Longreads: als het ietsje (of veel) langer mag zijn

donderdag 24 december 2015

Kerstnacht op Ekeby

Het plaatje is van Anton Pieck,
waar Karel van het Reve zo'n bezwaar tegen had
     In de boekenkast van mijn goede vader staan naast elkaar zes, zeven deeltjes in eendere grijs-bruine bandjes: iets van Strindberg, de Verhalen van Poesjkin, het eerste hoofdstuk van Canterbury Tales met uitgebreide aantekeningen … Het lijvigste van die deeltjes is Gösta Berling van Selma Lagerlöf. Ik las het enkele keren toen ik dertien was. Een kennis des huizes vroeg me, toen ze me erin zag lezen: ‘’t Is zeker iets hoogs?’
     Het boek is geschreven op het einde, maar speelt in het begin van de negentiende eeuw. Het gaat over een rijke majoorsvrouw, de Majoorske. Ze woont op een kasteel in het Zweedse Ekeby en ze heeft rondom zich een hofhouding van kleurrijke figuren verzameld, de twaalf ‘cavaliers’: gepensioneerde officieren, verarmde edellieden, muzikanten, woeste jagers, koppige kaartspelers … ‘Geen eendagsvliegen,’ schrijft Lagerlöf in haar ritmische stijl, ‘geen modejonkers, maar mannen, moedige sterke mannen. Geen uitgedroogde perkamenten, geen dichtgesnoerde geldzakken, maar arme zorgeloze mannen. Geen slaperige thuiszitters, die ’t hoofd laten hangen, maar rondzwervende mannen, blijde ridders met honderd avonturen, die nooit iets doen dat wijs of nuttig of oudewijfachtig is.’ En onder die cavaliers is Gösta Berling, de afgezette dominee, die altijd met vrouwen van doen heeft.
     Het eerste hoofdstuk van het boek heet ‘Kerstnacht’. Terwijl brave mensen in boshutten zich klaarmaken om naar de kerkdienst te vertrekken, houden de cavaliers een drinkgelag in de smidse van het kasteel. Ze zitten rond een grote koperen ketel waarin de blauwe vlam flikkert van de hete, zoete punch. Gösta Berling houdt een hoogdravende tafelrede, vol mythologische verwijzingen. Dan zetten de cavaliers de stoelen weg, doen een rondedans en gaan op de vloer liggen, rond de punchketel die van mond tot mond gaat, tot hij wordt omgeduwd en de kleverige drank op de dronken cavaliers terecht komt. Ook is er die nacht een onverwachte gast, zoals je kunt zien op het plaatje.
     Selma Lagerlöf is een goeddeels vergeten schrijfster. Ooit was ze gevierd. Haar werk werd verfilmd en vertaald in alle beschaafde talen – maar toch vooral in het Duits, want die Duitsers houden van boeken met dennenbossen. In 1909 kreeg ze de Nobelprijs voor Literatuur. De jonge Karl Popper vond haar boeken prachtig1 en Menno ter Braak noemde Gösta Berling ‘het boek waarmee we onze beste romantische uren beleefden’.
     Maar heb je eigenlijk iets aan zo’n boek als je niet in de negentiende maar in de eenentwintigste eeuw leeft, en je bent geen Duitser, en ook geen dertien jaar meer? Ik herlas het boek niet zo lang geleden, op vakantie in Sorrento. Bij dat herlezen valt mij altijd op dat die nieuwe lezing zich niet in het geheugen nestelt. Díe plaats in het geheugen wordt al ingenomen door de vorige lezing. Als ik mij nu Gösta Berling voor de geest haal, herinner ik mij het boek van zevenenveertig jaar geleden, en niet dat van kortgeleden. Maar verder maakte het boek op de bijna zestigjarige ongeveer dezelfde indruk als op dertienjarige. De hoofdstukken die mij nu het meeste bevielen, waren de hoofdstukken die mij toen ook het beste meegevallen waren: de kerstnacht in de smidse; Gösta en Anna achtervolgd door de wolven; de Boze – hij wiens naam men niet noemen mag –  die op zondagmiddag op bezoek komt bij de oude Ulrika; ‘mijn bleke vriend, de Dood,’  die aarzelt voor de deur van kapitein Ugla; de eerzuchtige filosoof Eberhard die uit liefde voor de gravin zijn alleszermalmende werk niet openbaar maakt, maar het verstopt in een kist onder de trap van de kerk in Svartsjö. En ook omgekeerd: de hoofdstukken die me toentertijd het minste bevielen, die waren ook dezelfde gebleven: over de uitvinder Kevenhüller, over de heks van Dövre, en nog een paar.
    Onlangs zag ik dat er van het boek een nieuwe Nederlandse vertaling uit is, van een zekere Greta Baars-Jelgersma. Daar kan ik niet akkoord mee gaan. Er is maar één vertaling en dat is die van Margaretha Meyboom uit 1919, in de oude spelling en met ‘jelui’ in plaats van ‘jullie’. Bij antiqbook.be zijn er nog enkele exemplaren van te krijgen, maar na dit blogpostje zul je snel moeten zijn.

1 Behalve Gösta Berling, mais passons.
 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten