Longreads: als het ietsje (of veel) langer mag zijn

zondag 23 oktober 2016

Noam Chomsky en CETA

     Toen ik voor de vijftiende keer op Facebook het clipje zag verschijnen met de boodschap ‘Noam Chomsky maakt in twee minuten CETA gelijk met de grond’ heb ik het toch maar eens bekeken (hier).
     Ik heb die Chomsky nog de hand geschud.
     Ik had over hem geleerd aan de universiteit. Hoe hij de taalkunde veranderd had door niet meer als een gek op zoek te gaan naar duizenden taalkundige feitjes en rare zinnetjes, en die dan in een min of meer samenhangende theorie onder te brengen. In de plaats daarvan stelde Chomsky eerst een geraffineerde theorie op, en ging dan zoeken welke zinnetjes er wel en niet mogelijk waren binnen die theorie. Die konden dan, ter controle, vergeleken worden met wat ons moedertaalgevoel ons ingaf en zo konden we zien of de theorie juist was of niet. Het leek een beetje op de werkwijze die Karl Popper aanbeval.
     Later las ik ook wat politieke boekjes van Chomsky, en daar ging hij anders te werk. Hij ging als een gek op zoek naar duizenden feitjes en rare persknipsels, die dan een erg grove theorie moesten ondersteunen – multinationals deugen niet, Amerika verknecht de wereld. Het leek een beetje op de werkwijze die Chomsky verweet aan de taalkundigen vóór hem. Ik vond die boekjes erg vermoeiende lectuur.
     Een aantal van die boekjes werd in het Nederlands vertaald en mijn vrouw verzorgde de promotie ervan. Zij haalde Chomsky naar België om te spreken op een conferentie aan de Brusselse universiteit. Ik ben toen gaan luisteren en dat viel best mee. De beroemde linguïst zag er erg vriendelijk uit. Terwijl de zaal zich vulde, maakte hij een praatje met de tolk en de concierge. En toen hij begon te spreken, liet hij zijn persknipsels in de map en hield een keurig toespraakje waarin hij zijn anarcho-syndicalistische kijk op de maatschappij ontvouwde. Hij had het daarbij vaak over Dzjân Lâk, waar hij erg tegen was, en het duurde even voor ik doorhad dat hij over de Engelse arts en filosoof John Locke (1632 – 1704) sprak.
    En na afloop heb ik Chomsky dus de hand geschud.
    Dan het clipje. Eigenlijk spreekt Chomsky daarin niet over het handelsakkoord tussen Europa en Canada (CETA) maar over dat tussen Europa en de Verenigde Staten (TTIP) en over dat tussen de Verenigde Staten, Canada en Mexico (NAFTA). Sommige argumenten zijn daardoor fout als ze worden toegepast op het Europees-Canadese akkoord. Die argumenten zijn dat het akkoord (1) niets met vrijhandel te maken heeft; (2) geheim gehouden wordt; (3) bedrijven toelaat om staten gerechtelijk te vervolgen als hun winst bedreigd wordt; en (4) staten het recht ontneemt om uitheemse bedrijven buiten beschermde natuurgebieden te houden.
     Dat klopt allemaal niet voor CETA, geloof ik.
     (1) Het akkoord dat nu moet worden goedgekeurd, heeft alles met vrijhandel te maken. Chomsky beweert dat vrijhandel bij de vermelde akkoorden maar een voorwendsel is omdat de handelstarieven nu al laag zijn. Maar ook een ‘laag’ tarief van 10 % betekent een ernstige rem op de handel. Men verwacht dat de Europees-Canadese handelsstroom door het afschaffen van de tarieven met een vijfde zou stijgen, dus met 12 miljard euro.
     (2) Het akkoord is niet geheim. Het is al twee jaar openbaar, namelijk sinds 26 september 2014. Dat de onderhandelingen daarvóór discreet verliepen, komt geloof ik niet omdat men ‘het volk’ niet wil inlichten. Vanaf 26 september 2014 kon ‘het volk’, en ook elke recalcitrante actiegroep, de tekst lezen. Ook Magnette had twee jaar de tijd om de tekst te lezen.
      (3) CETA staat niet toe dat bedrijven een staat vervolgen vanwege een winstbedreigende wetgeving (hier). Ik heb begrepen dat eenzijdige acties, zoals het van staatswege onteigenen van buitenlandse bedrijven, wel voor een arbitragehof kunnen worden gebracht. Maar als het eens op onteigenen aankomt, vrees ik dat arbitrage niet veel meer zal helpen.
     (4) Zoals ik het inzie, zullen de nationale staten nog altijd het recht hebben om uitheemse bedrijven buiten beschermde natuurzones te houden, zolang daarbij niet gediscrimineerd wordt en binnenlandse bedrijven daar ook niet binnen mogen. Dat beginsel geldt voor alles. Zo kan Frankrijk de Canadezen niet verplichten op hun sigaretten, Dunhill bijvoorbeeld, in vette zwarte letters de boodschap af te drukken ‘Fumer peut nuire à votre santé’, terwijl aan de andere kant de Franse Gitanes van die verplichting worden vrijgesteld, zelfs al zijn ze misschien nog veel schadelijker.
     Chomsky maakt ook een aantal algemene opmerkingen. (5) Dat het subsidiëren van de Amerikaanse landbouw strijdig is met de vrijhandelsgedachte. Dat ben ik helemaal met hem eens. (6) Dat intellectueel eigendomsrecht niet te rijmen valt met vrijhandel. Dat is een erg moeilijk probleem*. En (7) dat je geen gelijkheid kunt eisen in de behandeling van binnenlandse en buitenlandse bedrijven als je niet gelijk ook aan alle vreemdelingen die illegaal het land binnenkomen dezelfde rechten toekent als aan de eigen burgers.
     Dat is een erg verwarde vergelijking. Hoe kun je nu buitenlandse bedrijven met immigranten vergelijken? Dan moet je de motieven meerekenen waarom je die bedrijven of immigranten aantrekt of buitensluit. Een nationale staat laat buitenlandse bedrijven toe – trekt ze zelfs aan –, omdat hij hoopt dat daar voordeel van komt voor de eigen burgers, bijvoorbeeld in de vorm van tewerkstelling. Als een staat beslist om inwijkelingen aan te trekken, ongelimiteerd toe te laten, gecontroleerd toe te laten, of niet toe te laten, doet hij dat ook, hopelijk, met het welzijn van zijn burgers voor ogen. En het is bij die immigranten zeker niet a priori duidelijk welke van de vier handelswijzen het meeste voordeel oplevert. Terwijl zelfs de meeste tegenstanders van de multinationals die toch liever zien komen dan vertrekken, zoals ik uit de recente beroering rond Catterpillar heb geleerd.

* Uitvindingen en merknamen in eigen bezit houden en niet toelaten dat anderen die gebruiken, remt zeker de vrije handel af. Maar het lijkt redelijk de oorspronkelijke uitvinder of ondernemer toch een periode te gunnen waarin hij door zijn exclusieve winsten de investering terugwint die voor de uitvinding of voor de ontwikkeling van het merk noodzakelijk waren. Ook heb ik begrepen dat de bakkers van Geraardbergse mattentaarten hun streekproduct willen beschermen en dat die dus graag bepaalde vormen van intellectuele eigendom in de handelsakkoorden behouden willen zien.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten