|
H.L. Mencken bespotte de pseudowetenschappen van zijn tijd: spiritisme, holistische chiropraxie, ‘Christian science’ en pedagogie. Theologie noemde hij ‘the effort to explain the unknowable in terms of the not worth knowing’. |
Nu denk je
natuurlijk dat ik de titel van dit stukje zelf verzonnen heb. Dat is niet zo.
Ik heb van de week een lang artikel over gletsjers gelezen, zij het met een
schuin oog. De titel luidde Gletsjers, gender en wetenschap – Feministische
gletsjerkunde als kader voor mondiaal milieuveranderingsonderzoek. (hier
of
hier) Alles in het Engels – geschreven door vier feministische auteurs,
twee mannen en twee vrouwen.
Ik heb het
artikel gelezen met wat men ‘stijgende verbazing’ noemt. Op bladzijde 14 spreken de auteurs over
ijsboringen als ‘archetypische masculinistische projecten om ijs letterlijk te
penetreren’. Hier hebben we dus een peer-reviewed
onderzoeksartikel dat wetenschappelijke ijsboringen vergelijkt met wat een man
uitvoert tijdens de geslachtsdaad … Dat is wel heel kinderachtig.
Ten gronde
doen de auteurs volgende beweringen:
(1)
gletsjerkunde
werd tot nu toe vooral
beoefend door mannen
(2)
gletsjeronderzoek
in door het westen gekoloniseerde gebieden gebeurde door
westerse onderzoekers
(3)
berichtgeving
over gletsjeronderzoek in de poolgebieden benadrukte
mannelijke deugden als
heldhaftigheid, kracht en zelfredzaamheid
(4)
mythologieën
van de plaatselijke bevolking kregen in de officiële gletsjerkunde
geen plaats1.
Die vier
beweringen worden geschraagd door een indrukwekkende lijst van 124 eindnoten
uit ongeveer evenveel verschillende, veelal gelijkgezinde publicaties. Ik had
de beweringen zonder die noten ook wel geloofd2. Eigenlijk zijn het die noten,
en die andere publicaties waarnaar verwezen wordt, die mij het meest geschokt
hebben. Ze bewijzen immers dat de studie die ik met een schuin oog gelezen heb, meer is dan een eenmalig
uitglijdertje van vier zonderlingen.
’t Is treurig.
Als leraren proberen we de leerlingen iets bij te brengen van de
wetenschappelijke methode: studie van primaire en secundaire vakliteratuur,
bronvermelding, academisch taalgebruik, decimale nummering van de alinea’s,
afbakening van de onderzoeksvraag. Maar dat zet allemaal weinig zoden aan de
dijk als men het verschil niet ziet tussen wat redelijk is en wat niet. Tussen
wat interessant is en wat niet.
Hier kunnen we
de zaken best breed bekijken. Als man van de letteren zal ik niet snel een druksel
opslaan over de Determination and
influences of the Electrical Resistances involved in the Corrosion of the
Rubber-Steel Cord Composite, zelfs al ken ik de auteur van dat druksel
redelijk goed. Maar ik neem onmiddellijk aan dat dat een interessant en
meeslepend stuk is. Menig harde wetenschapper zal een wenkbrauw fronsen bij studies
over allegorieën in dertiende-eeuwse Franse romans. Toch zag ik bij minstens één
ingenieur het boek ‘Herfsttij der Middeleeuwen’ in de kast staan en daar komen
heel interessante beschouwingen in voor over de Le
roman de la rose die, zoals bekend, in de dertiende eeuw geschreven werd en
aardig wat allegorieën bevat.
Zelf heb ik een
licentiaatsverhandeling geschreven over het lidwoordgebruik in het
Spaans. Als ik dat aan mijn leerlingen vertel, lachen ze me uit. Toch heb ik
maar mooi blootgelegd dat het lidwoord dat men kiest bij een zelfstandig
naamwoord méér afhangt van de grammaticale functie van dat zelfstandig
naamwoord dan van de betekenis ervan. En dat vond ik – nou ja – interessant. ’t Was in elk geval iets wat ik
niet wist vóór ik aan mijn onderzoek begon. Zoiets kunnen onze vier
feministische glaciologen niet zeggen van hún onderzoek.
Je zou het ook
zó kunnen verwoorden. Er bestaan twee soorten pseudowetenschappers. De eerste
soort zijn de astrologen, de spiritisten en de spokenjagers. Hun onderzoek is anekdotisch,
regelloos en boven alles oncontroleerbaar. Maar al hun beweringen zijn donders
interessant. Het kleinste spookje dat ze écht zouden vangen is meteen goed voor
een voorpagina én een weekendbijlage van de krant. Ik zou die allebei lezen. De
tweede soort pseudowetenschappers daarentegen gaat logisch, methodisch en
controleerbaar tewerk, met bronvermelding en notenapparaat. Maar van wát ze
beweren is er niets wat ook maar een béétje interessant is. Ze specialiseren
zich in wat H.L. Mencken (1880-1956) genoemd heeft: ‘the not worth knowing’.
1 Dat gletsjermythologieën onderzocht worden binnen eerbiedwaardige
disciplines als Volkskunde en Volkenkunde lijkt mij niet meer dan normaal. Als
sommige onderzoekers daarbij graag geloven dat die mythologieën ons evenveel
over gletsjers leren als de harde wetenschap – tja – wij zijn in deze
postmoderne tijden wel wat gewend. Het zou natuurlijk mooi zijn als ze dat
geloof beleden in hun vrije tijd.
2 Aangezien ik de zaak niet helemaal vertrouwde, heb
ik een paar van de noten aangeklikt en
het blijkt te gaan om echt bestaande publicaties.