Longreads: als het ietsje (of veel) langer mag zijn
▼
woensdag 31 juli 2024
Een vriendin op bezoek
Wij zijn nog even aan het bekomen van de storm die door onze eerste vakantieweek heeft gewaaid. Onze Spaanse vriendin Maria – we zien elkaar elke 15 jaar – heeft bij ons gelogeerd en haar temperament, moet je weten, heeft een erg hoog voltage. In het Centraal Station waar wij haar opwachtten, had ik even gevreesd een oud vrouwtje te zien arriveren die net als ik de zeventig nadert, maar ze leek bij de begroeting nog precies zoals ze was 30 jaar geleden. Het duurde enkele dagen, voor ik op haar voorhoofd en haar wangen enige sporen van de tijd merkte, en dat was dan nog alleen als ze niet aan het praten was, wat zelden gebeurde. Haar talent voor jeugdig enthousiasme is onuitputtelijk.
We hebben elkaar leren kennen in Leuven toen we cursussen volgden van Spaanse linguïstiek en literatuur, in de hoop om credits te verzamelen voor een filologisch diploma. We waren tien jaar ouder dan onze medestudenten, we waren de enigen die rookten, en we waren de enigen met wat je een ‘revolutionair verleden’ zou kunnen noemen, al situeerde dat van haar zich tijdens de Franco-dictatuur, wat toch niet helemaal hetzelfde is.
Onder de Franco-dictatuur moest je bijvoorbeeld voorzichtiger zijn. Als Maria als afgevaardigde van haar cel naar een geheime bijeenkomst ging, deed ze haar mooiste jurkje aan, om geen argwaan te wekken bij de politiemannen die altijd een oogje in het zeil hielden. Jongens en meisjes in jeans en groene parka’s waren verdacht. Ook moest je oppassen dat je niet gearresteerd werd bij verboden manifestaties – en álle manifestaties waren verboden. Werd je bij zo’n manifestatie door de politie achtervolgd, dan moest je hard rennen, en vooral mocht je je nooit verstoppen in een portiek, want dan was je zeker de klos.
Een keer zag Maria dat onervaren leden van haar cel bij hun vlucht voor de politie toch bescherming zochten in portieken; ze snelde ernaar toe om ze weg te halen, maar het was te laat en ze werd zelf ook gearresteerd. Dat was geen pretje. Je werd flink geslagen als je de politiecombi in werd geduwd, nog een keer als je eruit werd gehaald, nog een keer op weg naar de cel, en nog een keer als je de cel in werd geduwd. De wapenstokken kwamen vooral neer op de onderrug, en er bestond een urban legend dat die slagen een ‘wandelende nier’ konden veroorzaken.
Het gevaarlijkst waren de mannen van de gemilitariseerde politie, die men ‘los grises’ noemde. Die sloegen het hardst. Een van hen sprak de gevangenen hooghartig en plechtig toe: ‘Jullie weten het en ik weet het: binnenkort hebben we in Spanje een democratisch systeem. En dan zal ik nog altijd degene zijn die de klappen uitdeel, en jullie degenen die de klappen ontvangen.’ In de verhalen van Maria spreekt iedereen zoals een deugdheld of een schurk uit een 19de-eeuwse roman.
In de gevangenis had je naast de ‘grises’ ook de Guardia Civil. Die waren een stuk gemoedelijker. Jongens van de streek. ‘Wat zijn jullie toch een stel knappe meiden,’ zeiden ze tegen de arrestanten. ‘Wij dachten dat er bij de communisten alleen lelijke vrouwen waren.’ ‘Nee hoor,’ antwoordden de meisjes trots. ‘En krijgen we nu onze sigaretten?’ Dat kon, maar eerst moesten alle filters worden verwijderd. Als je filters verhit, legt Maria uit, worden ze beenhard en kun je ze als mesje gebruiken om je te verwonden of misschien zelfs je aders open te snijden. Dat wilden de mannen van de Guardia Civil niet op hun geweten hebben.
Maria is nog altijd niet helemaal op haar gemak als er politie-agenten in de buurt zijn. Maar het is geen obsessie meer. ‘Kort na de dood van Franco,’ vertelt zij, ‘vroeg ik ooit een agent van de Guardia Civil om een inlichting. De man bracht mij eerst een militaire groet, alsof ik zijn meerdere was, vooraleer hij mij een beleefd antwoord gaf. Toen besefte ik dat ik in een democratie leefde.’
De revolutionaire fase in het leven van Maria heeft maar enkele jaren geduurd. Als eertejaarsstudente had ze zich aangesloten bij de stalinisten van de PTE, een zusterpartij van Amada-PVDA. Maar die begonnen al snel op haar zenuwen te werken. Hun leider aan de universiteit was iemand die slechte punten haalde. Wat kon je van zo iemand verwachten? Ook had hij altijd de mond vol over de heldhaftige staking van de mijnwerkers van Asturië. Maria had liever wat meer gehoord over wat er in haar eigen streek, Galicië, gebeurde. Ze veranderde dus van partij en sloot zich aan bij de UPG, de Unión do Povo Galego. Dat was een partij die tenminste oog had voor plaatselijke thema’s en die de boodschap predikte van van een onafhankelijk Galicië. Maria was toen al een hevige propagandiste van de Galicische taal, de taal van het misdeelde zusje van Spanje.
Ook in de UPG waren het stalinisten die aan de touwtjes trokken. Op vergaderingen werd de partijtrouw van de leden getest door hun de vraag voor te leggen of ze bereid zouden zijn in opdracht van de partij aanslagen te plegen. Maria zou dat nooit doen, zei ze. Zoiets paste niet bij de zachte aard van het Galicische volk. Daardoor werd ze nogal snel verdacht van ‘christelijke afwijkingen’, ook al had ze als kind al vroeg, vanwege theologische overwegingen, het atheïsme omarmd. Uiteindelijk werden de ‘christelijke afwijkers’ uit de partij gezuiverd, waarop ook Maria de zaak voor bekeken hield. Daarna heeft de partij zich vernieuwd tot een brave hervormingspartij, en is ze opgegaan in het BNG, het Bloque Nacionalista Galego, dat een derde van de zetels bezet in de Galicisch Parlement. Oud-leden als Maria blijven een beetje wantrouwig aangaande de hele vernieuwingsoperatie. Zijn die stalinisten wel écht veranderd?
Eén ding wist ik zeker toen het bezoek van Maria werd gepland: er zou over het feminisme worden gediscussieerd. Geen feminisme ‘anti-homme’, geen feminisme ‘coupe-couilles’, zeker geen Amerikaanse ‘queer theory’ – het woord wordt door Maria uitgespuwd – maar het ouderwetse feminisme van gelijke rechten, en van ‘alles wat de mannen kunnen, kunnen de vrouwen ook.’ Zelfs mijn zoon kreeg een snelcursus van Maria op zijn bord. ‘Als dát het feminisme is,’ besloot hij, ‘word ik morgen ook feminist – of ten laatste overmorgen.’ Maria kon de ironie appreciëren.
Zelf werd ik vergast op geestdriftige uiteenzettingen over alle vrouwen die aan de wetenschappen en de kunsten hadden bijgedragen, maar die door mannelijke chauvinisten werden verzwegen. Ik vernam wat de mensheid te danken had aan de vrouw van Pythagoras, de moeder van Aristoteles, de minares van Voltaire, de dochter van Byron en de zus van Herschel. Ik leerde bij over de sterrenkunde van de Akkadische priesteres En-Hedu-Anna, over de visuele experimenten van Hypathia van Alexandrië, over de literaire polemiek van Christine de Pizan, over de muziek en de kruidengeneeskunde van Hildegard von Bingen, over de opgravingen van Mary Anning, over de relativiteitstheorie van Mileva Maric, over de frequency hopping van Hedy Lamar, over de berekeningen van Katherine Johnson.
Zelf kan ik mij daar niet zo over opwinden. Dat al die ontdekkingen hebben plaatsgevonden, verheugt mij zeer. Maar of ze nu het werk waren van mannen of vrouwen, interesseert mij ongeveer evenveel als de nationaliteit van wie in een of andere Olympische discipline goud behaalt. Het is mij om het even of de werken van Shakespeare geschreven zijn door Francis Bacon, door Christopher Marlowe, of door Edward de Vere, dan wel door Shakespeare zelf, door iemand anders die toevallig ook Shakespeare heette, of door zijn nicht die toevallig wél over een eigen kamer beschikte om ongestoord toneelstukken te kunnen schrijven.
Maria ziet dat anders. Ze bekijkt de zaak als een supporter. Die vrouwelijke wetenschappers zijn voor haar evenzovele misdeelde zusjes, zoals Galicië het misdeelde zusje van Spanje is. En ‘christelijke afwijkers’ kiezen altijd partij voor misdeelde zusjes. Dat kan in dit geval, vrees ik, de evaluatie van de respectievelijke wetenschappelijke verdiensten van mannen en vrouwen beïnvloeden. Misschien worden En-Hedu-Anna en Hypathia door supporters als Maria wel te hoog ingeschat, zoals ze vroeger te laag werden ingeschat. Ik weet hoe dat gaat. Ik ben zelf geen supporter in de wetenschap of in de sport, maar ik ben dat wel in de politiek, en dan wil ik de partij waar ik voor stem wel eens onredelijk gunstig beoordelen.
Die supporterskwestie is natuurlijk niet het enige waar we rekening mee moeten houden. Maria haalt ook een uitermate rationeel argument aan. Te veel meisjes halen op school uitstekende resultaten voor wetenschappen en wiskunde, maar aarzelen om verder te studeren in die richting. Ze denken dat het niets voor hen is. Ze twijfelen aan zichzelf. Ze zijn te bescheiden. En dan kan het nuttig zijn om hen die vrouwen uit de wereld van wetenschap en wiskunde voor te houden, en laat het dan niet altijd Marie Curie zijn, want dan denken ze dat het iets uitzonderlijks is.
Ik mompel dan iets over de gendergelijkheidsparadox, het verschijnsel dat juist in meer geëmancipeerde landen minder meisjes kiezen voor een wetenschappelijke opleiding. Er zijn meer vrouwelijke verpleegsters in Zweden, en meer vrouwelijke ingenieurs in Turkije. Daar kan Maria mee leven. Als die meisjes in Zweden voor verpleegster willen leren, als dat hun keuze is, als die keuze niet beïnvloed is door stereotypering in het onderwijs en in de media, dan is het best. Maria is niet fanatiek. Fanatisme en jeugdig enthousiasme zijn twee heel verschillende dingen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten