Longreads: als het ietsje (of veel) langer mag zijn

zaterdag 28 september 2024

Maggie Smith, en andere kortjes

Maggie Smith (1934-2024)
      Ik moet Maggie Smith voor het eerst aan het werk gezien hebben in de film 
Young Cassidy (1965).  Dat was lang vóór Harry Potter en Downton Abbey. Er was voor haar in die tijd nog een romantische rol weggelegd, met scènes waarin gekust werd - zo lang is dat geleden. Een decennium later zag ik haar terug in Murder by Death (1976) en California Suite (1978), want ik wou toen niet graag een film missen waarvoor Neil Simon het script had geleverd had. California Suite zal ik vanavond eens opnieuw bekijken, want ik zie dat ik hem kan huren op Prime. 

.Sociaal bloedbad
     ‘Trump jaagt schrik aan,’ zei Bjorn Soenens onlangs, ‘hij dreigt en wint mogelijk de Amerikaanse presidentsverkiezingen.’ Dan volgde een geluidsfragment met de stem van Trump: ’If I don’t get elected, it’s gonna be a bloodbath.’ Die zin uit zijn context halen was een schoolvoorbeeld van manipulatieve berichtgeving. Het volstond om twee of drie voorafgaande zinnen te citeren om te verduidelijk wat Trump aan het zeggen was. ‘We’re gonna put a one hundred percent tariff on every single car that comes across the line. And you’re not gonna be able to sell those. If I get elected! If I don’t get elected, it’s gonna be a bloodbath.’
     Nu blijft Trump natuurlijk een leugenaar, want ten eerste, je kunt de werkgelegenheid niet redden met tarieven; ten tweede, Harris zal waarschijnlijk ook die tarieven heffen; en ten derde, het afdanken van arbeiders is geen ‘bloedbad’, hoe vaak ook de vakbonden die hyperbool herhalen.

KMO’s belasten
     ‘In plaats van bedrijven meer te belasten, zou de overheid beter de belastbare basis vergroten door de privé-sector meer ademruimte te geven.’
     Je denkt dat het een citaat is van Voka of het VBO, maar het is van een Cubaanse econoom Omar Everleny Pérez Villanueva en het gaat over de situatie in Cuba. Sinds 2021 hebben winkels en KMO’s daar een betere regeling voor privé-bezit en rechtspersoonlijkheid gekregen, waardoor ze ondertussen goed zijn voor 14 procent van de economische activiteit. De communistische regering stelt de KMO’s nu verantwoordelijk voor prijsstijgingen en inflatie, en ze heeft wetten gestemd om het oprichten van ondernemingen te bemoeilijken en om zwaardere belastingen op te leggen.
     Communisten hebben al heel lang een discours dat vriendelijk is voor kleine en middelgrote ondernemingen. Alleen het grootkapitaal, het financierskapitaal, het monopoliekapitaal, de multinationals, de 1 %, maken de vijand uit die moet worden onteigend. Maar als het erop aankomt, wordt dat onderscheid tussen groot- en kleinkapitaal vergeten en is een KMO evengoed een kapitalistisch bedrijf als een ander. In kapitalistische landen kunnen zij evengoed dienst doen als fiscale melkkoe. In communistische landen mogen ze vooral niet veel armslag krijgen, want als ze succesvol zijn steken hun resultaten al te schril af tegen de kreupele staatseconomie. Dat is geen reclame voor het communisme. De mensen gaan zich dan vragen stellen.

‘Pro-Amerikaanse beleid’
     Tinneke Beekman schreef vorige week (DS 12/9)  dat Joe Biden sinds 2020 ‘op economisch gebied ongegeneerd een pro-Amerikaanse koers voert.’ Dat is een bijzonder ongelukkige formulering. Een Amerikaanse president die een pro-Amerikaanse koers volgt, stel je voor! Ze bedoelt natuurlijk een protectionistische koers, of desnoods een anti-Chinese koers.
    De formulering is om nog een andere reden ongelukkig. Een protectionistische koers is strijdig met de korte- en zeker de lange termijnbelangen van de meeste Amerikanen. Biden voerde dus geen pro-Amerikaanse maar anti-Amerikaanse koers. Net als Trump.

Tijdelijke leerkrachten in het onderwijs
     Een opiniestuk in De Standaard (12/9) vroeg dat invallende leerkrachten in het onderwijs beter zouden worden behandeld. De auteur van het stuk doet allerlei voorstellen. Een ervan trok mijn aandacht. ‘Laat iemand die twee trimesters meedraait, in de regel het derde trimester afmaken … Voor de te vervangen leerkracht wordt een andere oplossing uitgewerkt … Betrek de leerlingen bij die beslissing.’
     Het is vooral die laatste zin die mij aan het denken zet. Laat je de leerlingen mee beslissen over wie hen les moet geven? Het gaat volledig in tegen de bestaande regeling van vaste benoeming en tegen de eeuwenoude pedagogische traditie. Maar is dat voldoende als argument? Mijn zoon heeft wel eens gedurende een aantal maanden een interimaris gehad die vele malen beter was dan de vaste leerkracht. Als men de leerlingen betrokken had bij een beslissing, hadden ze er zeker voor gekozen om de interimaris te behouden en het aan anderen overgelaten om voor de vaste leerkracht ‘een andere oplossing te zoeken’.
 
    Hoe bescherm je leerlingen tegen slechte leerkrachten? Ik betwijfel of externe inspectie de oplossing is. Adam Smith twijfelde daar ook aan, in het laatste hoofdstuk van The Wealth of Nations, het hoofdstuk dat aan onderwijsbeleid gewijd is - zij het vooral aan de universiteiten.

Periodisering in de kunst
     In ons onderwijs is het gebruikelijk om de literatuur te periodiseren in ‘stromingen’. Ik deed daar enthousiast aan mee. Zo vertelde ik mijn leerlingen dat de begrippen ‘romantiek’ en ‘realisme’ in de kunst iets anders betekenden dan in het gewone gebruik. Evenzo vertelde ik dat het begrip ‘postmodernisme’ iets anders betekent als we over filosofie spreken dan wel over literatuur. In dat laatste geval betekent ‘postmodernisme’ ongeveer hetzelfde als ‘modernisme’ - een begrip dus dat je kon vatten in een aantal kenmerken. Ik deed dat liever dan definities geven. Over de postmoderne filosofie deed ik dan wat vaag. Iets over waarheid die subjectief en cultureel geconstrueerd is, en verandert al naar gelang het perspectief. Ik deed dat niet graag: iets vertellen dat ik zelf niet zo goed begreep.

Periodisering in de geschiedenis
     Ook in ons geschiedenisonderwijs wordt er traditioneel geperiodiseerd. Prehistorie, Oudheid, Middeleeuwen, Nieuwe Tijd, Nieuwste Tijd, met enkele bekende jaartallen als begrenzing, en als het moet nog verdere onderverdelingen en nuances. Ik was ongelukkig toen ik van mijn collega’s van Geschiedenis hoorde dat men vandaag een andere periodisering gebruikt. Alles wat na de Oudheid kwam en voor de Franse Revolutie werd voortaan bij het Ancien Régime gerekend, wat ik een zeer ongelukkige term vond.
     Bij de marxistische auteurs had je indertijd een ambitieuzer programma: daar werd niet alleen het verleden maar ook de toekomst mooi onderverdeeld in tijdvakken: oercommunisme, slavenmaatschappij, feodaliteit, kapitalisme, socialisme, communisme. En ook het heden, het kapitalisme, konden die auteurs nog verder onderverdelen. Het kapitalisme van hun eigen tijd noemden ze ongeduldig ‘het hoogste stadium’ of het ‘laatste stadium’. We leefden 60 jaar geleden al, geloof ik, in het tijdperk van het Spätkapitalismus. Een beetje alsof de late middeleeuwers zichzelf Late Middeleeuwers zouden hebben genoemd. 

Humor
     Ik verzamel, zoals zovelen, nogal wat ‘schermtijd’ per week, vooral op Facebook, waar ik dan lach-icoontjes plaats bij grappige tekeningen of memes. Er is daar een groot aanbod van: de eeuwige oorlog tussen de geslachten en de generaties bij Peter van Straaten, de sprekende dieren en cowboys van de Far Side, de tekstballonnetjes in de schilderijen van Classical Sarcasm, de woordspelingen in de Stark Trek Memes … Allemaal erg leuk, maar dat scrollen en kijken blijft een plaisir solitaire. Je kunt de grappen wel delen, maar je kunt ze niet doorvertellen op café. Dan zou je de tekeningen moeten beschrijven, en daar is geen beginnen aan.
 
     Bij woordspelingen komt daar nog iets bij. De grap van de dubbele betekenis werkt maar bij de gratie van een kortstondige verkeerde interpretatie. Neem het voorbeeld hieronder. Be positive betekent B+. Als je be positive zou uitspreken terwijl je de grap vertelt, zou de tweede betekenis onmiddellijk duidelijk zijn. Als je de tekstballonnetje daarentegen ziet, verloopt er een kwart seconde tussen het lezen zelf, en het innerlijke uitspreken. Die kwart seconde maakt het verschil tussen grappig en niet grappig. Maar als de kwart seconde te lang duurt, kan dat de grap bederven. Dan is het alsof je hem aan jezelf hebt moeten uitleggen.




zondag 22 september 2024

Beepers - Dalilla - Afghanistan - CD&V

 


De beepers en de mensenrechten
     Ik heb met veel interesse gelezen wat voor- en tegenstanders van de beeper-operatie van de Mossad te vertellen hebben. Het opmerkelijkste argument vond ik dat van mensenrechtenadvocaat Luc Walleyn. Toen ik in nog in Brussel woonde, had hij zijn praktijk enkele huizen verder. 

‘De aanval gebeurde, schrijft Walleyn, op het moment dat die Hezbollah-mensen boodschappen deden, in hun bed lagen of om het even waar waren. Als een militair met verlof is … is hij geen militair doelwit. Dat maakt van deze aanval een zeer duidelijke schending van het oorlogsrecht.’

     Ik ben niet van de war-is-hell-strekking. Ik geloof niet in het adagium dat ‘en amour comme à la guerre, tous les coups sont permis.’ Een legerleiding moet er volgens mij op toezien dat haar soldaten niet verkrachten en plunderen, en dat krijgsgevangenen menselijk worden behandeld. Er zullen onvermijdelijk misbruiken zijn, maar ze moeten worden beteugeld.
     Anderzijds moet je ook niet naïef zijn. Een regel dat je militairen met verlof niet uit mag schakelen, is onzinnig. Dan kun je evengoed verbieden om bij een confrontatie als eerste te schieten. Zou het echt waar zijn, wat ik mijn leerlingen vertelde, dat er in de 18de eeuw veldslag is geweest waarbij een generaal door een sierlijke zwaai met zijn hoed aan het vijandelijke leger aanbood om als eerste het vuur te openen? Messieurs les Anglais, tirez les premiers*.

Koen Vidal en de vredesinspanningen
     Koen Vidal (DS 19/2) vindt de beeper-aanval een miskleun. Bij de Hezbollah-strijders zullen de ‘gevoelens van vernedering en wraak overheersen,’ schrijft hij. ‘Die emoties zullen niet leiden tot vredesinspanningen maar tot gewapende vergelding.’ En verder: ‘De enige weg tot de-escalatie van de regio is een staakt-het-vuren in Gaza.’
     Impliceert Vidal nu dat een staakt-het-vuren in Gaza ertoe kan leiden dat Hezbollah wél de weg van vredesinspanningen zou kunnen opgaan? Dat is wel erg hoopvol. Ik twijfel er niet aan dat de Gaza-oorlog de gemoederen van de islamistische milities ophitst. Maar kun je de stelling omdraaien? Dat een staakt-het-vuren de gemoederen zal kalmeren? Of dat het gestook van Iran ook maar iets te maken heeft met sympathie voor de burgerslachtoffers in Gaza?

Robin Ramaekers en Netflix
     Iedereen is het eens over het technisch en organisatorisch vernuft van de beeper-aanval. Robin Ramaekers zei: ‘Als ik zoiets in een Netflix-reeks zag, zou ik de televisie afzetten, wegens te ongeloofwaardig.’ Zelf ben ik een standvastiger kijker. Als zo’n beeper-aanval had plaatsgevonden in Homeland, in elkaar gezet door Carrie Mathison en Saul Berenson, was ik zeker blijven kijken. Want dan wist ik dat het nog spannend zou blijven. Carrie en Saul winnen al eens een veldslag, maar nooit een oorlog. 

Dalilla’s kinderen
     Ook als Dalilla Hermans over de Amerikaanse verkiezingen schrijft, betrekt ze er haar kinderen bij. Laatst was ze van plan hen een foto van Kamala Harris te laten zien. Dalila heeft groot gelijk. Je kunt met die politieke opvoeding niet vroeg genoeg beginnen. Toen mijn zoontje drie jaar was, keek ik met hem naar Yes Minister. Hij moest dan luid lachen met de cartoons van de begingeneriek. ‘Kijk, papa, grote neuzen!’
   Het plannetje van Dalilla is echter in duigen gevallen toen ze naar het televisiedebat Harris-Trump keek.

 ‘Ik zag dat stukje waarin die vrouw** haar visie gaf op een genocide waarin kinderen genadeloos vermorzeld worden. Waarin ze een kleur bekent die verder reikt dan haar huid. En ik besloot de foto niet te tonen.’

     Zo is dat, Dalilla, je hebt helemaal gelijk. Stoute Kamala! Men moet altijd verder kijken dan de kleur van de huid en het gender. Altijd eerst controleren of een zwarte vrouwelijke medemens, wat ze verder ook vertelt, wel voldoende anti-Israël is. 

Het diep-religieuze Afghanistan
    De film The Iron Claw heeft een dramatisch keerpunt als het gezin van de Von Richs verneemt dat de Verenigde Staten niet zullen deelnemen aan de Olympische Spelen in Moskou van 1980. Zoon Kerry Von Rich maakte namelijk een goede kans op goud voor discuswerpen. President Jimmy Carter legt op de televisie uit waarom Amerika de Spelen boycot.

We willen geen fiat of goedkeuring geven voor de Sovjet-Unie en haar regering om met 105.000 zwaarbewapende soldaten binnenvallen in het vrijheidslievende, onschuldige en diep-religieuze land Afghanistan.

Dit is ironisch op zoveel niveaus. 

CD&V
      Ik heb in mijn leven al op veel verschillende politieke partijen gestemd maar nog nooit op de christendemocraten. Nu ik eindelijk oud en bezadigd genoeg ben om voor een gematigde en ervaren beleidspartij te stemmen, is het te laat. CD&V is verveld tot een soort oppositiepartij die 
zichzelf op de kaart wil zetten. 

Woody Allen dacht dat de interpunctie in die zin verkeerd was. Hij stelde voor: Messieurs! Les anglais! Tirez les premiers!

** That woman, zei Bill Clinton indertijd.

zaterdag 21 september 2024

De 'saaie' leeslijst


   In De Morgen werd mijn aandacht getrokken door een stuk over de ‘leeslijst’ op school. Veel leerkrachten werken met zo’n lijst, en ik heb het ook gedaan tijdens het eerste jaar dat ik les gaf. Je deelt een blad uit met allemaal titels van boeken, en de leerlingen kunnen er daar vijf of zes van uitkiezen om te lezen.
     De kop boven het stuk vond ik wat ongelukkig: ‘Alternatieve leeslijst - Weg met die saaie leeslijsten: dit hadden we willen lezen op school.’ Waarom gaat men er zonder verder onderzoek van uit dat de bestaande leeslijsten saai zijn? Waarom wordt dat stoere tienerwoord saai opgevoerd? Moet een leeslijst misschien chill zijn?
      En waarom, want als ik wil kan ik tegendraads zijn, waarom zouden leerlingen geen saai boek mogen lezen? Is dat zo erg? Zouden ze op die manier een levenslange afkeer van lezen kunnen krijgen? Zo is het mij in elk geval niet vergaan. In mijn tijd stonden de boeken van Vandeloo en Ruyslinck prominent op de leeslijst, en dat heeft mij nochtans niet belet om in mijn verdere leven te blijven lezen. Vandeloo en Ruyslinck hebben er mede toe bijgedragen om mijn smaak te vormen, zij het als leermeesters van het slechte voorbeeld.
     Het stuk in De Morgen bestaat uit twintig korte interviews met cultureel geïnteresseerde mensen die ons vertellen welk boek zij op de lijst zouden plaatsen
Ik geef hieronder de auteursnamen, de titels van de boeken, en de namen van de geïnterviewden die de boeken onder de aandacht brachten.

Colson Whitehead         De jongens van Nickel   Bruno Vanobbergen
Tuly Salumu         Bintje           Martha Claeys
Aya Sabi                 Half leven                 Jaouad Alloul
Klein & Dabney              Cartoon Introduction to Statistics    Pedro De Bruyckere
Kristien Hemmerechts Taal zonder mij    Kristien Hemmerechts
Didier Eribon         Retour à Reims    Philippe Van Parijs
Margaret Atwood         The Handmaid’s Tale     Heleen Debruyne
Aristophanes         Lysistrata            Paul Verhaege
Fikry El Azouzzi Mogen de wijze jongens winnen, gij weet  Fikry El Azzouzi
Tom Naegels         Nieuw België             Dave Sinardet
Octavia Butler         Parable of the Sower                     Martha Balthazar
Ousmane Dia         Ze hebben mijn zoon vermoord           Nadia Nsayi
J.D. Salinger         The Catcher in the Rye     Tinneke Beeckman
Akwaeke Emezi  De dood van Vivek Oji     Tuly Salumu
Mariana Enriquez         Dingen die we verloren in het vuur    Ivo Victoria
Natasha Pulley  Stad 40                     Johan Braeckman
Patricia de Martelaere Verlangen naar ontroostbaarheid     Alicja Gescinska
Arundhati Roy  De god van kleine dingen     Valerie Trouet
Gerard Reve          De avonden             Michael De Cock
Willem Elsschot  Kaas             Jean Paul van Bendegem

      Allerlei dingen vallen mij op: er is een ludiek boek bij over statistiek (dat moet ik bestellen!), exotische namen zijn goed vertegenwoordigd (je denkt aan een moderne reclamespot), sommige auteurs hebben de heerlijke naïviteit om een werk van eigen hand aan te raden (Kristien Hemmerechts, Fikry El Azzouzi) en ten slotte: de klassiekers zijn gering in aantal. Bij de categorie klassiekers reken ik alleen De avonden, Kaas en Catcher in the Rye, boeken dus die al een poosje meelopen.
     En de Lysistrata dan, zul je zeggen, een Oud-Grieks blijspel van 411 voor Christus, is dat geen klassieker? Nou ja, het is een voorstel van Paul Verhaege, en die kan ik nooit helemaal ernstig nemen. Natuurlijk, de Lysistrata is belangrijk. Ik vertelde mijn leerlingen van het zesde jaar altijd de inhoud van het stuk, maar ik zou hen nooit het hele stuk hebben laten lezen. Euripides, akkoord, Sophokles, misschien, Aeschylus, desnoods, maar Aristophanes, nee, dat gaat niet. Tragiek van 24 eeuwen geleden kunnen we navoelen, met humor ligt dat anders.
      Als ik dieper in de interviewtjes duik, zie ik enkele oude controverses opduiken. Moet de leeslijst aansluiten bij de leefwereld van de jongeren of juist niet? Hoe moeilijk mogen of moeten de boeken zijn? Hoe kunnen we het leesplezier bevorderen? Moet de lijst zich beperken tot fictie, of moet er ook ruimte zijn voor non-fictie? En als er non-fictie opgenomen wordt, moet die dan in de eerste plaats aan ‘literaire’ vereisten voldoen? Het zijn vragen waar ik als leraar een pragmatisch en voorzichtig antwoord op heb proberen te zoeken.
     Veel van de boeken, veel van de auteurs, en veel van de geïnterviewden ken ik niet. Vergis ik mij als ik denk dat groen-links-progressief goed vertegenwoordigd is, te beginnen met de twee Martha’s - Balthazar en Claeys? Dat groen-links-progressieve wordt nog duidelijker als de geïnterviewden de thema’s van hun voorgestelde boek toelichten.  Het begint met het boek dat Bruno Vanobbergen aanraadt: een spannende thriller over ‘een zwarte jongen die op het terrein van een tuchtschool een geheime begraafplaats ontdekt met daarin de botten van zo’n honderd zwarte jongens.’
     En dat is nog maar het begin. De voorgestelde boeken gaan over ‘een Congolese vader die te lijden heeft onder racisme’, over ‘vrouwen uit andere culturen’, over ‘een bescheiden familie die voor extreem-rechts stemt’, over de ‘artificiële verschillen tussen mannen en vrouwen’, over ‘een emancipatiebeweging - een echte - waarbij het over de rechten van de groep gaat en niet over de individuele vrouw*’, over ‘diverse, authentieke en herkenbare stemmen’, over ‘denken buiten de kaders van de verstikkende realiteit’, over ‘onderwerpen die migratie en integratie bespreekbaar maken’, over ‘gender, binariteit en homoseksualiteit’, over ‘personages met een andere cultuur’. En dan is er nog iemand - Michael De Cock - die in het algemeen spreekt over de noodzaak om een ‘genderdiverse en multi-etnische leeslijst’ samen te stellen, en iemand anders - Dave Sinardet - die in herinnering brengt dat we met 
een generatie jongeren te maken hebben die meer dan ooit opgroeit in culturele diversiteit.’ Dat is, zonder dubbeltelling, 13 op 20 voor de groen-links-progressief geëngageerde accenten.
     Een aantal van de geïnterviewden heeft zich, geloof ik, heel erg laten leiden door hun eigen bevlogen interesses als rijpe volwassenen. Ik ben daar in principe een groot voorstander van. Je moet zelf eerst geïnteresseerd zijn in een boek, voor je het aan iemand anders aanraadt. Als een leraar iets zelf niet interessant vindt, moet hij er zijn leerlingen niet mee opzadelen. Ik betwijfel of onze leraren destijds wel zo bevlogen geïnteresseerd waren in Vandeloo en Ruyslinck. Misschien volgden ze alleen de mode van de dag.
     Maar aan de andere kant riskeer je door je door je eigen interesses te laten meeslepen de horizon van de gemiddelde 17-jarige te overschatten. Ik begrijp best dat professor Philippe Van Parijs ontroerd wordt bij het lezen van mijmeringen van een andere professor die met dezelfde vragen zit als hijzelf, en dat filosofe Alicja Gescinka vol is van de essays van filosofe Patricia De Martelaere. Ik moest zelf maar één essay lezen van De Martelaere om een levenslange bewonderaar te worden, en als ik niets anders te doen heb, wil ik graag eens de mijmeringen van een professor lezen die terugkeert naar Reims. Maar ik zou er mijn leerlingen niet mee hebben durven lastigvallen.
      Een slimmere benadering van de eigen interesses vond ik bij Michaël De Cock en Jean Paul van Bendegem die zich probeerden te herinneren wat henzelf indertijd van hun paard gebliksemd heeft, toen zij 17 waren, vooral als ze dan uitkomen bij een boek dat ze na al die jaren nog altijd graag lezen. Die methode lijkt mij waterdicht, zozeer zelf dat De Cock in zijn enthousiasme voor De avonden vergeet om een ‘genderdivers en multi-etnisch’ boek te kiezen.
      Over dat eigen enthousiasme nog dit. Jaoud Alloul begint zijn advies op de volgende manier : ‘Een boek dat echt iedere jongere zou moeten lezen …’ Zou moeten lezen ... Dat klinkt als een dubbele morele verplichting: iedereen moet dat boek lezen én iedereen moet het goed te vinden. Dat gaat niet. Je kunt als leraar een boek opleggen, je kunt er uitleg over geven, je kunt je eigen enthousiasme laten blijken, zonder te overdrijven, en je kunt er op het examen vragen over stellen. Maar wat je niet kunt is je leerlingen verplichten je enthousiasme te delen. En wat voor leerlingen geldt, geldt ook voor andere medemensen. Zelf denk ik af en toe: ‘Iedereen zou het boek Waarom cola duurder is dan melk van Bas Haring moeten lezen.’ Maar dan besef ik al snel weer hoe bekrompen zo’n gedachte is.
     Misschien is het beste als ik, voor ik verder ga, eerst klare wijn schenk: ik heb zelf, behalve tijdens het eerste jaar dat ik les gaf, nooit met een klassieke leeslijst gewerkt. Ik had wel een lijst, maar daaruit kon geen keuze gemaakt worden: álle titels moesten worden gelezen, waardoor er achteraf, en soms vooraf, in klas wat uitleg kon worden gegeven. Ik stelde dus die hele lijst verplicht, in het volle besef dat niet iedereen al die dingen graag zou lezen, en dat er zelfs leerlingen zijn die helemaal niets graag lezen.
      Het leek mij daarom onverantwoord om dikke romans - waar ik zelf een voorkeur voor heb - in mijn lijst op te nemen. Je wil het niemand aandoen om hem 500 bladzijden tegen zijn zin te laten lezen. Ik koos daarom uitsluitend voor novelles, korte verhalen, essays en uitzonderlijk voor hoofdstukken uit boeken die zelfstandig gelezen konden worden. Dit was mijn lijstje voor het zesde jaar*, althans wat fictie betreft:

Alexander Poesjkin Het adellijke boerenmeisje
Selma Lagerlöf Gösta Berling (vijf hoofdstukken)
Gustave Flaubert Een eenvoudige ziel
Hendrik Conscience Blinde Roza
Anton Bergmann Het werkmansboekje
Multatuli Droogstoppel, Saïdjah en Adinda
Louis Couperus Een zieltje, Ene Illusie
Cyriel Buysse Grueten Broos
Gerard Walschap Peutrus
Willem Elsschot Tsjip 
W.F. Hermans Dr. Klondyke
Gerard Reve         De laatste jaren van mijn grootvader, Brief uit Edinburgh
Louis-Paul Boon Uitleenbibliotheek
Hugo Claus Martha, Martha

        Ik heb die verhalen en novelles ook elk jaar zelf opnieuw gelezen, zonder dat ze mij verveelden. Daarnaast waren er korte fragmenten die in de klas besproken werden en die de klassieke Europese romankunst*** vertegenwoordigden. Van die auteurs moesten de leerlingen ook het portret kunnen herkennen.

Cervantes Don Quichot
Swift Gullivers reizen
Austen         Verstand en gevoel
Dickens         Oliver Twist
Thackeray Kermis der ijdelheden
Emily Brontë         Woeste hoogten
Stevenson Dr. Jekyll en Mr. Hyde
Hardy         Jude, de onlangrijke
Conrad         Hart van de duisternis
Lawrence Lady Chatterley’s minnaar
Joyce Ulysses
Laclos         Gevaarlijke liefde
Dumas         De drie musketiers
Hugo De armoedzaaiers
Flaubert         Mevrouw Bovary
Zola Germinal
Proust         Op zoek naar de verloren tijd
Cooper         De laatste der Mohikanen
Hawthorne  De rode letter
Melville         Moby Dick
Twain         De avonturen van Huckleberry Finn
Fitzgerald De grote Gatsby
Poesjkin         Jevgeni Onegin
Tolstoj         Oorlog en vrede
Dostojevski Misdaad en straf
Kafka Het proces

     Van geen enkele van die auteurs of boeken zou ik durven beweren dat ‘elke jongere ze moet gelezen hebben.’ Ik zou het als leraar niet erg gevonden hebben als in het lokaal naast mij mijn collega Fikry El Azzouzi zijn leerlingen teksten opgaf van Fikry El Azzouzi. Waar ik wel tegenop zou hebben gezien, dat is een vakvergadering met El Azzouzi, Bruno Vanobbergen, Tuly Salumu enzovoort om tot een gemeenschappelijke lijst te komen. Dat zou een resultaat opgeleverd hebben dat individualistisch ingestelde leraren met het cliché ‘eenheidsworst’ plegen te omschrijven.
     De suggesties van Vanobbergen et alii, hebben geloof ik een iets ouder leerlingenpubliek voor ogen. Bij jongere leerlingen stelt de kwestie zich nog anders. 15-jarigen zijn de adolescentenliteratuur wat ontgroeid, vooral die van de belerende soort, maar ze zijn nog niet helemaal toe aan moeilijke of erg subtiele literatuur. Zelf koos ik daarom voor het vierde jaar vooral voor korte verhalen uit de genreliteratuur: misdaad, sciencefiction, fantasy, horror, humor, reality. Wie mij in het vierde middelbaar als leraar had, moest verhalen lezen van Isaac Asimov, Fredric Brown, Henry Slesar, Edgar Allen Poe, Saki, Anthony Horowitz, A. Conan-Doyle, Agatha Christie, Dashiell Hammett, John Flanders, Godfried Bomans, Simon Carmiggelt, Kees van Kooten, Gerard Reve, Karel van het Reve, Louis-Paul Boon, Maarten Biesheuvel, Belcampo, Kees van Kooten, Willem Elsschot (een fragment), Hugo Matthyssen, Annie M. G. Schmidt, Herman Brusselmans, Herman Pieter de Boer, Tim Krabbé en Roger Van de Velde.
    ‘Je hoort vaak,’ zegt Ivo Victoria, ‘dat jongeren zichzelf moeten herkennen in literatuur om ze aan het lezen te krijgen. Dat is een groot misverstand: dat het om bekende situaties of milieus, of personages die op de lezer lijken, moet gaan. Dump die boeken. Lezen moet de wereld niet kleiner maar groter maken. Verleid onze overprikkelde jeugd met een kortverhaal.’ Ik ga daarmee akkoord, zeker als het om 15-jarigen gaat. Het is ongeveer wat ik probeerde te bereiken in het vierde jaar. In het zesde jaar ging het er bij mij meer om om kennis over te brengen: namen, titels, kenmerken, achtergronden, thema’s, stijl, verbanden. Ook daarmee kun je verleiden. En als de leerlingen iets van de opgegeven literatuur met plezier lazen, dan was dat mooi meegenomen.

* De rechten van de groep, en niet van de individuele vrouw ... Een prachtige formulering waar ik Paul Verhaege dankbaar voor ben, en die heel goed samenvat wat ik tegen een bepaald soort feminisme heb.

** Een aantal van die teksten zijn weggevallen toen ik meer ruimte begon te voorzien voor theater en essay.

*** Toegegeven: van die 26 boeken heb ik er zelf maar een kleine helft met onverdeeld plezier gelezen.

woensdag 11 september 2024

Klimaatverandering als klassenstrijd, e.a.


Het is de titel van een recent vertaald boek:
Klimaatverandering als klassenoorlog. Je zou het de PVDA-versie kunnen noemen van de groen-linkse slogan ‘klimaatrechtvaardigheid’. Ik citeer even Natalie Eggermont, de West-Vlaamse volksvertegenwoordiger van die partij en oud-leerlinge van mijn school:

 ‘Zo’n twintig jaar geleden begonnen mensen massaal hun persoonlijke voetafdruk te berekenen. Het is weinig geweten maar achter dat idee zaten een reclamebureau en oliereus BP. Het was elke cent waard: oliebedrijven verdwenen in de coulissen, het klimaatprobleem werd gereframed als individuele verantwoordelijkheid. Als je alle verantwoordelijkheid toekent aan wie brandstof verbruikt, leid je de aandacht af van wie die brandstof heeft verkocht en de winst heeft gebruikt om de productie van fossiele brandstoffen verder uit te breiden.’

    Het is kenmerkend voor extremisten dat ze de vraag naar oplossingen vervangen door de vraag naar wie schuld heeft aan een bepaalde toestand; in dit geval: is het degene die brandstof consumeert of degene die de brandstof produceert? Bij zo’n onzin denk ik nogal gauw aan iets van Karel van het Reve. Dit bijvoorbeeld: ‘Het lijkt op een middeleeuwse twist over de vraag of een steekwond nu te wijten is aan de scherpte van het mes of aan de doorsteekbaarheid van het menselijk lichaam.’
     Het citaat bevat anderzijds, naast een parfum van complotdenken*, wel degelijk een hint naar mogelijke oplossingen, en dat door het strategische gebruik van het woord ‘winst’. Als men door klassenstrijd beslag zou kunnen leggen op die winst, kan de staat die gebruiken om fossiele brandstoffen te vervangen door milieuvriendelijke oplossingen. Alle arbeiders zouden zich dan een goede en goedkope elektrische auto kunnen aanschaffen en ze moesten zich van LEZ-boetes en hun persoonlijke voetafdruk niets meer aantrekken.
     Ik vrees echter dat de extreemlinksen zichzelf iets wijsmaken. Die winsten zijn kleiner** en vooral veel precairder dan ze eruit zien. Je kunt die winst niet naar goeddunken in een of ander mooi sociaal of groen project investeren en dan verwachten dat ze er volgend jaar weer zijn.

Bladerend in De Standaard (11/9)

Kinderrechtencommissaris
     Uit een een interview met Kinderrechtencommissaris Caroline Vrijens (DS 11/9). 

‘Soms krijgen jongeren niet eens de kans om thuis te vertellen wat er is gebeurd, of welke punten ze hebben behaald, omdat de leerkrachten hun ouders al op de hoogte hebben gebracht via Smartschool … Geen enkele volwassene zou het verdragen op die manier te worden gemonitord.’ 

