Mja. Met wetenschappelijk onderzoek is het volgens mij gesteld als met het oversteken van een straat: je moet goed uitkijken, en wel naar de twee kanten. Links, want – wat is wetenschap? Rechts, want – wat is onderzoek? Bedoelt men met ‘wetenschap’ zoiets als fysica, scheikunde en biologie, of worden ook de geesteswetenschappen erbij gerekend. En vooral als het over die laatste gaat – maatschappijkunde, zielkunde of opvoedkunde – wil ik graag weten hóe de onderzoekers te werk zijn gegaan: heeft men proefpersonen testjes laten afleggen, wisten die proefpersonen dat ze een testje aan het afleggen waren, heeft men aan proefpersonen gevraagd hoe ze zich vóelden of heeft men feitelijke resultaten gemeten?
Anders is dat bij de geesteswetenschappen. Daar wil mijn gezond verstand graag een woordje meepraten. Het behoort immers ook tot de wereld van de geest. Het gedrag van mensen, en wat hen drijft, daar weet déze mens wel iets van af, vooral als het gaat om domeinen waar zelfbedrog niet veel voordeel biedt. En zo helemaal fout ben ik dan meestal niet. Als ik soms iets lees van een ernstige geesteswetenschapper, dan staan daar weinig dingen in waar mijn gezond verstand iets anders over te vertellen heeft, zoals dat wel het geval is als het over de zwaartekracht en de normaalkracht gaat.*
Gebeurt het dan toch dat een
geesteswetenschappelijke studie iets anders beweert dan mijn gezond verstand en
mijn ervaring mij ingeven, dan krijg ik argwaan. Ik geef toe dat ik het zelf
bij het verkeerde eind kan hebben, maar door mijn slechte karakter ben ik desondanks
geneigd om de fout bij de studie te zoeken. Of misschien liever nog bij de
manier waarop de studie in de populaire pers werd samengevat.
Zo was er onlangs een studie over aanstrepen met een markeerstift. Het hielp niet bij het studeren, zei de studie. Nou breekt mijn klomp, dacht ik. Bij mij heeft die markeerstift altijd geholpen. Hoe kan dat nu? Achteraf las ik hóe de studie was verlopen. Met had aan twee groepen studenten gevraagd om woordenlijsten te memoriseren. De ene groep beperkte zich tot aanstrepen van woorden, terwijl de andere groep een intensievere leermethode gebruikte. En die eerste groep had minder woorden gememoriseerd. Ja, dàt kon mijn gezond verstand weer wél aanvaarden.
Vorige week stond iets in de krant over ‘zwarte’ basisscholen die evengoed voorbereidden op het middelbaar onderwijs als ‘witte scholen’. Hoe is dat nu mogelijk, vroeg ik mij af. Het stond allemaal in een doctoraat van Griet Vanwynsberghe en op het internet kon ik de ‘abstract’ raadplegen. Die maakte mij niet veel wijzer. Het volledige doctoraat kon ik niet opvragen en ik zou dat geleerde geschrift waarschijnlijk toch niet begrepen hebben. Gelukkig botste ik op een facebookpost van een andere doctor, Jeroen Lavrijsen, die dat doctoraat voor mij gelezen had. Het kwam hierop neer, schreef hij, dat men witte en zwarte basisscholen van gelijke effectiviteit vergeleken had. Of, om het nog anders te zeggen, men had witte en zwarte scholen vergeleken, en de verschillende effectiviteit had men uit de vergelijking weggezuiverd. Men had, zoals statistici dat noemen, de effectiviteit ‘gelijk gehouden’. Kijk, daar kon ik met mijn gezond verstand wel weer bij. Dat twee even goede basisscholen evengoed voorbereiden op het middelbaar, dat had ik altijd al geloofd, en nu was het bewezen.**
En die wetenschappelijke studies dan? Die bestaan wel, geloof ik. Misschien zijn ze zelfs tot de volgende besluiten gekomen
Zo was er onlangs een studie over aanstrepen met een markeerstift. Het hielp niet bij het studeren, zei de studie. Nou breekt mijn klomp, dacht ik. Bij mij heeft die markeerstift altijd geholpen. Hoe kan dat nu? Achteraf las ik hóe de studie was verlopen. Met had aan twee groepen studenten gevraagd om woordenlijsten te memoriseren. De ene groep beperkte zich tot aanstrepen van woorden, terwijl de andere groep een intensievere leermethode gebruikte. En die eerste groep had minder woorden gememoriseerd. Ja, dàt kon mijn gezond verstand weer wél aanvaarden.
