen ik in een ver verleden in Oostende naar school ging, hoorde ik : è je-gie joen sluffers an.’ Daar had ik nooit aan gedacht. Zou de West-Vlaming met zijn je-gie en zijn joen minder innerlijke weerstand voelen tegen je dan de Antwerpenaar die nog maar pas de gaai ontgroeid is. Dat zou best kunnen.

Gij / Jij (3). Het Nederlands heeft trouwens een heel brede waaier van vormen voor de tweede persoon die zelfs in de twintigste eeuw nog naast elkaar werden gebruikt: je, jij, jou, ge, gij, u, gijlieden, ulieden, jullie, jelui, jullui. Ik heb als kind nog vaak boeken gelezen waar de vorm jelui courant gebruikt werd.

Trucje. Vlamingen die de drie talen hanteren – ABN, Schoon Vlaams en dialect – gebruiken vaak een trucje om te bepalen of iets ABN is. Komt een dubieus woord voor in hun dialect, dan proberen ze het te vermijden. Op die manier kunnen ze woordjes als ‘seffens’ uit hun ABN halen. Maar het trucje is machteloos tegen woorden die wel in het Schoon Vlaams maar niet in het dialect voorkomen, zoals gelijkaardig of duimspijker

Register. Als men tussentaal bij de registers wil rangschikken, dan zijn Vlaams dialect enerzijds en Frans anderzijds ook registers. Was het tot voor 50 jaar niet de gewoonte dat de stedelijke bourgeoisie Frans sprak onder elkaar en Vlaams dialect met het huispersoneel?




5 opmerkingen:

  1. ABN is een ideaalbeeld van taalkundigen en lesgevers uit de jaren vijftig en zestig. De meeste Vlamingen spraken toen dialect en hielden zich nauwlettend aan de ongeschreven regels van hun moedertaal. Men wist ook dadelijk of iemand van het eigen dorp of een buurdorp kwam. Als kind kon ik zelfs horen van welke kant van mijn dorp iemand afkomstig was. Nederlands hoorde men alleen in nieuwsuitzendingen op de radio, zelfs heel wat schoolmeesters spraken dialect in de klas, zij het in een “gekuiste” versie.
    Rond 1960 veranderde er heel veel en dat ging aan een snel tempo. Het onderwijs werd gedemocratiseerd en die dialectsprekende jongelui trokken naar de plaatselijke colleges en athenea. Hun werd al snel duidelijk gemaakt dat ze dringend “hun taal moesten bijschaven”, want hun dialect was namelijk “niet beschaafd”. Kortom: men nam dezelfde aanmatigende houding aan als de Franstaligen tegenover het Nederlands. Ik herinner me de leden van de ABN-kernen als een soort woke figuren avant la lettre: ze liepen rond met als voornaamste doel hun medeleerlingen op foutief taalgebruik te wijzen. Dat is pedagogisch gezien geen goede keuze, want zo kweek je er afkeer, wantrouwen en misnoegdheid mee. Kortom, ABN werd iets voor de strebertjes en de stijve harken die ’s avonds het nieuws voorlazen op het zwart-witte scherm. Het was een gemiste kans die niet meer kan ingehaald worden.
    De Vlamingen werden sociaal en geografisch mobieler, gingen naar de universiteiten en hogescholen in de centrumsteden en trouwden met mensen uit andere dialectgebieden. Die mobiliteit en de invloed van de media en het onderwijs hebben waarschijnlijk het einde van de dialecten ingeluid maar in plaats van algemeen Nederlands ontstonden er allerlei mengsels van dialecten en algemeen Nederlands. De jaren zeventig werden trouwens gekenmerkt door de opkomst van een zeer informele levensstijl waarin luiheid en slordigheid niet meer als hoofdzonden aanzien werden. De verslonzing van het taalgebruik begon toen en gaat sindsdien onverminderd verder. Niet alleen in Vlaanderen is dit het geval, ook het taalgebruik van de Nederlanders is zeer sterk geëvolueerd in de richting van de familie Flodder.
    Het onderwijs ging daarin mee en heeft dus niets ondernomen om dit tegen te gaan, wel integendeel. Men wil dat iedereen het naar zijn zin heeft en dus wordt de spreekwoordelijke lat altijd maar lager gelegd. Ik lees op de website van de Vlaamse overheid het volgende: “In Vlaanderen hebben 15% van de volwassenen (16-65 jaar) moeilijkheden met lezen en schrijven. Dat betekent dat meer dan een half miljoen (580.470) volwassenen problemen ondervinden in dagelijkse situaties. Concrete voorbeelden zijn een mail schrijven, een brief lezen en begrijpen of informatie zoeken.” Dat is beangstigend.
    De taalproblematiek gaat dus veel dieper dan de ABN-kwestie, die in mijn ogen vooral een esthetische kwestie is. Een deel van de bevolking wordt in meerdere of mindere mate analfabeet, waarmee we terugkeren naar de toestand voor de tweede wereldoorlog. De anderstalige nieuwkomers vergemakkelijken de zaak niet en ook de toenemende verengelsing op alle niveaus brengt nieuwe problemen mee. Gaat men dat ooit kunnen oplossen? Ik heb daar een hard hoofd in, vooral omdat alles in dit land een politiek strijdpunt wordt waarbij het erop aan komt om de tegenpartij vliegen af te vangen.
    Groeten,
    Marcus





    BeantwoordenVerwijderen
  2. Goed uitgebreid stuk over de Nederlandse taal. Toch nog een noot erbij: de hoofdreden dat de Nederlandse taal zich heeft opgesplitst is natuurlijk de Belgische coup die de Nederlandene heeft opgesplitst.
    Toen waren er overal dialecten, in alle taalgroepen over heel Europa. In Noord-Nederland heeft het "Nederlands" zich gevormd en verspreid vnl. door 2 omstandigheden:
    1/ centralisatie van de bestuurlijke, economische en religieuze macht in de Hollandse provincies die toonzettend werden;
    2/ bijbellezingen over het hele land, en protestantisme als zodanig dat meer actieve deelname vraagt.

    In de Zuidelijke Nederlandene, het huidige 'Vlaanderen' deed zich iets heel anders voor. België moest francofoon maar niet Frans worden, daarom een aanwezigheid van Germaanse dialecttalen die echter geen bestuurs-, rechts- en cultuurtaal mochten worden. De katholieke kerk heeft als zeer bewuste strategie samengewerkt met de franco-Belgische overheid om de band met het Noord-Nederlandse protestantisme onmogelijk te maken of zeer klein te houden. Hieruit is het 'particularisme' ontstaan. Vlaamse dialecten waren OK, maar weinig harmonisering en moesten ondergeschikt blijven.

    Het is bemerkenswaardig dat de Nederlandse taal in Noord-België (nu Vlaanderen genoemd) het heeft overleefd, maar er is nogal wat schade opgelopen: nog steeds een gebrekkige eenheidstaal, breuk met Noord-Nederlands, op internationaal niveau worden we nog steeds weggezet als een lokaal eigenaardigheidje (vooral veel francofonen spreken graag over het 'Vlaams', en nogal wat Vlamingen doen dat ook).

    Wat met de toekomst: Vlaanderen moeten verder gaan met wat het heeft en meewerken aan het bewaren van één Nederlandse taal. Wij hebben een internationale taal nodig, en Vlaanderen moet resoluut voor Engels kiezen. Ik ben voor Vlaamse onafhankelijkheid, maar zie dat als een internationaal goed gepositioneerd land dat ook perfect Engels beheerst in alle geledingen.
    De positie van Engels is geheel anders dan de positie van Frans: verfransing in combinatie met Vlaamse dialecten was een bewuste politiek van het franco-belgicisme en de katholieke overheid. De positie van Engels is niet politiek opgedrongen, het is geen inpalmen, het is geen verovering, het is geen neerkijken op, maar een natuurlijke keuze in de globale samenwerking.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. De huidige jeugd moet inderdaad Engels leren. Daarvoor zijn een aantal zaken vereist. Ten eerste moet er een algemeen taalbewustzijn en taalinzicht aangekweekt worden. Dat wil zeggen dat men onder meer opnieuw grammatica zal moeten onderwijzen. Ten tweede moet je goed je eigen taal kennen om een andere taal te leren. Dus alles begint met kennis van het Nederlands.

      Verwijderen
    2. citaat: "Ten tweede moet je goed je eigen taal kennen om een andere taal te leren. "

      Dat is een platitude die niet klopt. Je kan 2-talig opgroeien en twee talen tegelijk goed leren.
      Je hoeft niet eerst die ene taal perfect te leren, om daarna met een andere te beginnen (dat is de implicatie van wat u schrijft - zo werkt dat niet).

      De hoofdtaal in Vlaanderen is Nederlands, met nadruk op zoveel mogelijk Noord-Zuid compatibel standaard Nederlands. Tegelijk kan men best al vrij vroeg met zeer goed Engels beginnen, voor iedereen, dat wordt dan een 2de taal die minder goed zal zijn, maar nog steeds excellent. En natuurlijk blijft de weg open voor andere talen, Frans, Duits, Spaans, Chinees, whatever.

      Je zal moeten aanvaarden dat Nederlands veranderd, zoals elke taal. Engelse termen zullen het Nederlands vervoegen, net zoals het Engels ook onderhevig is aan taalverandering door wijds gebruik over heel de wereld. Men moet daar niet melodramatisch over doen, het is veeleer problematisch zich daar fanatiek tegen te verhouden. De wereld is in een constante flux, altijd geweest en zal zo blijven. Fanatiek verzet leidt tot fossilisering.

      Verwijderen
  3. Als bijkomende element: Frans is weliswaar ooit een natuurlijke lingua franca geweest, maar dat was toch veel beperkter dan het huidige Engels (is echt globaal, in alle domeinen van de samenleving, is onontbeerlijk).
    Vlaanderen heeft geen boodschap aan wat Frans ooit is geweest en zou kunnen geworden zijn. Dat Franstaligen hun taal - tegen de stroom in - willen bewaren is hun strijd, maar niet relevant voor Nederlandstaligen.

    BeantwoordenVerwijderen