En verder: 

‘We moeten meer naar kinderen en jongeren luisteren en meer rekening houden met hun voorstellen. Jongeren durven ter discussie stellen wat wij evident vinden … In 2021 hebben we een kinderrechtendag gehouden in het Parlement … Iemand kwam op het idee om een klimaatconferentie op hoog niveau te houden, alleen voor kinderen en jongeren. Waar wachten we op?’

     Ik kan mij een rationeel gesprek inbeelden tussen Natalie Eggermont van hierboven en mijzelf. Ik weet ongeveer wat ik zou zeggen. Ik weet ongeveer wat er in het hoofd van Natalie omgaat. Maar ik zou bij God niet weten wat ik tegen Caroline zou zeggen. Ik heb geen idee van wat in haar hoofd omgaat. Ik werd al lichtjes misselijk bij een Nieuws-item onlangs waarin kinderen werden geprezen omdat ze hun ouders op de vingers tikten bij kleine snelheidsovertredingen.

James Earl Jones (1931-2024)
     De gisteren overleden acteur James Earl Jones was de indrukwekkende stem achter Darth Vader in Star Wars. Mij was hij onder andere opgevallen in de Coppola-film Gardens of Stone (1987). Hij was, net als James Caan, een sergeant bij de Marines, en iemand met stevig rechtse opvattingen. ‘Is that what brought you boys together? Right-wing politics?’ vraagt Angelica Huston, James Caans vriendin. Ik herinner mij de scène omdat het zo zelden voorkomt in een Hollywoodfilm dat personages én rechts én sympathiek zijn.

Emily in Paris
 
     Hoe meer slechte kritieken ik lees over Emily in Paris, hoe meer zin ik krijg om eens naar die serie te kijken.

Cold War
     VRT-Canvas zendt vanavond de Poolse film Cold War (2018) uit. Ik zal dit keer niet kijken, maar ik heb de film wel al elf keer gezien.

‘Leer jongens empathisch zijn, in plaats van competitief’
 
      Leer jongens empathisch zijn, schrijft Warre Thevelin, een student in de moraalwetenschappen. Ik sluit niet uit dat ik met die jongen een rationeel gesprek zou kunnen hebben over nature en nurture en dat soort dingen. Maar hoe stelt hij zich dat ‘leren’ voor? Alles waar ik nu aan denk, roept bij mij een hevige weerzin op. 

Hufters en enfants terribles
  
     Filosoof François Levrau wijdt enkele mijmeringen aan de drie jongemannen die een ambulance kaapten om er een enkele honderden meters mee te joy-riden. Veel van wat hij schrijft, is best interessant. ‘Met de teloorgang van externe autoriteit en respect voor hiërarchie, is ook het innerlijke plichtsbesef afgenomen.’ Dat lijkt mij een vanzelfsprekend verband.
      Levrau maakt verder een onderscheid tussen een hufter en een enfant terrible. De hufter erkent de regels, maar overtreedt ze uit eigenbelang. Het enfant terrible overtreedt de normen en verwachtingen moedwillig en, om het zo maar eens te zeggen, uit principe. Dat is geen slecht onderscheid, al vind ik het onhandig om de sympathieke term enfant terrible in zo’n onsympathieke betekenis te gebruiken.
      En dan heb ik nóg twee vragen. Levrau gelooft dat de Antwerpse joy-riders eerder tot de enfant terrible-soort behoren dan tot de hufters. Dat betwijfel ik. Ook gelooft Levrau dat het enfant terrible ‘kwaad is en zich afreageert op al wie hem frustreert’. Maar die jongens in de ambulance leken mij niet ‘kwaad’, ze hadden net ontzettend veel plezier, zoals je van een joy-rider die die naam waardig is mag  verwachten. Moet dat plezier per se wortelen in een of andere ‘kwaadheid’?

‘Overtuigende Harris duwt Trump in de hoek’
     Hoe kan ik nu weten of Donald Trump dan wel Kamala Harris het debat ‘gewonnen’ heeft? Het interesseert mij niet genoeg om het debat zelf te bekijken. De Standaard schrijft dat Harris erin slaagde om Trump in de hoek te duwen. Maar kan ik De Standaard vertrouwen in zulke kwesties? Eigenlijk niet. Eens kijken wat Elon Musk schrijft op X. Hier heb ik het. ‘While I don’t think the debate hosts were fair to Donald Trump, Kamala Harris exceeded most people’s expectations tonight.’ Oké, ik geloof Musk. 

En al die andere mooie artikels?
     En al die andere mooie artikels, over de Vlaamse en de federale formatie, over de Antwerpse burgemeester, over het stemgedrag van de zwevende kiezer, over Wilders en Omtzigt, over Draghi, enzovoort? Die heb ik wel gelezen maar er niets bij gedacht. Het artikel over de lintbebouwing heb ik dan weer niet gelezen. Ik heb daar vroeger al eens in een stukje over geschreven en dat is voor mij genoeg geweest.

* Complotdenken bestaat niet alleen in het verzinnen van bijeenkomsten en afspraken, maar ook in het overdreven belang dat eraan wordt toegekend, en aan de slechte intentie die wordt toegeschreven aan de betrokken partijen. 

** De extreemlinksen hebben een overdreven voorstelling van de winsten omdat ze lijstjes aanleggen van de grootste winsten in absolute cijfers. Dat gaat dan om miljardenbedragen. Belangrijker echter zijn de gemiddelde winsten en de relatieve cijfers, vergeleken met omzet en BBP.

dinsdag 10 september 2024

Draghi en het protectionisme


     
Op de FB-pagina van Assita Kanko zag ik een foto staan van haarzelf met de voormalige Italiaanse premier Mario Draghi. 

‘Om te overleven,’ schreef Assita eronder, ‘moet Europa zijn volle kracht gebruiken om onze bedrijven voldoende te beschermen. De bureaucratie vernietigt creativiteit en innovatie, waardoor talenten verloren gaan en investeerders worden afgeschrikt … Het is belangrijk om de regeldruk voor bedrijven te verminderen en ons te richten op het creëren van een effectieve interne markt in plaats van dat de EU zichzelf ziet als een wereldwijde regelgever. Migratiebeleid heeft ook invloed op de efficiëntie van de interne markt, want als illegale migratie niet onder controle wordt gehouden, groeien de binnengrenzen ... Ik waardeer de inspanningen van Draghi ivm het voorkomen van de economische dood van Europa. Maar meer bevoegdheden geven aan Brussel ten koste van de lidstaten lost niets op. Integendeel, het vergroot de kloof tussen Europa en zijn burgers en maakt de onnodige bureaucratie groter.’

      Als ik zulke tekstjes zie voorbijflitsen, reageer ik meestal met een duimpje, uit sympathie voor N-VA, maar dit keer kon ik het niet laten om een kleine kanttekening te plaatsen bij de eerste zin. ‘Onze bedrijven beschermen mag wel niet ontaarden in protectionisme.’ In elk geval: mijn interesse in het rapport van Mario Draghi was gewekt.

*

     De Standaard heeft drie uitgebreide stukken gewijd aan het Draghi-rapport: een stuk van Europa-kenner Joshua Livestro op de opiniepagina’s (9/9) en twee stukken van Wim Winckelmans op de economiepagina’s (10/9 en 11/9). Als ik de drie stukken samen leg, krijg ik de volgende krachtlijnen*:

  1. Verbetering van de Europese concurrentiepositie
  2. Verhoging van de investeringen van 1,5 procent naar 4,5 procent van het BBP
  3. Centralisatie van het economisch beleid op Europees niveau
  4. Bescherming van onze industrie o.a. door importtarieven op Chinese goederen en door verankering (Europese investeringen die binnen Europa blijven)
  5. Versterking van de geopolitieke en militaire onafhankelijkheid.

     Ik ben het eens met (1) en (2) en veel minder met (4). ‘Versterking van de concurrentiepositie’ betekent in werkelijkheid efficiënter en goedkoper betere producten en diensten produceren. Wie kan daar tegen zijn? Dat is goed voor Europa, maar ook voor de rest van de wereld die die producten en diensten van ons afneemt. Verhoging van investeringen is de enige weg om dat snel te bereiken.
      Of het zo snel moet gaan, kan ik niet beoordelen. Wel weet ik het dat daar een kost tegenover staat: wat naar investeringen gaat, kan niet naar consumptie gaan, of je moet zoals de socialisten, elke consumptie een ‘investering’ noemen. ‘We moeten investeren in parken en speeltuinen.’ Ik denk echter niet dat het dat is wat Draghi bedoelt.
     De Italiaanse ex-premier vindt dat veel van de investeringen door de overheid moeten worden gestuurd, en liever door de Europese dan de nationale. ‘De privésector zal het niet alleen kunnen,’ vat Winckelmans samen. Dat is geloof ik een self fulfilling prophecy. Als je als overheid wilt investeren, ga je via belastingen (of schulden) geld in beslag nemen dat in de privésector circuleert. Natuurlijk kan de privésector dan minder investeren. Een andere vraag is wie het beste in staat is om te bepalen waarin moet worden geïnvesteerd: een Europees comité van experts dan wel individuele elkaar beconcurrerende ondernemers? 
     Nu, experts in dienst van de overheid dan wel ondernemers, dat is een oude discussie. Ik laat ze hier voor wat ze is en verzamel liever enkele bedenkingen over die andere oude kwestie: de importtarieven, of meer algemeen: het protectionisme**.

*

  1. De voordelen van internationale handel zijn al duizenden jaren bekend, anders had men al die tijd geen handel gevoerd. De misverstanden omtrent die voordelen heeft Adam Smith (1723-1790) weerlegd. De wiskundige logica erachter heeft de Britse econoom Ricardo (1772-1823) wat later ontdekt, met zijn ‘wet van het comparatieve voordeel’. 
  2. Kort gezegd komt die wet hierop neer: Engeland en Portugal moeten zich specialiseren in datgene waar ze best in zijn: bijvoorbeeld de eerste in productie van katoen, de tweede in de productie van wijn, en daarna ruilen ze wat ze teveel hebben. 
  3. Het voorbeeld van Ricardo laat ook zien waar de moeilijkheden ontstaan. In zijn scenario moeten de bestaande wijnproducenten in Engeland de deuren sluiten. Maar dat is slechts een tijdelijk nadeel. Als ze bereid zijn over te schakelen - reconversie - naar katoenproductie zullen de eigenaars meer winst maken en de arbeiders hogere lonen ontvangen.
  4. Gezien de tijdelijke nadelen van reconversie zullen er altijd tegenstanders van vrijhandel zijn. Het zal altijd mogelijk zijn om met die tijdelijke nadelen omvangrijke technische dossiers samen te stellen en om ‘uitzonderingen’ aan te vragen.
  5. Het beste scenario is als zowel Engeland als Portugal vrij importeren. Maar als Portugal moeilijk doet en alleen Engeland vrij importeert, dan is het voor dat laatste land nog altijd voordelig om goede en goedkope wijn uit Portugal in te voeren, in plaats van Portugal te straffen door zelf wijn te maken***. Portugal straft zichzelf al genoeg door eigen katoen te willen produceren.
  6. De econoom Paul Krugman deed ooit zijn beklag dat je dat aan niet-economen niet uitgelegd krijgt. Met protectionisme snijd je in de eerste plaats in je eigen vingers. Hoe leuk exporteren ook is, het is in de eerste plaats door te importeren dat een land welvarend wordt. 
  7. Dankzij het ‘neoliberalisme’ vanaf de jaren 80 is de vrijhandel toegenomen, en is de welvaart in de wereld enorm gegroeid. Niet iedereen heeft daar evenveel van geprofiteerd. De laagste inkomens in de rijkste landen zijn het minst gestegen. Maar zonder vrijhandel zouden zij nóg minder gestegen zijn. Misschien waren ze wel gedaald. 
  8. Twintig jaar geleden kwam de kritiek op de vrijhandel vooral van links. ‘De wet van het comparatieve voordeel, nog zo’n fabeltje,’ sneerde mijn groene vriend J.W. Dat linkse karakter van de kritiek werd nog eens duidelijk toen in 2017 het handelsakkoord tussen Europa en Canada moest worden toegepast. Paul Magnette van de PS was tégen, uit principe.
  9. Vandaag heeft - helaas - iedereen reserves bij de vrijhandel, Trump op kop. Iedereen is protectionist geworden. Iedereen wil de import uit China beperken door hoge importtarieven. Dan worden de Chinese auto’s in Amerika en Europa lekker duur, waardoor we de eigen Amerikaanse en Europese auto’s blijven kopen.
  10. Het eerste nadeel van die importtarieven is dat de Europese en Amerikaanse consument zijn vrijheid verliest om zelf te beslissen om voor een goedkope Chinese auto te kiezen. Als hij hem toch koopt, moet hij er in elk geval veel meer voor betalen.
  11. Het tweede nadeel is belangrijker. Als de Chinese auto’s hier niet mogen worden verkocht, is er geen dringende reden voor onze producenten om hun eigen auto’s beter en goedkoper te maken, of om dat toch te proberen.
  12. De reden die door protectionisten wordt ingeroepen is dat China op oneerlijke wijze zijn autoproductie subsidieert. Tja. Ten eerste is dat verhaal van die ‘subsidies’ nogal twijfelachtig, ten tweede wordt het verteld door mensen die zelf meer subsidies in eigen land willen, en ten derde: so what? 
  13. Laten we even redeneren op de wijze van de Franse econoom Frédéric Bastiat (1801-1850) en de redenering doortrekken. Veronderstel dat de Chinese staat haar subsidies aan de auto-industrie zodanig opdrijft dat de auto’s helemaal gratis op onze markt komen. Moeten we die auto’s dan weigeren? Als de Chinese staat haar auto’s wil subsidiëren, moeten we dat cadeau dan niet in dank aanvaarden?
  14. Ik geef toe dat er niet-economische redenen kunnen bestaan om gratis Chinese auto’s te weigeren. Misschien zit er spionage software in verborgen. Misschien zijn de auto’s geprogrammeerd om allemaal tegelijk in brand te vliegen, op het moment dat het Chinese leger Taiwan binnenvalt. Misschien heeft Jonathan Holslag gelijk als hij ons waarschuwt, zoals Laocoön destijds met het Trojaanse paard: Timeo Sinas et dona ferentes. Maar dan zijn we wel ver verwijderd van het ‘subsidie’-argument.
  15. De geopolitieke argumenten voor protectionisme bestaan erin dat je je vijand niet sterker mag maken, en dat je er niet afhankelijk mag van zijn. Alleen, door handel maak je ook jezelf sterker, en is je vijand op zijn beurt afhankelijk van jou. Internationale handel kan oorlog niet voorkomen, maar omgekeerd kan protectionisme het oorlogsgevaar zeker doen toenemen. Zoals Bastiat schreef: ‘Quand les marchandises ne traversent pas les frontières, les soldats le feront.’ **** 
  16. Joshua Livestro vergelijkt Mario Draghi met de Amerikaanse founding father Alexander Hamilton (1755-1804). Toen ik die laatste naam ooit in een klas liet vallen, bleek de helft van de leerlingen de man te kennen. Er bestond blijkbaar een hip-hop musical die aan het leven van Hamilton was gewijd. Ik heb ondertussen de verfilming ervan gezien.
    Livestro legt de nadruk op Hamiltons streven naar een onafhankelijke Amerikaanse wapenindustrie. In die zin heeft Draghi gelijk om dat voorbeeld te volgen. We kunnen voor onze defensie beter niet afhankelijk zijn van Chinese wapens. 
  17. Maar Hamiltons industrieel beleid, dat een melange was van subsidies en protectionisme, wordt vaak ook geprezen omdat het de snelle economische groei van de V.S heeft gebracht. Dan vraag ik mij af: zou het werkelijk zo gegaan zijn? Het antwoord van Hans-Hermann Hoppe lijkt mij geloofwaardig: ‘Dit is een post hoc, ergo propter hoc drogreden … De snelle economische groei van de VS was niet te danken aan het protectionisme. De VS kende die groei ondanks het protectionisme, en dankzij het binnenlandse laissez-faire beleid.’
  18. De kwestie van het protectionisme wordt gekoppeld aan een ander vraagstuk: dat van de desindustrialisatie van het Westen, het zogenaamde verdwijnen van de maakindustrie. Maar die is veel minder dramatisch dan ze lijkt. Het is niet de industriële productie die vermindert, maar vooral  het aandeel van de industriële productie in het geheel. 
  19. In elk land dat welvarend wordt - China bijvoorbeeld - vermindert eerst het aandeel van de landbouwproductie en daarna het aandeel van de industriële productie. In België produceert de landbouw maar 2 procent van het BBP, maar die 2 procent vertegenwoordigt veel meer voedsel dan 100 jaar geleden. De industrie stelt maar 25 procent van ons BBP voor, maar die 25 procent vertegenwoordigt veel meer onderdelen en eindproducten dan 100 jaar geleden. Ook China is op die manier aan het desindustrialiseren. Op termijn zal overal ter wereld het aandeel van de maakindustrie verminderen. 
  20. Verder is het productieproces van één product vandaag verspreid over vele landen tegelijk, en niet alleen in die ene fabriek waar het product van de band rolt en waar dan het label op staat: Made in China. Er is de financiering, de grondstoffenontginning, het juridisch kader, het technologisch ontwerp, de eventuele software, het design, de onderdelenproductie, de assemblage, de marketing, de communicatie, het transport. Een flink deel daarvan gebeurt nog altijd in het Westen.


*DS 11/9 vat de voorgestelde maatregelen als volgt samen: (1) soepeler concurrentie - minder strenge antimonopolieregels; (2) innovatieve bedrijven helpen om uit te breiden; (3) fusies telecomoperatoren; (4) strenger ingrijpen tegen Big Tech en illegale staatsteun van buiten Europa; (5) toeleveringsketen van grondstoffen veilig stellen; (6) heroriënteren van subsidies; (7) meer beslissen met gekwalificeerde meerderheid - minder bureaucratie; (8) meer gemeenschappelijke Europese schulden aangaan; (9) gasprijs loskoppelen van elektriciteit; (10) investeren in grensoverschrijdende hoogspanning.

* Over het protectionisme heb ik vroeger al enkele stukjes en polemiekjes geschreven. Tegen Holslag hier, tegen Magnette hier, tegen Chomsky hier, tegen De Grauwe en het ecologisch argument hier, tegen Trump en vóór Ricardo hier, over de maakindustrie hier

***Als Portugal geen katoen wil invoeren van Engeland, zal dat laatste land een deel van zijn productiecapaciteit voor iets anders moeten inzetten dan voor katoen, maar nooit voor wijn, zolang Portugal die beter en goedkoper maakt. En zelfs áls Engeland beter en goedkoper wijn zou maken dan Portugal ... maar voor die uitleg kan de lezer beter Wikipedia raadplegen, onder het lemma comparatief voordeel

**** Naast de economische en geopolitieke redenen die worden ingeroepen om het protectionisme te verdedigen zijn er nog andere van humanitaire, ecologische, hygiënische of traditionalistische aard. Ik laat die hier onbesproken. 


zaterdag 7 september 2024

Zijn de universiteiten links? (longread)

      In deze longread verzamel ik een aantal blogjes over het boek van Andreas De Block Is links gewoon slimmer? Ik voeg er nog enkele bedenkingen aan toe over een enquête van het studententijdschrift Veto die het overwicht van links onder de Leuvens professoren lijkt te bevestigen en een stukje over woke.

Zijn de universiteiten links?

     Het boekje van filosofieprofessor Andreas De Block Is links gewoon slimmer? heeft een misleidende titel. Die vraag over de slimheid van links, en het antwoord daarop, is slechts een zijsprong in een betoog dat een heel andere richting uitgaat, een betoog dat vooral meer ruimte vraagt voor rechtse wetenschappers aan de universiteit.
      Het is niet wat je noemt een ‘vurig’ betoog. Nu probeer ik zelf ook wel eens braaf en zakelijk en voorzichtig te zijn in een discussie, en mijn tegenstanders niet al te vaak slechte bedoelingen toe te schrijven, maar wat ik betracht stelt niets voor bij wat De Block presteert. Hij is, zoals men dat in het Engels zegt, fair to a fault. Zoiets moet wel tot enige ergernis leiden bij warmbloedige rechtsen die vinden dat de professor eens wat steviger op het gaspedaal mag trappen*, en bij warmbloedige linksen die liever een rechtse drammer dan een voorzichtige andersdenkende voor zich hebben. Ik heb een linkse FB-vriend die als hij het over rechts heeft, niets liever doet dan uitgebreid ‘tScheldt te citeren, een publicatie die ik nog nooit onder ogen heb gehad.
     De redenering van De Block laat zich als volgt samenvatten. Uit onderzoek blijkt dat universitaire onderzoekers en docenten gemiddeld veel linkser zijn dan de rest van de maatschappij. De verklaring daarvoor is niet dat linkse mensen slimmer zijn en dus gemakkelijker professor worden, of dat de wetenschappelijk vastgestelde feiten nu eenmaal links gelijk geven. Het is veeleer dat een links milieu als de universiteit nu eenmaal linkse medewerkers aantrekt. Vervolgens gelooft De Block dat menswetenschappers en gedragswetenschappers in hun onderzoek en conclusies onvermijdelijk worden beïnvloed door hun eigen ideologische overtuiging, waardoor ze nooit helemaal waardevrij tewerk gaan. Bij een nagenoeg monopolie van links aan de universiteit krijg je dan een eenzijdige, en onvoldoende gestaafde wetenschap. Met meer ideologische diversiteit, en met meer discussie, zou er een betrouwbaarder wetenschap ontstaan. Politici zouden die kunnen consulteren bij het uitwerken van een beleid dat tegemoet kan komen aan wat de burgers willen.
     Dit is niet meteen intellectueel vuurwerk. Is er eigenlijk iemand – hij weze links of rechts – die het met bovenstaande stellingen niet eens is**? Toch doet De Block zijn best, bijna ten overvloede, om elk van zijn brave stellingen omstandig te onderbouwen, misverstanden uit de weg te ruimen, vooroordelen te ontzenuwen, nuances aan te brengen, tegenargumenten te weerleggen, en daarbij eigen en andermans onderzoek aan te halen. De zorgvuldigheid van het betoog valt nog meer op bij een tweede lectuur.
     Tegelijk kun je bij elk onderdeel van de redenering gaan vitten. Is bijvoorbeeld de as rechts/links niet veel te ruw om het politieke spectrum te beschrijven? De Block erkent het probleem en experimenteert onder andere met het bekende twee-assenstelsel 

economisch rechts / links***
moreel conservatief / progressief

Maar twee assen zijn natuurlijk evenmin voldoende. Je hebt er nog vele andere, waarvan slechts sommige overlappen.

autoritair / libertair 
recht / politiek
collectivisme / individualisme
nationalisme / universalisme
realisme / moralisme
conformisme / rebellie
elite / volk
enz.

      De Block redt zich uit het moeras door te stellen dat de categorieën rechts/links wel ruw zijn, maar volstaan om zinvol over de eenzijdige politieke oriëntering van academia te discussiëren. Dat is een oplossing naar mijn hart: re intellecta, in verbis simus faciles. Ik heb slechts één opmerking en die betreft de recente opkomst van het rechtspopulisme, die met name de assen conformisme / rebellie en elite / volk heeft omgekeerd. Ik ken een welstellende levenslange Republikein – verre familie eigenlijk – die de laatste jaren een fanatieke Democraat geworden is. De nice people, zegt hij, vind je nu bij de Democraten. Republikeinen zijn de partij van de illiterate rable. Hij gaat zelfs niet meer naar huwelijksfeesten van familieleden die Republikein gebleven zijn.
     Die omkering is niet onbelangrijk voor de positie en de appreciatie van de wetenschap. Je kan van het illiterate rabble niet hetzelfde respect voor de wetenschap verwachten als van the nice people. En De Block kent het verschijnsel. Hij schrijft: ‘Er is zeker de laatste decennia een groeiend anti-intellectualisme aan de rechterzijde. Maar dat anti-intellectualisme is toch vooral te vinden bij lageropgeleiden.’
      Maar daarmee wordt het probleem volgens mij wat onderschat. Ik ben zelf geen academicus, maar heb toch een paar universitaire diploma’s, en ik stel bij mijzelf vast dat ik nu sceptischer sta dan vroeger tegenover wat als wetenschap wordt voorgesteld op het gebied van geneeskunde, pedagogie, klimaat en epidemiologie. En dat laatste komt heus niet omdat professor Van Ranst linkse berichten op X plaatst. Het probleem zit dieper. Ik ben op dat gebied rebelser’ geworden. Mijn rechtse ik is wantrouwiger geworden tegenover wetenschap en statistiek in het algemeen, en vooral tegenover de motieven en de werkwijze van de mensen die ermee zwaaien, al hebben die motieven en werkwijzen niet zoveel met traditioneel links of rechts te maken. En dat terwijl ik helemaal geen rechtspopulist ben. Ik ben alleen maar, van waar ik stond, een beetje in die richting opgeschoven. Wat meer dan de enen, en wat minder dan de anderen. Straks sta ik op die as nog helemaal alleen in het centrum.

 

* Hij moet natuurlijk niet schrijven als Maarten Boudry, dat nu ook weer niet.
**Helaas wel. Uit het eigen onderzoek van De Block blijkt dat veel academici het inderdaad niet eens zijn met die voorzichtige stellingen. Die onvoorstelbare kortzichtigheid is een krachtig argument voor de hoofdstelling van De Blocks betoog. 
*** De as van economisch links/rechts kan ook weer worden opgesplitst in twee onderdelen: de kwestie van meer of minder herverdeling en de kwestie van meer of minder staatsplanning.


Waarom zijn de universiteiten links?

    Links domineert aan de universiteiten. Met alle moeilijkheden om ‘links’ en ‘rechts’ te definiëren, en met alle verschillen tussen de faculteiten, blijft dat een stelling die moeilijk kan worden betwijfeld. Heel wat moeilijker is de zoektocht naar een verklaring voor die dominantie.  
     Vooreerst haalt De Block cijfers aan waaruit blijkt dat een verschil in slimheid niet de verklaring is – ook al zou links dat graag geloven. Het gemiddelde IQ van linkse mensen is gemiddeld slechts een beetje hoger dan bij rechtse mensen. Ikzelf moet mij dus geen zorgen maken: ik ben hoogstens een beetje dommer dan mijn linkse opponenten. Bij economisch-rechtse mensen is het IQ gemiddeld zelfs een beetje hoger. Fijn! En bij de allerslimsten, degenen die voor een academische carrière in aanmerking komen, is links en rechts ongeveer even goed vertegenwoordigd. Daarmee is bevestigd wat ik altijd heb gedacht. Ik zal het wetenschappelijk onderzoek dat De Block aanhaalt dan ook niet controleren.
     Maar er is een linkse verklaring die venijniger is. Het is de verklaring die goed wordt samengevat door de boutade facts have a well-known liberal biasZelf heb ik in mijn stukje van gisteren mijn eigen samenvatting ervan gegeven: ‘de wetenschappelijk vastgestelde feiten geven links nu eenmaal gelijk.’ En ik zou die dan verder parafraseren om de cirkelredenering beter te laten uitkomen: ‘de door linkse wetenschappers vastgestelde feiten geven de linkse wetenschappers gelijk’. Daarmee is voor de polemist de zaak beklonken. Misschien zou ik nog even sneren dat de feiten juist een conservative bias hebben, omdat conservatieven zich minder dan hun linkse tegenstanders aan wishful thinking bezondigen. Ik zou het nog menen ook.
     Maar dat is niet de manier waarop De Block tewerk gaat. Hij bekijkt een voor een de voorbeelden van zijn opponenten waaruit zou moeten blijken dat links de waarheid aan zijn zijde heeft: het darwinisme, de klimaatverandering, de normaliteit van een homoseksuele geaardheid en de slechte gezondheidszorg in de VS. En dan weerlegt hij zorgvuldig de stelling met volgende argumenten

  1. Bijna alle rechtse universitairen aanvaarden evengoed de consensus rond darwinisme, klimaatverandering, homoseksualiteit en de slechte gezondheidszorg in de VS
  2. Er zijn veel onderzoeksterreinen waar geen consensus over de feiten bestaat, of waar de algemeen aanvaarde feiten – de slechte gezondheidszorg in de VS bijvoorbeeld – het startpunt vormen van een controverse over de oorzaken
  3. Er zijn ook menswetenschappen, zoals filosofie, die geen definitieve waarheden opleveren, en waar dé waarheid dus niet links of rechts kán zijn
  4. Het argument van links maakt geen onderscheid tussen normen en feiten, wat het duidelijkst blijkt uit het voorbeeld van homoseksualiteit; welke feiten zouden ooit de vraag kunnen beslechten of homoseksualiteit (of het hebben van blond haar) ‘normaal’ of ‘abnormaal’ is.

     Bij deze viervoudige argumentatie verzinkt mijn polemische sneer naar de cirkelredenering, en mijn al-wat-je-zegt-ben-je-zelf-argument in het niets. Hoogstens zou je kunnen zeggen dat De Block zelf langer had kunnen zoeken naar betere linkse voorbeelden om te weerleggen Maar de kans is groot dat De Blocks weerlegging van kracht zou blijven. Hij haalt even de linkse academica Priyamvada Gopal aan die zegt dat het rechtse marktfundamentalisme de test van de rationele kritiek niet kan doorstaan. Dan zeg ik met De Block dat (1) de meeste rechtse economisten ook geen ‘marktfundamentalisten’ zijn (2) dat voor het falen van ‘marktfundamentalistische’ maatregelen verschillende verklaringen kunnen worden gegeven (3) dat de economische wetenschap, geprangd tussen apriorisme en empirisme, meer modes dan zekerheden oplevert en (4) dat de keuze voor markt of plan niet alleen een kwestie van feiten maar ook van normen is. Ik wil er zelf, als polemist, nog aan toevoegen dat zowel de feiten als de logica beter het ‘marktfundamentalisme’ dan het ‘planfundamentalisme’ ondersteunen.
     Als het niet de slimheid is van linkse lui, of hun feitelijke gelijk, dan ligt het misschien aan hun persoonlijkheid en hun waarden? Misschien zijn linksen creatiever, kritischer en rationalistischer? En idealistischer – in de zin dat ze minder belang hechten aan geld?
   Daar valt inderdaad iets voor te zeggen, maar weinig. Een socioloog, zekere Neil Gross, heeft dat onderzocht en vond dat de persoonlijkheid en waarden van linkse en rechtse mensen zo weinig verschillen dat ze slechts 4 % van kunnen verklaren van de kloof tussen links en rechts aan de universiteit.
      Daarmee komt De Block aan bij zijn eigen tweevoudige verklaring: vooroordeel en misverstand. Dat eerste speelt vooral bij rechtse jongeren die niet kandidaat zijn voor academische betrekkingen, het tweede bij linkse academici die discrimineren bij benoemingen. Waar zo’n vooroordeel precies vandaan komt is niet zo belangrijk. Hoe komt het dat ik bij een monteur van Telenet meteen denk aan een mannelijke dertiger met een paardenstaart? Hoe komt het dat ik bij een literatuurprofessor meteen denk aan een baardige, pijprokende vijftiger in een lichtbruine ribfluwelen blazer met suède ellebooglapjes en linkse overtuigingen? Maar het is in elk geval aannemelijk dat een 18-jarige met rechtse sympathieën – denk aan Michael J. Fox in Family Ties – er niet meteen van droomt om later ook zo’n blazer te mogen aantrekken.
     De discriminatie bij de aanwervingspolitiek aan de universiteiten is dan weer gemakkelijk te begrijpen vanuit de menselijke neiging om andersdenkenden buiten de eigen comfortzone te houden, een beetje zoals Engelse heren van stand de vrouwelijke kunne  uit hun gentlemen’s clubs weerden. De Block heeft daar onderzoek naar gedaan – de universiteiten, niet de gentlemen’s clubs - en was geschrokken van de bereidheid van linkse academici om die discriminatie tegenover rechtse kandidaten toe te geven en te verantwoorden*.

     De Blocks bespreking van de oorzaken van de linkse dominantie aan de universiteit heeft de aandacht getrokken van enkele kritische lezers. Andreas Tirez – die het eens is met de hoofdstrekking van De Blocks betoog – ziet in dat onderdeel een redeneerfout. ‘Het gaat erover waarvoor je je intelligentie gebruikt. In de bedrijfswereld wordt het aanwezige denkvermogen vooral gebruikt om winst te maken, veel minder om na te denken over maatschappelijke kwesties. Dus misschien is links niet slimmer in het algemeen, maar wél als het over politiek geladen kwesties gaat.’
     Daarmee gaat Tirez echter grotendeels voorbij aan De Blocks eigen weerlegging** van het veronderstelde verschil in persoonlijkheid en waarden, en van het veronderstelde feitelijk gelijk van links over ‘politiek geladen kwesties’. Tirez illustreert de laatste mogelijkheid met een eigen voorbeeld: ‘Zo is steun voor herverdeling een linkse positie, en sterk gelinkt aan hoe verantwoordelijk je een individu houdt voor zijn positie en hoeveel je toewijst aan pech of geluk. Om dat goed in te schatten, mag je niet afgaan op je intuïtie, maar moet je hard nadenken … Een sociale wetenschapper doet dat veel meer dan een ingenieur of een bedrijfsleider.’
     Het antwoord van De Block op dat bezwaar heb ik hierboven samengevat onder (2) en (4): over de kwestie van herverdeling bestaat geen wetenschappelijk vastgestelde waarheid aangaande de oorzaken, én het is gedeeltelijk een kwestie van normen, en niet alleen van feiten. 
     Er zijn vooreerst geen a priori argumenten waarom de herverdelingsgedachte beter bij de feiten zou aansluiten. En ja, je moet inderdaad goed nadenken om alle elementen van pech en geluk in kaart te brengen, maar je moet nog veel harder nadenken om in te zien wat de precieze maatschappelijke waarde is van een goedverdienende bedrijfsleider of ondernemer*** en je moet nog harder nadenken om bijvoorbeeld het differentiebeginsel van Rawls te begrijpen dat onder andere inhoudt dat ongelijkheid in het voordeel kan zijn van de minstbedeelden. De vraag blijft dus waarom zoveel sociale wetenschappers zo eenstemmig tot de conclusie komen dat er meer herverdeling moet zijn: omdat zij zo hard hebben nagedacht, of omdat ze van een links vooroordeel vertrokken zijn?

     Scherper en zorgvuldiger is Seppe De Meulder op DeWereldMorgen.be. Hij noemt de verklaring van De Block circulair. Een linkse universiteit zorgt voor zelfselectie van linkse kandidaten en voor discriminatie tegen rechtse kandidaten, maar verklaart niet waarom die universiteit om te beginnen al links is. De Meulder heeft zijn eigen verklaringen. Rechts, althans conservatief, vindt dat we voorzichtig moeten zijn met het ‘morrelen’ aan bestaande structuren. Links gaat er daarentegen van uit dat we door verstandig morrelen veel verbetering kunnen teweegbrengen in de samenleving. ‘Is het dan zo gek,’ vraagt De Meulder zich af, ‘dat ze [de linksen] sneller geneigd zullen zijn om zich professioneel met het bestuderen van de samenleving bezig te houden.’ Eerst studeren om daarna te morrelen.
     Daar zit een kern van waarheid in. Wie gelooft in de rationele kneedbaarheid van de samenleving – links – is meer geneigd om na te denken over hoe dat kneden moet gebeuren. Linkse mensen, zou je kunnen zeggen, zijn allemaal aanhangers van Marx’ 11de over Feuerbach. ‘Filosofen hebben de wereld slechts op verschillende wijze geïnterpreteerd, het komt er echter op aan haar te veranderen.’ Die activistische oproep om te veranderen en te kneden verklaart bijvoorbeeld de evolutie in de economische wetenschap. Terwijl de grondleggers in de 18de eeuw eerder probeerden uit te leggen waarom de staat beter niets deed (laissez faire), kreeg je al snel in Duitsland de kathedersocialisten die vonden dat de staat wel van alles moest doen, en meer bepaald de plannen moest uitvoeren die zij voorstelden.
     Maar de redenering van De Meulder is op haar manier enigszins circulair. Hoe komt het dat de universiteit vol zit van kneedbaarheidsadepten? Omdat ze geloven in de kneedbaarheid van de maatschappij. Waarom regeert in godsnaam het activisme aan de universiteit, terwijl dat activisme, zoals Marx zelf toegeeft, haaks staat op de eeuwenlange traditie van ‘de filosofen’. Bovendien ligt het niet a priori vast dat verandering meer nadenken behoeft dan behoud. Ook het motiveren van het behoud is een hele klus. En zelfs als conservatieven van huis uit meer belang hechten aan irrationele tradities, belet hun dat niet om over dat belang rationeel na te denken. Ten slotte zit de huidige maatschappij zo in elkaar dat links en rechts, er ongeveer evenveel aan willen veranderen, zij het in een andere richting. Iemand die economisch rechts is, ziet zelfs geloof ik meer redenen ‘om het roer om te gooien’, dan wie links is, en vaak aandringt op meer van hetzelfde.
     De Meulder geeft nóg een verklaring voor het linkse overwicht binnen academia. ‘De universiteit behoort,’ schrijft hij, ‘tot de publieke sector, terwijl de rechtse ideologie vaker heil verwacht van de private sector. Het zou best wel eens kunnen dat onderzoekers die werken voor private bedrijven vaker een rechtse politieke overtuiging hebben.’ Als ik veel moeite deed zou ik wellicht die redenering ook kunnen herformuleren als een cirkelredenering, maar daarmee zou ik voorbijgaan aan de kern van waarheid die ze bevat en waarvan ikzelf wel enkele voorbeelden heb meegemaakt.
    Zo ken ik een knappe rechtse kop die een universitaire carrière opgaf om ondernemer te worden. Hij voelde zich aan de universiteit als in een speeltuin, en vond het fijner om in de ‘echte’ wereld geld te gaan verdienen en welvaart te gaan creëren. Omgekeerd ken ik een Spaanse vriendinnengroep – allemaal behoorlijk links en allemaal met een artsendiploma – maar geen enkele daarvan werkt als arts. Ze doen allemaal iets aan de staat in verband met gezondheid. Dat is wel niet aan de universiteit, maar het is dezelfde nobele linkse roeping van de civil servant die zich ‘ten dienste stelt van de samenleving,’ een beetje zoals Sir Humphrey dat doet in Yes Minister.

     In werkelijkheid is er niet één grote verklaring waarom links vandaag zo overheersend is aan de universiteiten. Er zijn een hele reeks kleine oorzaken. Ik heb een lijstje aangelegd waarin ik enkele van de bovenstaande herneem, enkele haal uit het boekje van De Block, en enkele haal uit andere bronnen:

  1. De historische plaats van de universiteiten in de ‘linkse’ strijd tegen de feodaliteit en de religieuze dogmas
  2. Het mogelijk ‘gelijk’ van links op een aantal terreinen
  3. De kleine verschillen in persoonlijkheidsstructuur van linkse en rechtse mensen
  4. Het appel om universitair onderzoek (en onderwijs) als hefboom te gebruiken voor maatschappelijke verandering
  5. De grotere aantrekkingskracht voor links van een staatsbetrekking boven een privé-betrekking
  6. Het clandestiene gelobby van communisten tijdens de Koude Oorlog als antwoord op McCarthyisme en Berufsverbote – veel van die geïnfiltreerde communistische academici verlieten later de Partij maar bleven links****
  7. De linkse studentencontestatie van ‘68 die daarna de nieuwe generatie academici leverde – mijn voorkeursverklaring, al zijn de soixante-huitards ondertussen allemaal gepensioneerd
  8. De bureaucratische werkomgeving die de ‘normale’ evolutie van linkse twintigers-met-een-hart naar rechtse-veertigers-met-verstand verstoort.
     Maar op de keper beschouwd is het niet zo belangrijk welke oorzaken de kiem vormen van de huidige linkse dominantie. De twee mechanismen die De Block aangeeft – vooroordelen en discriminatie – zijn misschien niet voldoende om te verklaren hoe de scheefgroei ontstaan is; ze zijn meer dan voldoende om te verklaren waarom de schreefgroei aanhoudt en normaal nog erger zal worden. Als het De Block erom te doen is, in navolging van Marx, de universiteit niet zozeer te interpreteren, dan wel te veranderen, dan heeft hij gelijk dat hij precies die twee mechanismen naar voren haalt.
    Ziezo. Dat was hoofdstuk 2. Morgen schrijf ik misschien iets over de ‘waardenvrije’ wetenschap. Dat wordt wat korter, want op  dat terrein voel ik mij nogal onzeker. 

 

*  Die bereidheid van links om rechts te discrimineren kan te maken hebben met een groter onbegrip van links tegenover rechts dan omgekeerd, en dat gekoppeld aan een grotere hang van links om politieke meningsverschillen moreel te interpreteren. Ik kom daar misschien in een volgend stukje op terug.

** Het is eigenaardig dat Tirez daar óver gelezen heeft. Is hett omdat De Block zo helder en eenvoudig schrijft dat je bij de argumenten niet lang stilstaat?

*** Lenin bijvoorbeeld dacht dat het leiden van een bedrijf door de moderne organisatie en techniek ‘buitengewoon eenvoudig’ was geworden. Iedere boekhouder kon het. Eigenlijk iedereen die kon lezen, schrijven en rekenen.

**** Een typisch voorbeeld van communistisch gelobby wordt verteld door historicus en economist H.S. Ferns, zelf een oud-communist. Hij was eind de jaren 50 aan de universiteit van Birmingham bevorderd van lector tot professor. Hij moest op zoek naar een nieuwe lector om hem op te volgen. De kandidaten X en Y van de London School of Economics kwamen in aanmerking. Plots kreeg hij van alle kanten brieven en telefoontjes om hem op het hart te drukken welke fantastische kandidaat X wel was: geciviliseerd, grote talenkennis, vele landen bereisd. Ferns vroeg schriftelijk advies aan Z, de verantwoordelijke professor aan de LSE. Hij kreeg een nietszeggend antwoord. Pas toen hij persoonlijk met Z ging praten kwam er enige duidelijkheid. Ferns moest zelf kiezen. Wou hij een kandidaat die aanvaardbaar was voor links, dan moest hij X nemen. Wou hij de kandidaat met het scherpste verstand, dan had hij Y nodig. 


Bestaat er een linkse en een rechtse wetenschap?

      Laat ik dit keer meteen de koe bij de horens vatten en de knuppel in het hoenderhok gooien. Ik haal die uitdrukkingen nu even van stal omdat dierenrechtenorganisaties die naar het schijnt willen laten verbieden. Ik moet dus vlug zijn; in elk geval zullen die organisaties mij eerst van het verbod per aangetekend schrijven op de hoogte moeten stellen. 
     Ondertussen stel ik dus kordaat de hamvraag en geef meteen het antwoord: bestaat er een linkse of rechtse wetenschap? Volgens mij niet. Moet wetenschap objectief zijn? Volgens mij wel. Professor De Block denkt daar enigszins anders over, maar ik ga het debat daarover met hem niet aangaan, want dan zou ik eerst voor mijzelf moeten uitmaken wat wetenschap is. Dan zou ik mij moeten verdiepen in het demarcatieprobleem van Popper, de scientismekwestie van Hayek, de paragadigma-affaire van Kühn, het consensusvraagstuk van Boudry en de reduplicatiecrisis in de psychologie. Ik zou mij moeten bezinnen over het verschil tussen fundamenteel en toegepast onderzoek, over de relatie tussen wetenschap en gezond verstand*, en over die tussen wetenschap en beleid. Ik zou moeten nadenken over de verschillende onderzoeksmethoden die wetenschappen gebruiken, en of die complementair dan wel tegenstrijdig zijn. Enzovoort. Dat is allemaal een ander paar mouwen dan de wat lichtzinnige vraag wat ‘links’ en ‘rechts’ juist betekent.
      Als we een beetje redelijk willen debatteren over wetenschap en politiek, sluiten we in elk geval best de wiskunde, de fysica, de scheikunde en een groot deel van de biologie uit van de discussie. Er bestaan heel wat linkse wiskundigen, fysici en scheikundigen, maar die komen geloof ik niet systematisch tot andere conclusies dan hun rechtse collegas. De tijd van de Duitse fysica en proletarische genetica is gelukkig achter de rug. Het eerste bleek voor de helft te bestaan bekrompenheid, het tweede integraal uit charlatanerie.
     Maar hoe zit dat met de humane wetenschappen? Met de gedragswetenschappen als psychologie, sociologie, politicologie, antropologie, criminologie, economie, geschiedenis? Hoe zit dat met geesteswetenschappen zoals filosofie, rechtswetenschap, literatuurwetenschap? Of dat nu échte wetenschappen zijn of niet** , ik zou verwachten dat ook de beoefenaren van die vakken tot objectieve resultaten kunnen komen als ze bereid zijn hun hypotheses te toetsen, in plaats van alleen maar bevestiging te zoeken. Max Weber bijvoorbeeld was, geloof ik, een voorstander van waardevrij onderzoek in de sociale wetenschappen*.
     De naam Weber komt echter niet voor in het boek van De Block, niet in de tekst, niet in de voetnoten, niet in de literatuurlijst. In plaats daarvan analyseert De Block de stadia van het wetenschappelijk onderzoek en toont aan dat die altijd ook door andere morele waarden dan zuivere waarheidsvinding worden gestuurd***. Morele waarden bepalen onder andere mee 

  1. welke onderzoeksvragen naar IQ-verschillen ethisch aanvaardbaar zijn ****
  2. welke experimenten in de geneeskunde moreel verantwoord zijn 
  3. hoe de resultaten van klimaatonderzoek aan het publiek of aan de politici worden gepresenteerd
  4. welke intuïties de filosoof als uitgangspunt neemt 
  5. op welk punt in zijn redenering de socioloog een gewaagde sprong maakt 
  6. welke onderzoeksvragen de criminoloog interessant vindt 
  7. hoe de gezondsheidsdeskundige aan statistisch onderzoek doet.
Ik ga mij hier beperken tot de twee laatste kwesties – onderzoeksvragen en statistiek – om het ideaal van de waardevrijheid tegenover de beperkingen van de werkelijkheid af te wegen.
     Neem die onderzoeksvragen. Ik kan mij best voorstellen dat een linkse of een rechtse bekommernis tot andere onderzoeksvragen leiden. Zo zou een linkse criminoloog een onderzoek kunnen instellen naar de gunstige effecten van ‘alternatieve’ straffen, terwijl een rechtse criminoloog dat zou kunnen doen naar die van langere gevangenisstraffen. Zo’n keuze is op zich niet verwerpelijk: je kunt niet alles tegelijk onderzoeken. Maar daar stel ik dan het ideaal van de objectieve wetenschap tegenover: áls de linkse en de rechtse criminoloog dezelfde vraag zouden onderzoeken, dan zouden ze toch tot dezelfde conclusie moeten komen? Of is ook dat teveel gevraagd?
     Bij de statistiek is het nog ingewikkelder. Ik heb in de coronatijden, zoals velen, zitten staren op tabellen en grafieken, en met ontzetting vastgesteld hoe moeilijk het was om betrouwbare cijfers te verzamelen over iets waar de hele wereld mee bezig was. Maar het probleem gaat veel verder dan cijfers. Veronderstel dat een jurist, laten we hem Thierry Claeys noemen, wil onderzoeken welke opzegtermijn rechters plegen te uit te spreken bij het ontslag van een bediende*****. De jurist verzamelt vlijtig alle uitspraken en laat een van zijn medewerkers al die uitspraken in de computer inbrengen, met een kolom voor het loon, de functie, de leeftijd en de anciënniteit van de ontslagene. Met de betrouwbaarheid van de cijfers is niet het minste probleem. De computer, die helemaal waardevrij is, berekent correct de gemiddelde opzegtermijn en het gewicht van de parameters. De objectieve resultaten kunnen worden gepubliceerd in een rechtskundig tijdschrift.
      Toch zijn er aan de berekening verschillende beslissingen voorafgegaan die niet noodzakelijk waardevrij zijn. Een Vlaams nationalist had er misschien aan gedacht om ook het Gewest waar de rechter zetelt als parameter op te nemen. Een syndicalist had misschien alleen de anciënniteit opgenomen als ‘eerlijkste’ criterium. En dan zijn er nog de drempelwaarden. Hoeveel verschillende categorieën van functies onderscheid je? Is er een categorie voor een onder-onderdirecteur? Waar leg je de cesuren in de loonschalen? Druk je de anciënniteit in maanden of in jaren uit? En als al die beslissingen genomen zijn, rest nog de vraag hoe de uiteindelijke onderzoeksresultaten zullen worden gebruikt door de rechters. Zal het bestaan van zo’n formule geen invloed hebben op de toekomstige uitspraken? En als dat zo is, zal de jurist zijn parameters dan niet zo kiezen dat zijn formule een resultaat opleveren dat hijzelf rechtvaardig vindt? Allemaal vragen. 
    Zelf geeft De Block een aantal voorbeelden uit de domeinen van veiligheid en gezondheid. Ik heb eruit geleerd dat de drempels voor vals-positieve en vals-negatieve resultaten moeilijk neutraal kunnen worden vastgelegd en dat het ‘inductief risico’ zich niet alleen stelt aan het begin en aan het einde van het onderzoek, maar ook bij de verschillende stappen tijdens het onderzoek. Dan wordt het wel heel moeilijk om waardenvrij met statistiek om te gaan, zelfs als je alle regels volgt bij het verzamelen van de data en het berekenen van het betrouwbaarheidsinterval.
    Nog twee opmerkingen. Een. Het bovenstaande is geen argument om als wetenschapper geen objectiviteit of neutraliteit na te streven, het is een waarschuwing voor zelfoverschatting en wishful thinking. Het is niet omdat je als wetenschapper heel graag objectief zou willen zijn, dat je het ook bent. Twee. Er is een verschil tussen morele waarden opnemen in je onderzoek enerzijds en anderzijds je onderzoek laten leiden door je politieke overtuiging. Ik moest ooit op een Brussels congres een Franse academica opvangen die een pleidooi kwam houden voor ‘la recherche militante’. Dat is weer iets anders. En het is des te gevaarlijker omdat een politieke overtuiging niet alleen morele normen betreffen maar ook een opvatting over causale verbanden. Als je dus causale verbanden onderzoekt terwijl je opvatting over die causale verbanden op voorhand vastligt, dan riskeer je héél veel bevestiging te vinden voor je vooroordelen. En dát, heb ik bij Popper geleerd, is niet het doel van de wetenschap. 

*De waardevrijheid van de wetenschap - vooral dan de economische - wordt ook besproken in Peter Boettkes essay Why are there no Austrian socialiste?. Zie hier.

** Of de menswetenschappen échte wetenschappen zijn, kan makkelijk ontaarden in een kwestie over woorden. Niemand ontkent dat er heel grote verschillen bestaan tussen de natuurwetenschappen en de literatuurwetenschap. Het kan heel interessant zijn om die verschillen in kaart te brengen. Maar of we voor allebei de term ‘wetenschap’ mogen gebruiken is van minder belang. 

*** En dat die morele waarden een grotere rol spelen op de links/rechts-as dan intelligentie over persoonlijkheidskenmerken lijkt mij heel geloofwaardig. Zie echter ook mijn laatste alinea vóór de voetnoten.

**** Men vreest onder andere dat dergelijk onderzoek ‘de belangen van minderheidsgroepen zou kunnen schaden’. Een verdediger van die censuur, Philip Kitcher, gebruikt bovendien het sofisme dat raciale verschillen in IQ niet mogen worden onderzocht omdat de resultaten daarvan toch meestal onduidelijk zijn. Tja, duidelijkheid kan er natuurlijk alleen maar komen als er verder wetenschappelijk onderzoek gebeurt. Steven Pinker is tegen zulke censuur. Hij reageerde boos toen het tijdschrift Nature Human Behavior een stuk plaatste waarin de bescherming van ‘de rechten en de belangen van minderheidsgroepen’ voortaan een van de peer review criteria werden om artikels al dan niet op te nemen. Pinker kondigde aan geen artikels meer in te sturen naar het tijdsschrift. Mooi zo, hoe bozer, hoe liever. 

*****Over de formule van Thierry Claeys, zie hier. Over het taalzuiveringsactivisme van dierenrechtenorganisaties, zie hier.


 Twaalf stellingen over de wetenschap

 In een heel frivole bui ben ik bereid om gauw enkele stellingen over de wetenschap te formuleren.
  1. dat consensus in de wetenschap niet bestaat – behalve misschien in de wiskunde
  2. dat een relatieve consensus onder wetenschappers– 97 procent of zo – een goede reden is om een conclusie voorlopig aan te nemen, ook al bestaat er een kans – en die is groter dan 3 procent – dat die conclusie fout is
  3. dat de ene wetenschap nauwkeuriger resultaten oplevert dan een andere
  4. dat het bestuderen van statistische correlaties altijd afhangt van de parameters die gekozen worden*
  5. dat zuivere wetenschap betrouwbaarder is dan toegepaste wetenschap: biologie is betrouwbaarder dan geneeskunde
  6. dat er een verschil bestaat tussen enerzijds wetenschappelijk onderzoek en anderzijds wat er van dat wetenschappelijk onderzoek wordt gecommuniceerd en gevulgariseerd
  7. dat er bij het bestuderen van nieuwe verschijnselen (Covid bijvoorbeeld) gedurende lange tijd veel onduidelijkheid kan bestaan, met veel tegenstrijdige conclusies
  8. dat sommige wetenschappen in hun methodologie samenhangen met filosofische controverses – denk aan marxisme in de geschiedenis, empirisme in de economie, behaviourisme in de psychologie, structuralisme in de taalkunde, constructivisme in de pedagogie, postmodernisme in de literatuurwetenschap  … 
  9. dat sommige wetenschappen onderhevig zijn aan modes
  10. dat wetenschappers hun onderzoekskeuzes – wát ze onderzoeken, welk aspect ze onderzoeken – kunnen laten afhangen van hun politieke overtuiging
  11. dat wetenschappers vanuit hun specialisatie geen beleid kunnen bepalen o.a. omdat ze hun conclusies zouden moeten afwegen tegen die van andere wetenschappers die de kwestie vanuit een andere specialisatie benaderen, en waar ze dus zelf niet in gespecialiseerd zijn - er zou een specialisatie Afweegkunde moeten bestaan
  12. dat sommige toegepaste wetenschappen nog niet ver genoeg gevorderd zijn om tot conclusies te komen die voldoende robuust zijn om praktijken gebaseerd op gezond verstand en ervaring te vervangen: ik denk aan de pedagogie.

* Over wetenschap en gezond verstand, zie mijn stukje  hier. 


Linkse wetenschap

     Aan mijn vorige paragraaf heb ik de titel meegegeven: Bestaat er een linkse en een rechtse wetenschap? Dat was enigszins misleidend, want het echte onderwerp van het stukje, en van hoofdstuk 3 van het boek, betrof de vraag of wetenschap waardevrij en objectief kan zijn. Zelf hou ik graag vast aan dat ideaal, maar De Block heeft mij overtuigd dat de individuele wetenschapper dat ideaal moeilijk kan bereiken**. Teveel beslissingen onttrekken zich aan objectieve maatstaven. Wat wordt onderzocht? Wat gebeurt er met de resultaten? Welke onderzoeksmethode wordt gevolgd? Welke veralgemeningen of categorieën worden gehanteerd? Welke intuïties worden toegelaten?

     Bij het nemen van zulke beslissingen en microbeslissingen is het onvermijdelijk dat vooroordelen een rol spelen, en in de gedrags- en geesteswetenschappen zijn dat onder andere politieke en ideologische voorkeuren. Dan is de rekening snel gemaakt: één plus één is twee. Met het linkse overwicht onder het  universiteitspersoneel mag je je verwachten aan een overwicht van ‘linkse studies’, dat wil zeggen, studies waarvan de conclusies – o toeval – goed passen binnen een linkse politieke agenda.
     Dat dat ook werkelijk het geval is, blijkt uit onderzoek van 193 psychologische studies. Er was ook goed nieuws: de meeste onderzoeken hadden niets met links of rechts te maken, en het overwicht van ‘linkse studies’ was minder groot dan je zou verwachten. Maar het was reëel.
     De oorzaak van de linkse kleur van de studies kan natuurlijk worden gezocht in de vooroordelen van de onderzoeker. Maar er zijn ook een aantal andere mechanismen die het linkse overwicht verder versterken:

  1. Het conformisme van links dat gemakshalve de ruimst verspreide ideeën overneemt
  2. Het conformisme van rechts dat ervoor past tegen de stroom in te roeien
  3. De onmogelijkheid om een bepaald soort studies met objectieve data te weerleggen
  4. De onmogelijkheid om financiering voor onderzoek goed te keuren op grond van objectieve data, omdat die data pas tijdens het onderzoek zullen worden verzameld
  5. Het gebruik van een dubbele standaard bij peer review waarbij ‘rechtse studies’ strenger worden beoordeeld dan ‘linkse studies’*** 
  6. Het creëren van leerstoelen en studiedomeinen rond vragen die al een voorschot nemen op het antwoord: critical race theory, decolonial feminism, environmental ethics
  7. In dezelfde geest: conceptual engineering, waarbij begrippen worden ingevoerd die het onderzoek in een bepaalde richting sturen: microaggressions, safe spaces, trigger warnings, conspiracy theories
  8. Het inroepen van ethische of emotionele criteria om bepaald onderzoek niet te doen
  9. De linkse oriëntatie van het sociaal-cultureel establishment dat het onderzoek in vulgariserende vorm met open armen ontvangt****.
Voor De Block is de analyse van het linkse overwicht een aanloop om in zijn hoofdstuk 5 te pleiten voor meer politiek evenwicht in de menswetenschappen. 
     Het eerste voordeel van zo’n evenwicht betreft de waarheidsvinding. 
Als alleen onderzoeksvragen gesteld worden die passen bij een links project, zullen veel vragen niet gesteld worden, en zullen veel kennisdomeinen braak liggen. Maar veel belangrijker dan die eenzijdigheid is de te verwachten opeenstappeling van fouten. De moderne wetenschapsopvatting streeft niet naar onfeilbaarheid maar aanvaardt de onvermijdelijkheid van fouten. Popper vatte zijn wetenschapsopvatting samen als fallibilism. Vanuit die gedachte kan het geen kwaad dat er in wetenschappelijke tijdschriften fout onderzoek wordt gepubliceerd; het komt erop aan dat die fouten worden opgemerkt en grondig bekritiseerd. En het is niet alleen aannemelijk, maar ook door onderzoek bevestigd, dat rechtse onderzoekers beter in staat zijn fouten in links onderzoek op te merken – en omgekeerd ook natuurlijk*****.
     De Block neemt het beeld van J.S. Mill over van de ‘advocaat van de duivel’. Bij een heiligverklaring stelt de katholieke kerk iemand aan die alle tegenargumenten moet verzamelen. Was de kandidaat-heilige nooit in een verdacht café opgemerkt? Had hij zich niet met slecht vrouwvolk afgegeven? Stopte hij voor elk rood licht?’ 
     ’t Is een sterk beeld, maar het heeft ook zijn nadelen. Het mag in elk geval de rol van de wetenschapper niet herleiden tot die van een advocaat die alleen die argumenten verzamelt die zijn these ondersteunen, en het aan de tegenpartij overlaat om de andere kant te belichten. De wetenschapper, vind ik, moet openstaan voor kritiek van anderen, maar moet om te beginnen al het halve werk doen door de nodige zelfkritiek. Maar de wetenschap mag wel een beetje van een rechtbankspektakel hebben, daarin geef ik De Block gelijk. De al te voorzichtige onderzoeker, bang van zijn eigen partijdigheid en zijn eigen schaduw, zal wellicht nooit een gewaagde hypothese of een vermetele innovatie durven voorstellen. Daarom gelooft De Block dat ‘een ideologisch diverse onderzoeksgemeenschap in het algemeen betere resultaten zal boeken dan … een groep wetenschappers die politiek neutraal zijn.’
     Naast het voordeel voor waarheidsvinding, heeft een ideologisch diverse wetenschap ook een liberaal-democratisch voordeel. Links en rechts streven o.a. verschillende waarden na, en de liberale samenleving wil die waarden niet van hogerhand opleggen, sturen of verbieden. Een uitdrukkelijke discriminatie van rechts binnen de wetenschappelijke wereld wijkt dan af van het liberale ideaal dat de samenleving in haar geheel geheel nastreeft. Daar sluit ook het democratisch ideaal bij aan. Als een meerderheid of een belangrijke minderheid van de bevolking vindt dat de maatschappelijke nadelen van migratie nader moeten worden onderzocht, is het maar juist dat er in de wetenschappelijke wereld geleerden bereid zijn om dat onderzoek uit te voeren.
     Heeft De Block ook voorstellen over hoe je ook daadwerkelijk meer rechtse onderzoekers aan de universiteiten te krijgen? Hij bespreekt enkele mogelijkheden, maar zoals altijd bij dat soort dingen, is het een kwestie van een cultuuromslag. Een mentaliteitswijziging, zoals dat in mijn jeugd werd genoemd. Het werd voorgesteld als alternatief voor de Grote Revolutie, waar ik dan weer voorstander van was.  Nu leert de ervaring dat er nooit gebrek is aan mentaliteitswijzigingen, integendeel, maar ze laten zich verdomd moeilijk sturen in de richting die je wil. Het zal met de mentaliteit die de linkse universiteit in stand houdt niet anders zijn.
     Wat kan bijdragen tot de verandering is dit. ‘Rechts is slecht, tenminste volgens links,’ schrijft De Block, maar ‘een volledige verkenning van deze kwestie zou ons te ver leiden.’ Het is inderdaad een kwestie die heel ver leidt, maar het overtuigend uit elkaar halen van politieke keuzes, morele waarden en het manicheïsme goed/slecht zou het terrein kunnen effenen voor een serener debat. Het tweede is eenvoudiger. ‘Rechtse onderzoekers kunnen zelf ook actie ondernemen,’ schrijft De Block. Ze moeten ‘vrijer spreken’. Ze moeten het terrein niet laten aan de meerderheid van links en aan enkele caractériels die rechts een slechte naam bezorgen.
    Professor De Block loopt met zijn eigen overtuiging niet te koop. Hij weet, uit onderzoek, dat je andersdenkenden minder gemakkelijk overtuigt als ze je kunnen vastpinnen op een duidelijke overtuiging. Het is een van de redenen waarom zoveel mensen met aandrang verklaren dat ze ‘links’ noch ‘rechts’ zijn, dat die begrippen voorbijgestreefd zijn, enzovoort. Een aantal namen die in het boek en de literatuurlijst opduiken, doen mij vermoeden waar ik de professor moet plaatsen: Robert Nozick, Deirdre McCloskey, Thomas Sowell, de ‘ondergewaardeerde’ Frank van Dun ... Lode Cosaer ook, die het boek heeft nagelezen. Ergens spreekt De Block van een stroming die hij het ‘klassiek-liberalisme’ noemt. In mijn ervaring zijn het vooral klassiek-liberalen zelf die dat begrip gebruiken. Het verklaart misschien waarom mijn ‘mijmeringen’ over het boek zo vaak samenvallen met gedachten uit het boek, en daardoor zo vaak het karakter van een samenvatting aannemen.
     Misschien heb ik nog wat materiaal voor wat korte notities. Ik zie nog wel. 

** Een jaar geleden las ik het boek van Professor Bert De Munck Leven en laten leven dat nogal kritisch stond tegen over het Covid-beleid. Het lijkt allemaal zo lang geleden! Bij het hoofdstuk ‘De grenzen aan de wetenschap’ voelde ik  mij erg onrustig. Bij de analystische methode van De Block daarentegen wind ik mij minder op. Alle opmerkingen die ik wil maken, komen in het boekje aan bod, ongeveer op hetzelfde moment dat ze bij mij opkomen.

*** Over de peer review-praktijk heb ik iets bijgeleerd: ‘Anders dan de meeste niet-wetenschappers zullen denken,’ schrijft De Block, ‘is de evaluatie meestal negatief en worden de meeste ingediende artikels dus afgewezen.’

**** Alleen dat laatste mechanisme wordt niet expliciet door De Block vermeld.

***** Een verwant voordeel is dat men in een divers, maar redelijk, gezelschap sneller geneigd zal zijn om de eigen vooroordelen in vraag te stellen, de mogelijkheid van eigen fouten te overwegen, en de verleidingen van het extremisme te weerstaan. De radicalisering in de echoput wordt getemperd. De Block citeert een vermakelijk voorbeeld van het tegenovergestelde: hoe op een driedaags congres van specialisten in dierenrechten de standpunten dag na dag radicaler worden.


 Slotbemerkingen bij het boek van De Block

Soms lees ik een heel dik boek – Het fundamenteel rechtsbeginsel van Frank van Dun bijvoorbeeld – en levert dat veel stof tot nadenken op, maar geen stof tot schrijven.  En soms lees ik een dun boekje – zoals Is links gewoon slimmer van Andreas De Block – en kan ik niet stoppen met schrijven. Nog enkele slotbemerkingen na mijn vier vorige stukjes. 

Te links of te rechts
      Seppe De Meulder, wiens recensie ik reeds aanhaalde, eindigt met de uitsmijter: 
Neen, natuurlijk zijn de universiteiten niet te links. Professor De Block is gewoon te rechts.’ En nog duidelijker is de zin die voorafgaat en waarin De Meulder het logisch vindt dat De Block zich ‘omwille van’ zijn rechtse overtuigingen stoort aan het te linkse onderzoek. 
     Dat is een mooi voorbeeld van een
 intentieproces. Nergens, maar dan ook nergens, in het boek kreeg ik de indruk dat De Block zich aan het linkse overwicht aan de unief stoort omwille van zijn eigen overtuigingen. Hij heeft daarvoor heel andere redenen. Het is zelfs allesbehalve duidelijk of De Block wel achter de rechtse meningen staat waarvan hij de marginalisering aanklaagt.
      In de visie van De Meulder wordt de ‘te’ van ‘te links’ en ‘te rechts’ alleen bepaald door de eigen positionering – die van De Meulder is uiterst links – en ter verduidelijking voegt hij er aan toe dat de links/rechts-as as geen middelpunt heeft. En die professoren, tja, ze stemmen misschien wel eens op een iets linksere partij, maar écht links, nee hoor. 
      Trouwens, waarom zou een links-rechts pluralisme aan de universiteit nodig zijn als links zelf al zo pluralistisch is?
 ‘Niet enkel,’ schrijft De Meulder, is er sprake van grote meningsverschillen tussen centrum-links en radicaal-links. Binnen radicaal-links zijn de discussies tussen anarchisten, trotskisten, maoïsten en anderen nog het felst van allemaal.’ 
     Die discussies binnen radicaal-links, ja die herinner ik mij van lang geleden, en geloof mij, er is niet veel uit voortgekomen dat wetenschappelijk waardevol was. Ik vertrouw daarvoor meer op de links-rechts discussie.
    Verder vind ik de bescheiden methode van De Block om het centrum te bepalen aan de hand van het maatschappelijke midden van dat moment lang zo gek nog niet. Natuurlijk is een verkiezingsuitslag een ‘arbitrair ijkpunt’, maar het is een beter ijkpunt dan de ‘eigen positionering’. De waarheid ligt niet in het midden, maar het midden ligt wel in het midden. 
     De Meulder verwijt De Block dat hij met zijn maatschappelijke midden’ als ijkpunt argumenten geeft aan politici die willen ingrijpen in de richting van het universitair onderzoek. De Block, om het met een typisch linkse frase te zeggen, ‘speelt daarmee in de kaart van’ het Vlaams Belang. Dat komt in de buurt van een ad consequentiam-drogreden.
     Zou eens kunnen worden onderzocht of het intentieproces en de ad consequentiam meer gebruikt worden door links dan door rechts? 

Linkse pers
     De reden waarom de dominantie van links aan de universiteiten mij interesseert, is omdat de kwestie verband houdt met dezelfde dominantie binnen de pers. Een analyse van die dominantie zou geloof ik moeilijker zijn omdat het onderscheid tussen bericht en commentaar een grote rol speelt. Een pleidooi voor meer ideologische diversiteit zou deels andere argumenten moeten gebruiken dan die van De Block.

Doceren
     De Block bespreekt alleen de linkse dominantie in het onderzoek, en met name in wat gepubliceerd wordt in wetenschappelijke tijdschriften. Daarnaast moet de oververtegenwoordiging van universitair personeel zich ook laten voelen in de collegezalen. Wie indertijd les kreeg van Lode Wils moest zich  nogal wat 
 met brio gebrachte  rechtse retoriek laten welgevallen. En misschien laten de subtiele vormen van beïnvloeding – waarschijnlijk niet eens doelbewust nagestreefd – een nog dieper spoor na: de mopjes die men maakt, de zaken die men niet vermeldt, de ironische glimlach bij de uiteenzetting van een argument … Zoiets vormt hele cohortes van afgestudeerden die in hun denken en waarden afwijken van het niet-universitair gevormde vulgus. Die vervreemding tussen elite en volk ligt mee aan de basis van woke-extremisme en rechts-populisme. 

Publieke intellectuelen
     Een radicaal-linkse vriend reageerde dat het maar goed is dat er niet meer rechtse academici à la Maarten Boudry zijn, want die zouden toch maar ‘de etnische zuiveringen en de gruwelijke bombardementen van Israël proberen goed te praten ...’ Dat stelt de vraag naar de rol van publieke intellectuelen die actief zijn op twitter, open brieven ondertekenen, opiniestukken schrijven, op televisie verschijnen. De Block pleit hier voor een zekere terughoudendheid, maar hij beseft dat die nooit absoluut kan zijn. We leven in een vrij land. Alleen de koning moet zijn mond houden. 

Du choc des idées
     Het lijkt mij dat het centrale argument van De Block kan worden samengevat met het oude Franse spreekwoord: du choc des idées, jaillit la lumière.

Manicheïstisch Geweten
     Een van de belangrijke redenen waarom linkse academici bereid zijn rechtse collega’s te discrimineren is hun overtuiging dat rechts moreel verderfelijk is. Misschien vinden rechtse academici hetzelfde van hun linkse collega’s maar veel hefbomen om te discrimineren hebben ze niet. Het belangrijkste is echter dat we in politieke kwesties het devies van Nietzsche volgen: jenseits von Gut und Böse, niet altijd, maar meestal. Er moet met name een verschil gemaakt worden tussen opvattingen over (1) hoe de maatschappij werkt; (2) hoe de maatschappij idealiter zou moeten werken – waarden; (3) hoe de maatschappij ten goede kan veranderen – politiek; (4) hoe we omgaan met de stem van ons manicheïstisch Geweten.
    Jan-Willem Geerinck schreef een positieve bespreking van De Blocks boek op Liberales. Hij raadde aan om zeker ook Haidts Rechtvaardigheidsgevoel te lezen. Dat is inderdaad een heel nuttig boek om het onderscheid te maken tussen morele waarden enerzijds en het manicheïstisch Geweten anderzijds.

Discriminatie
    
 Traditioneel links wijst discriminatie op grond van ras en geslacht af, maar aanvaardt die op grond van meningen en overtuigingen, misschien wel omdat men die, in tegenstelling tot ras en geslacht, ‘vrij kan kiezen’. De Block antwoordt daarop dat men zijn meningen wellicht ook niet vrij gekozen heeft. Dat antwoord lijkt mij zowel dubieus, als weinig terzake. Mocht het als argumentum ad hominem bedoeld zijn – toegesneden op de opponent –, dan vrees ik dat het die laatste niet zal overtuigen. 

Thatcher
     De Block vermeldt dat men Thatcher vaak associeert met de technocratische TINA-doctrine – there is no alternative. Haar beleid was zogezegd gedicteerd door de inzichten van de economische wetenschap. ‘Daarbij,’ schrijft De Block, ‘deed ze de onenigheid binnen die economische wetenschap natuurlijk onrecht aan.’ 
     Die onenigheid ontken ik niet, want er is natuurlijk
 altijd een economisch alternatief, of het nu Keynes is of het orthodoxe communisme. Maar toch zou ik Thatcher niet 
technocratisch noemen. Ze heeft gelijk als ze bedoelt dat je een beleid kunt voeren dat mét economische beperkingen rekening houdt – zodat je bewuste keuzes maakt – en een beleid dat daar geen rekening mee houdt, en beloftes doet die het voorspelbaar niet kan nakomen. Ten tweede was Thatchers keuze voor meer vrije markt juist een breuk met de technocratische sturing van de economie.

Vulgariserende wetenschap
     De leek heeft de indruk dat publicaties in de gespecialiseerde tijdschriften geen grote rol spelen in het maatschappelijk debat. Wat een rol speelt, denkt de leek, zijn boeken als Reset van Mark Elchardus en De ongelijkheidsmachine van Paul Goossens. Maakt het dan veel verschil dat de eerste een synthese maakt van zijn eerder gepubliceerde artikelen in peer reviewed tijdschriften en de tweede te hooi en te gras wat bij elkaar gelezen en gedacht heeft? Ik weet het niet.

Intuïties
     De Block haalt aan dat de sociale filosofie wel moet uitgaan van bepaalde intuïties die niet met data kunnen worden ondersteund. Het is intellectueel eerlijk als een auteur intuïties met zoveel woorden aangeeft, maar het wordt moeilijk voor de lezer als de intuïties van de auteur botsen met de zijne. Ik herinner mij dat Rawls ergens spreekt over de democratisering van het onderwijs. De meeste mensen, schrijft hij, voelen intuïtief aan dat het niet voldoende is om voor het onderwijs Napoleons maxime toe te passen La carrière ouverte aux talents. Dat maakte het voor mij moeilijk om verder te lezen, want dat was niet wat ik intuïtief aanvoelde. Ik vond Napoleons maxime juist wél ongeveer de goede maatstaf.

Links en verkeerd?
     Hebben de wetenschappen het verkeerd voor onder invloed van linkse ideologie? Om die vraag te beantwoorden zou ik meer van wetenschap moeten afweten. Aangaande sommige onderwerpen denk ik er wel het mijne van. Vanuit de virologie-epidemiologie werd tijdens Corona nogal enthousiast aangedrongen op vrijheidsbeperking. Vanuit de klimaatwetenschap wordt misschien te eenzijdig het spoor van de CO2-reductie gevolgd. In de economie is staatsinterventionisme weer in de mode. In de pedagogie heerst nog altijd een nefaste gelijkheidsobsessie. In de geschiedenis is de eenzijdige marxistische benadering nooit weggeweest. In de sociologie wordt over de fundamentele vragen rond migratie heen gekeken. Enzovoort.

Andere contoverses
     Een van de redenen om de links/rechts-opdeling in de sociale wetenschappen wat te nuanceren is dat veel controverses geen noodzakelijke politieke dimensie hebben. Empiristen en apriorisme in de economie kunnen zowel een rechtse als linkse agenda ondersteunen. Structuralisten in de sociologie moeten niet links zijn. Postmodernisten in de literatuurwetenschap moeten dat evenmin. Misschien zou een marxistische analyse van de economie zelfs een rechtse economische politiek kunnen ondersteunen.

Technologische gaydar
     In de paragraaf 
Verboden kennis haalt De Block een studie aan over de mogelijkheid om met artificiële intelligentie de seksuele geaardheid van individuen af te leiden uit fotos. Als ik zoiets lees, wil ik daar meteen het fijne van weten. Zoals ik vroeger wilde weten waarom homoseksualiteit niet verdween uit de genenpoel. Voor dat laatste ken ik ondertussen enkele ingenieuze verklaringen, dus ben ik weer rustig. Maar nu is daar die nieuwe kwestie. Uiteraard zou een technologische gaydar kunnen worden gebruikt voor vervolging van homoseksuelen door mensen van het slag als Museveni. Dat kan een reden zijn om dergelijk onderzoek niet te financieren of niet te publiceren. Ook kun je je afvragen wat het nut zou zijn van zon ontdekking. Maar ik wil het weten, zeker als het verboden kennis wordt genoemd. Bovendien kan zon onderzoek altijd andere nuttige bevindingen opleveren. Ik geloof dat zoiets serendipiteit heet.  

De Veto-enquête

     Het studentenblad Veto peilde naar het voorgenomen stemgedrag van het personeel aan de KULeuven. Voor het federale niveau waren de cijfers als volgt: Groen: 38 %, Vooruit 18,9 %, N-VA 12,2 %, CD&V 10,3 %, PVDA 7,4 %, OpenVLD 7,2, VB 1,7 %. Gemiddeld stemmen die professoren en medewerkers dus véél linkser dan de doorsneeburger. Naar aanleiding daarvan improviseerde Bart De Wever een gevatte uitspraak:‘Hele generaties cultuurmakers, journalisten en opiniemakers worden aan onze humane faculteiten opgeleid tot mensen die hetzelfde denken. Met hun ergerlijke morele superioriteit creëren ze de humus waaruit een partij als Vlaams Belang kan groeien.’

       Wat een kerel toch, die De Wever: een complexe realiteit samenvatten, waar, behoudens de overdrijving, elk onderdeel van klopt. Ja, het zijn vooral de humane faculteiten. Ja, het gevaar is niet links of groen, maar de pensée unique. Ja, het ergerlijke is niet de strekking maar de morele superioriteit van links. Ja, die superioriteit speelt mee in de verklaring van de extreem-rechtse golf. En hij is ook juist in wat hij niet zegt: zo heeft niet gezegd dat de universiteit vergeven is van linkse ‘propaganda’, want dat proces van uniformisering verloopt veel onderhuids en onopzettelijk.
      Wat ik nog het meest bewonder: De Wever heeft het woord ‘intellectueel’ vermeden door te spreken van cultuurmakers, journalisten en opiniemakers. Ik had in mijn commentaar dat ongelukkige woord wel gebruikt, en raakte meteen verzeild in een discussie wat dat voor beest precies was, een intellectueel.
     Nee, je kunt het statement van De Wever eigenlijk niet verkeerd begrijpen. Dat betekent echter niet dat je dat niet kunt proberen. In dezelfde Standaard van 28 mei telde ik drie voorbeelden. Ignaas Devisch schrijft: ‘Het riedeltje dat het succes van Vlaams Belang de schuld zou zijn van het ‘linkse postmodernisme’ is … de facto onjuist.’ De facto, dan nog! Devisch zou moeten weten dat er veel grote en kleine oorzaken zijn voor het succes van Vlaams Belang. Het hautaine woke gedoe is er één van – en een betere verklaring dan de electorale speculaties van Devisch daarover, al zal ik nu ook weer niet zeggen dat die speculaties de facto fout zijn.
     Dan Karel Verhoeven. Volgens hem ontkennen N-VA en Vlaams Belang dat aan de universiteiten een ‘wetenschappelijke methode’ in gebruik is, en beweren ze dat de professoren deel uitmaken van ‘een sekte’ die een ‘complot’ smeedt om de macht te behouden. Ook willen die partijen  ‘de intellectuele vrijheid aan de universiteiten opblazen’, en is hun doel ‘om academische expertise en wetenschappelijk gezag onderuit te halen.’ Ik kan in die formuleringen moeilijk een parafrase zien van wat De Wever gezegd heeft.
      Wat ik wel fijn vind is dat Verhoeven voorstander is van een ‘redelijk debat over de noodzaak aan voldoende ideologische diversiteit bij wetenschappelijk onderzoek’ en van ‘bijsturingen om een te comfortabele consensus te doorbreken.’ Ik ben maar een verre sympathisant van de partij, maar voor mij mag het zo in het partijprogramma van N-VA komen. Maar misschien is Verhoeven tegen dan al vergeten wat hij zelf geschreven heeft en ziet hij ook in die bewoordingen, als die in het programma van de verkeerde partij opduiken,  al snel ‘het buskruit om de intellectuele vrijheid aan de universiteiten op te blazen’ en een ‘populistische revolte’  die ‘greep wil krijgen op de essentiële instellingen waarin de volgende generatie.’
    Dan Ive Marx. In zijn begin- en eindalinea’s bespeelt hij hetzelfde thema als Ignaas Devisch: De Wever ‘beweert dat de opkomst van radicaal-rechts eigenlijk de schuld is van activistische professoren.’ ’t Is een overdrijving, maar Marx doet er iets leuks mee (‘Als De Wever straks de verkiezingen verliest, is dat ónze fout’), en overdrijven mag want De Wever is zelf begonnen.
      Maar het middenstuk is erg interessant. Ten eerste legt Marx concreet uit hoe subtiel linkse academische partijdigheid werkt. ‘Als Vlaams Belang nonsens vertelt, dan zal het weerwerk van de collega’s vaak harder en luider zijn dan als Groen onzin verkoopt.’ Inderdaad, dat is mutatis mutandis precies hoe ikzelf in mijn partijdige stukjes te werk ga – al ben ik geen academicus.
     Vervolgens toont Marx aan dat er nog links-rechts diversiteit bestaat aan de universiteit en hij haalt het voorbeeld aan van de centrum-rechtse arbeidseconoom Stijn Baert. Dat is een goed voorbeeld. Marx zegt ook nog dat het niet zo belangrijk is of Baert nu tot linkse of rechtse conclusies komt, maar dat hij spreekt ‘met echte kennis van zaken, niet met tweede-handse kennis van Wikipedia of – god verhoede – X.’ Een heel wijze stelling. Terzijde wil ik opmerken dat juist aan de economische faculteiten het centrum-rechtse gedachtegoed overleeft, dat eigenlijk ingebakken zit in het vak, of althans in de neoklassieke micro-economie.
     Ten slotte betoogt Marx, en ik geloof hem, dat onze universiteiten heel gunstig afsteken bij veel Amerikaanse. 

‘Ik kom er vaak en het valt mij moeilijk om te beschrijven hoe anders de atmosfeer er is dan hier. Ronduit benauwend soms. Er kan geen twijfel bestaan dat sommige opleidingen daar bevolkt worden door ideologen en activisten van het drammerigste soort, ook aan de topinstellingen. De zogenoemde ‘diversity statements’ die sollicitanten voor academische jobs vaak moeten toevogen, zijn niet minder dan politieke en ideologische lakmoesproeven. Daar zijn we hier gelukkig nog heel ver van af.’ 

     Daar zijn we nog heel ver van af … Ongetwijfeld. Misschien komt het nooit zover, want tenslotte is Europa Amerika niet. Maar helemaal gerust ben ik er niet in. Marx misschien ook niet. De Wever zeker niet. Geen van ons drieën heeft een oplossing. Maar we doen ons best om de tanker van het maatschappelijk debat wat te keren. De Wever doorbreekt de vanzelfsprekendheid van de linkse consensus met zijn rechtse oneliners. Ik doe het op een kleinere schaal met mijn bescheiden stukjes. En de werkwijze van Ive Marx is misschien nog de doelmatigste: door beurtelings op linkse en rechtse clichés te schieten.

De kwakkelige methodologie van de Veto-enquête

    De Veto-enquête die het linkse overwicht onder de Leuvense professoren illustreerde, ontlokte aan Karel Verhoeven een commentaar waar ik eerder al iets over geschreven heb*. De redenering van Verhoeven was ongeveer de volgende. Het linkse overwicht onder de professsoren

  1. wordt niet aangetoond door de enquête;
  2. is geen groot nieuws want is vroeger al aangetoond;
  3. betreft vooral de humane wetenschapen;
  4. is een goede zaak want het wijst op een progressieve ethiek en een terechte bekommernis om het klimaat.

     Zijn eindconclusie was dat de linkse dominantie aan de humane faculteiten een maatschappelijk debat verdiende, waar N-VA echter niet aan mag deelnemen, want dan wordt de ‘cultuuroorlog aangeblazen’ en de ‘intellectuele vrijheid opgeblazen’.
     Ik wil hier alleen iets zeggen over het eerste punt: dat de enquête niets aantoont want dat ze ‘kwakkelig’ werd uitgevoerd. Dat is zeker waar. In een informatiever stuk schrijft DS-journalist Dries De Smet: ‘Uit de cijfers blijkt dat 420 personeelsleden, onder wie 167 professoren, de enquête invulden – op een totaal van 2400 professoren.’
      De onbetrouwbaarheid zit hier niet in de geringe omvang van de steekproef, maar in de manier waarop hij tot stand kwam. Als ik het goed begrepen heb, heeft Veto aan alle professoren een mail gestuurd, en dan gewacht tot de antwoorden binnenkwamen.
     Die methode kan tot vertekende resultaten leiden. Misschien krijgen de professoren van rechtse faculteiten dagelijks meer mails in hun bus, waardoor ze minder geneigd zijn om die allemaal te antwoorden. En je kunt nog andere oorzaken verzinnen. De belangrijkste is ongetwijfeld het verschil in motivatie van degenen die de antwoorden moeten opsturen. Zo heeft Israël bij het laatste Eurosongfestival veel stemmen gekregen van een politiek gemotiveerd publiek, wat niet noodzakelijk een juiste weergave is van de kwaliteit van de Israëlische inzending, noch van wat leeft onder de gehele bevolking.
     Ik waarschuwde voor die vertekening in mijn lessen Nederlands als ik het onderwerp  ‘literaire lijstjes’ aansneed. Zo publiceerde de Amerikaanse Modern Library twee verschillende lijstjes van ‘beste romans van de twintigste eeuw’: een lijst van de vakjury en een lijst van ‘de lezers’. In de top-3 van de vakjury prijkten twee boeken van James Joyce en een van Scott-Fitzgerald, in die van ‘de lezers’ twee boeken van Ayn Rand en een van Ron L. Hubbard. Ik moest mijn leerlingen dan eerst uitleggen wie Ayn Rand en van Ron L. Hubbard waren. ‘Het is normaal,’ zei ik dan, ‘dat de lijst van de vakjury verschilt van die van de lezers. Maar de tweede lijst vertrouw ik niet. Van de boeken van Rand en Hubbard zijn ongetwijfeld heel veel exemplaren verkocht. Maar de kans blijft groot dat gemotiveerde libertariërs en scientology-leden elkaar hebben aangepord om massaal op de vragenlijst te antwoorden.’
     Ik ben het dus met Verhoeven eens dat de enquête van Veto niet erg betrouwbaar. Het maakt voor de grond van de zaak niet veel uit. Retorisch echter is het een sterk trucje om met een onweerlegbaar detail te beginnen en dat uitgebreid te beargumenteren. Dan kun je je betoog nog altijd afsluiten met een toegeving. Bij De Smet luidt die: ‘De Wever en Francken grijpen weliswaar krakkemikkige cijfers aan, maar dat sluit niet uit dat ze een punt hebben.’ En dan probeer je het ‘punt’ nog snel onderuit te halen door het zo karikaturaal mogelijk voor te stellen – een tweet van Theo Francken kan helpen – en te laten weerleggen door een aantal professoren.


Woke aan de unief

      Laten we even aannemen dat ‘woke’ een verzamelnaam is voor kwalijke extremistische ideeën en praktijken aangaande gezonde progressieve idealen: rassengelijkheid, dekolonisatie, vrouwenemancipatie, vrijheid om te kiezen hoe je je seksualiteit beleeft. Dan is het een uitstekend idee om iets tegen woke te ondernemen. Als iets kwalijk is, moet het worden bestreden. Dan rijst de vraag: hoe moet woke worden bestreden? In elk geval, denk ik dan, niet door zelf in kwalijke praktijken te vervallen, of in ronde woorden: niet op de manier die Vlaams Belang voorstelt.
 
     Vlaams Belang wil dat er een wetenschappelijke commissie komt die ‘de aanwezigheid van de woke ideologie in het hele Vlaamse onderwijs in kaart brengt’, een tuchtcommissie die kan optreden in gevallen van 
censuur, machtsmisbruik en discriminatie vanuit woke-hoek, en een regeringscommissaris waar studenten hun beklag kunnen doen over de invloed van woke. ‘In een links-dominante omgeving zoals sommige universitaire groepen, zegt Vlaams Belang, is het voor studenten niet altijd vanzelfsprekend om vrij van dogma’s hun mening te uiten.’
      Misschien kan ik Vlaams Belangers laten aanvoelen wat er fout is aan die aanpak met een klein gedachte-experiment. Veronderstel dat Vooruit of Groen zou voorstellen dat er een wetenschappelijke commissie komt die de aanwezigheid van racisme in het onderwijs in kaart brengt, een tuchtcommissie die optreedt in gevallen van raciale discriminatie bij examens, en een regeringscommissaris waar studenten van minderheden hun beklag kunnen doen – wat zouden die Vlaams Belangers daarvan zeggen? Zelf vind ik zulke anti-woke commissies en anti-racisme commissies in ieder geval een slecht idee.
     De problemen bij zo’n aanpak beginnen al bij de omschrijving van het begrip. Wat is racisme? Wat is woke? Ik heb hierboven voor woke een summiere definitie gebruikt, maar een ‘wetenschappelijke commissie’ zou daar niet ver meer komen. Bij de tegenstanders van woke heb je mensen van centrumrechts en centrumlinks, van radicaalrechts en radicaallinks, en die zullen het nooit eens worden over de afbakening van het begrip. Radicaalrechts bijvoorbeeld zal nogal gemakkelijk, vrees ik, de door haar betreurde – en reëel bestaande – ‘links-dominante omgeving van sommige universitaire groepen’ in zijn geheel als een ‘woke’ verschijnsel beschouwen.
     En wat zou een wetenschappelijke anti-woke commissie moeten opnemen in haar rapport? Dat de rector van de universiteit van Antwerpen zijn brieven ondertekent met zijn naam gevolgd door hij/hem? Dat er hogescholen zijn waar de WC-bordjes ‘heren’ en ‘dames’ vervangen zijn door een gestileerde pissijn en een toiletpot? Dat twee docenten die vergeten waren de microfoon uit te zetten toen ze iets onvriendelijks zeiden over de islam, daarvoor een heropvoedingsparcours moesten volgen? En moet dat laatste incident dan twee maal gemeld worden: een keer aan de anti-woke commissie en een keer aan de anti-racisme commissie?
     Politiek links zal de VB-voorstellen afdoen als een poging om censuur en verklikkerij te installeren in het onderwijs. Dat is geen gek argument als je denkt aan het voorstel van VB-jongeren indertijd om ‘linkse taal in het klaslokaal’ te melden via een formulier op hun website.VB antwoordt daarop dat het niet gaat om censuur te installeren, maar om censuur te bestrijden. ‘Studenten,’ schrijft VB, staan in een zwakke positie ten opzichte van mensen met autoriteit, zoals leerkrachten, docenten en professoren.’ Dat is zeker waar. Maar bijlange na niet alle leerkrachten en docenten die dominant links vertegenwoordigen, maken misbruik van de macht die bij hun positie hoort. Mijn zoon heeft les gehad van Marc Van Ranst – veel linkser vind je ze niet in Leuven – en heeft hem nochtans geen enkele keer linkse taal in zijn colleges weten gebruiken.
    En wat is machtsmisbruik? Ik heb als toenmalige linkse student les gehad van Lode Wils die luide donderpreken hield tegen het marxisme. Had ik dan naar een commissie moeten stappen om Wils aan te klagen voor indoctrinatie? Ik vind van niet. Ik had mijn hand kunnen opsteken, en het marxisme in de aula kunnen verdedigen, maar de studenten waren gekomen om Wils te horen, en niet om mij te horen. Op het examen kreeg ik, geloof het of niet, een vraag over het marxisme en ik repliceerde netjes de versie van Wils, uit angst om anders minder goede punten te krijgen. Maar ik weet niet of ik ook echt minder goede punten zou hebben gekregen als ik mijn eigen versie had verwoord. En zou twee punten minder zo’n drama geweest zijn? Bovendien vond ik het wel cool om de ‘versie van de vijand’ grondig te kennen. Misschien had ik een anoniem artikel moeten schrijven voor het studentenblad waarin ik de donderpreken van Wils probeerde te weerleggen. Dat is geloof ik het beste wat anti-woke studenten vandaag kunnen doen als ze het niet eens zijn met wat een professor vertelt.
     Er is nog een probleem met de aanpak die VB voorstelt. De partij schrijft over ‘studenten die het slachtoffer worden van woke denken of daaraan gekoppeld machtsmisbruik, discriminatie en intimidatie.’ Maar dat miskent de typische mechanismen van woke, waarin de intimidatie vaak komt van de studenten zelf, of van collega’s en gelijken, die daarbij de steun krijgen van laffe autoriteiten. We kennen die toestanden van Amerikaanse universiteiten. Het zijn studenten, soms gesteund door een minderheid van professoren, die als rechts bekend staande sprekers van de campus verjagen. Het zijn studenten die aandringen op het ontslag van professoren die politiek incorrecte uitspraken hebben gedaan. Het zijn studenten die uitstel van examens vragen om te kunnen deelnemen aan BLM-betogingen. Het zijn studenten die onlangs de NSV uit de Leuvense studentenkoepel LOKO hebben gezet. En wat doe je dáár tegen?
     Ik heb onlangs de film American Fiction gezien. Een zwarte schrijver-professor Thelonius ‘Monk’ Ellison geeft les over het verhaal van Flannery O’Conner ‘The Artificial Nigger’. Studenten protesteren omdat de professer het het n-woord van de titel ook uitspreekt. De professor houdt voet bij stuk, weigert zich te verontschuldigen, en moet, nadat de studenten bij de rector hun beklag hebben gedaan, tijdelijk verlof nemen. Ik vraag mij bij zo’n scène af, of ikzelf ook de moed zou hebben om tegen de studenten in te gaan. Ik heb het nooit moeilijk gevonden om tegen machtshebbers in te gaan. Ik had desnoods ook Lode Wils van weerwoord gediend. Ik was als leerling niet erg bang van leraren en als leraar niet erg bang van directies. Maar ik voelde mij gemakkelijk geïntimideerd door gelijken – collega’s – of door ondergeschikten – leerlingen. Een conflict met ‘het gezag’ gaat over machtsverhoudingen. Dan ben ik een rebel. Maar een conflict met gelijken of ondergeschikten krijgt snel een morele kleur. Je bent een individualist, je wil niet samenwerken, je bent niet democratisch, of je bent, zoals Thelonius ‘Monk’ Ellison, een racist.
     Bestaat dat eigenlijk écht, professoren die aangeklaagd worden omdat ze in een les over Huckleberry Finn het woord nigger gebruiken, of in een les over Chaucer het woord niggardly – wat gierig betekent? Je ziet het in films, je leest erover in romans van Philip Roth, en vindt er lemma’s over op Wikipedia. Maar het blijft moeilijk te geloven. Toch overkwam het onlangs filosoof Lieven De Cauter die les geeft aan de KULeuven en aan het RITCS. Ik had bijna geschreven: het overkwam niemand minder dan filosoof Lieven De Cauter. Hij had in een klasdiscussie de filmtitel I Am Not Your Negro aangehaald, meer nog, hij had met filosofische redenen het principiële recht verdedigd om bij het spreken over die film het woord negro uit te spreken. Ik citeer uit de getuigenis van Lieven in De Standaard: 

‘De klasdiscussie … liep volledig uit de hand. Daarna merkte ik dat studenten zich achter mijn rug en met medeweten van mijn vakhoofd en opleidingshoofd hadden uitgeschreven. Op een evaluatiegesprek kreeg ik een uitbrander van jewelste, nog nooit in mijn hele carrière was ik zo op het matje geroepen, zo vernederd. Er kon geen sprake zijn van een verzoeningsgesprek met de studenten – ik kreeg zelfs een contactverbod opgelegd. Ik mocht hen niet aanspreken in de wandelgangen …   Het echte trauma moest nog komen. Wellicht voortbouwend op het incident kreeg ik korte tijd erna op Instagram een ware lastercampagne te verwerken vanuit de account van Headquarters of the Movement (HOTM) … Er zou een dossier in de maak zijn aan mijn onderwijsintelling om mij te ontslaan. Dat kwam aan. Ik heb er een advocaat bij gehaald …[Een goed gesprek met een van mijn studenten] gaf mij eindelijk de kracht om dit te schrijven. Wat ongetwijfeld ook meespeelde, is dat ik al die tijd mijzelf heb gecensureerd om Vlaams Belang – of Bart De Wever – niet in de kaart te spelen …’ 

    Nu wil ik heel graag aannemen dat Lieven wat naïef is, en een neiging heeft tot dramatiseren en overdrijven, maar hij is bij mijn weten geen leugenaar. Wat hij hier vertelt is een sterk staaltje woke-intimidatie, terwijl Lieven zelf radicaal-links is, en volgens sommigen zelf met een voet of met een been in het woke-kamp staat. Het zijn niet alleen de revoluties, maar ook de pseudorevoluties die hun kinderen opeten.
     Ik bewonder Lieven voor de standvastigheid waarmee hij tegenover een vijandige klas de elementaire redelijkheid over woordgebruik bleef verdedigen. Misschien zou ik er mij wel met een kwinkslag vanaf hebben gemaakt, als zoiets tenminste zou kunnen, want woke mensen zijn geloof ik niet erg van de humor. Maar de gewetensnood van Lieven en van mij zou verschillend zijn geweest. Lieven weet van zichzelf dat hij een actieve antiracist is. Zijn enige morele probleem is dat hij niet in de kaart wil spelen van Vlaams Belang. Mijn morele probleem zou geweest zijn dat ik niet vereenzelvigd wil worden met Vlaams Belang, en aangezien ik sommige standpunten met Vlaams Belang deel, is dat een delicate kwestie*.
     Voor mij illustreert het geval Lieven De Cauter dat de woke-kwestie niet kan worden opgelost met wetenschappelijke commissies, tuchtcommissies, regeringscommissarissen en meldpunten. Wie zou bijvoorbeeld voor zo’n tuchtcommissie moeten verschijnen? De studenten omdat ze hun docent brutaal tegenspraken? Het vakhoofd die de studenten toeliet zich voor de cursus uit te schrijven? De evaluator omdat hij vond dat Lieven de zaak verkeerd had aangepakt? En wat zou in het rapport van de wetenschappelijke commissie moeten staan? Dat Lieven linkse of woke taal in zijn colleges gebruikte, dan wel dat zijn studenten die taal niet links of woke genoeg vonden?
     De strijd tegen woke zal anders moeten worden gevoerd. Verkeerde ideeën moeten met feiten, logica, spot, en alternatieve ideeën worden bestreden. Intimidatie moet met persoonlijke moed worden beantwoord. De overheid moet activistisch geweld beteugelen, en op sommige vlakken de neutraliteit bewaken. Politieke partijen kunnen een beperkte rol in spelen met publicaties, met berichten op de sociale media, met parlementaire tussenkomsten, of door hun invloed in bestuursraden**. Maar veel verder mag dat niet gaan. Je moet niet elk politiek idee in een beleidsvoorstel gieten. Als het gaat om woke in de aula, hoofddoeken op straat, radicalisme in de moskee, gebrek aan pluralisme in de pers***, politieke vooroordelen bij aanstelling van professoren, of racisme bij woningverhuur 
 in al zulke gevallen verwacht ik van wetgeving en overheidsinitiatieven meer kwaad dan goed. 


* Of om een extremer voorbeeld te geven. Ik zal niet snel toegeven aan de informele druk om ‘blank’ te vervangen door ‘wit’. Maar op een moment dat alleen radicale racisten nog ‘blank’ gebruiken, zal ik toch twee keer nadenken.

**Vlaams Belang heeft daar een aantal voorstellen rond. ’t Is een materie die ik niet goed ken of aanvoel. 

*** De overheid kan in sommige gevallen neutraliteit bewaken; pluralisme bewaken zal meestal onbegonnen werk zijn.