Vorige week stond iets in de krant over ‘zwarte’ basisscholen die evengoed voorbereidden op het middelbaar onderwijs als ‘witte scholen’. Hoe is dat nu mogelijk, vroeg ik mij af. Het stond allemaal in een doctoraat van Griet Vanwynsberghe en op het internet kon ik de ‘abstract’ raadplegen. Die maakte mij niet veel wijzer. Het volledige doctoraat kon ik niet opvragen en ik zou dat geleerde geschrift waarschijnlijk toch niet begrepen hebben. Gelukkig botste ik op een facebookpost van een andere doctor, Jeroen Lavrijsen, die dat doctoraat voor mij gelezen had. Het kwam hierop neer, schreef hij, dat men witte en zwarte basisscholen van gelijke effectiviteit vergeleken had. Of, om het nog anders te zeggen, men had witte en zwarte scholen vergeleken, en de verschillende effectiviteit had men uit de vergelijking weggezuiverd. Men had, zoals statistici dat noemen, de effectiviteit ‘gelijk gehouden’. Kijk, daar kon ik met mijn gezond verstand wel weer bij. Dat twee even goede basisscholen evengoed voorbereiden op het middelbaar, dat had ik altijd al geloofd, en nu was het bewezen.**
Van een krant kun je natuurlijk niet
vragen dat hij alle nuances juist heeft. Iets anders wordt het wanneer men
discussieert. Wie zich in een discussie beroept op wetenschappelijk onderzoek,
en óver dat onderzoek zelf niets zegt, is naar mijn smaak een beetje onbeleefd.
Het minste wat zo iemand kan doen, is de methode en de besluiten van het
onderzoek heel kort samen te vatten zodat de gesprekspartner zelf kan beoordelen of dat onderzoek iets van waarde toevoegt aan de discussie. Als die toegevoegde waarde er niet is, hebben we niet alleen te maken met een gezagsargument, maar tegelijk ook met een non sequitur.
Thuistalen in de klas helpen om het
Nederlands van de kinderen te verbeteren, zeggen studies. Mijn gezond verstand
steigert. Als ik op een Spaanse cursus in het buitenland de Vlamingen opzoek en
met hen mijn thuistaal Nederlands spreek, dan stagneert mijn Spaans. Zoek ik
een groepje op waar men Spaans spreekt, dan verbetert mijn Spaans. Waarom zou
dat met een Marokkaans of Turks kind anders zijn? Dus: hoe minder een kind Turks
en Marokkaans spreekt, en hoe meer het kind Nederlands spreekt, hoe sneller
zijn Nederlands verbetert. Oefening baart kunst.
En die wetenschappelijke studies dan? Die bestaan wel, geloof ik. Misschien zijn ze zelfs tot de volgende besluiten gekomen
- Kinderen die gestraft worden omdat ze thuistaal gebruiken, vinden dat niet leuk;***
- Marokkaantjes die wiskunde-uitleg krijgen in het Arabisch, begrijpen sneller wiskunde;
- Marokkaantjes die taalvaardig zijn in het Arabisch, leren sneller Nederlands dan Marokkaantjes die hun thuistaal slecht beheersen;
- Marokkaantjes op scholen waar extra inspanningen worden gedaan om hen iets extra bij te leren, al was het Arabisch, zullen ook op andere terreinen betere resultaten boeken, zelfs voor Nederlands.
Kunnen extra lessen Arabisch een hulp zijn
om beter Nederlands te leren? Ik geloof het wel. Kinderen leren ook beter
Nederlands door Latijn en Grieks te leren. Maar we moeten het anders bekijken.
Stel, je krijgt als school vier uur extra. Je verdeelt je jonge Marokkaantjes
in twee groepen. De enen krijgen vier aanvullende uren Nederlands en de anderen
vier aanvullende uren Arabisch. En dan kijk je welke groep het meeste
vooruitgang boekt. In het Nederlands bedoel ik.
Zou dàt wetenschappelijk onderzoek al eens
gebeurd zijn?
*
Geesteswetenschappelijk onderzoek kan mij wel iets leren over tegenstrijdige
tendenties. Ik heb graag veel geld en veel vrije tijd, en ik vermoed dat dat
bij veel van mijn medemensen ook het geval is. Een studie over deeltijds werk kan
mij dan bijvoorbeeld laten zien welke van de twee tegenstrijdige tendenties bij de meeste mensen het zwaarste doorweegt.
** Wat natuurlijk
niet belet dat de studie ook andere minder vanzelfsprekende dingen heeft
aangetoond.
Beste mijnheer Clerick, dat van de maan en de getijden is te simpel om u niet rap even uit te leggen. U hebt er blijkbaar niet op gelet dat de aarde, het rotsblok tussen het water aan de aanmanige kant en dat aan de afmanige kant, ook door de maan wordt aangetrokken. Ietsje minder dan het water aan de aanmanige kant, want verder van de maan af, en ietsje meer dan het water aan de afmanige kant, want dichter bij de maan. Resultaat : het aanmanige water wordt wat van het rotsblok weggetrokken, en staat dus hoger, en het rotsblok wordt wat van het afmanige water weggetrokken, en staat dus wat lager dan dat water. Het resultaat: iemand die aan de afmanige kant op dat rotsblok staat, zinkt de diepte in, en ziet ook aan zijn kant het water meters stijgen.
BeantwoordenVerwijderenBedankt. Ik heb dat jaren geleden eens opgezocht en nu val ik vrienden en kennissen wel eens lastig met die uitleg, waar ik dan tekeningen bij maak op een bierviltje. De volgende keer dat ik het uitleg zal ik de mooie woorden 'aanmanig' en 'afmanig' gebruiken, die ik nu van u heb geleerd. :)
Verwijderen