Die vrijmoedige omgang met woorden heeft Naegels altijd gehad, geloof ik. Ik las eens, misschien wel twintig jaar geleden, een stuk van hem in een of ander baldadig tijdschrift waarin hij de lezer opriep geen hoge borst op te zetten en moreel niet boven zijn stand te leven. Het stuk eindigde met een krachtig: ‘Laat de fascist in u los’, of woorden van die strekking, maar ‘fascist’ kwam erin voor. Of heb ik mij dat allemaal ingebeeld?
In zijn antwoord schrijft Naegels dat de schoolpoortkampeerders hun kind blijkbaar ‘uniek’ en ‘onwaarschijnlijk speciaal vinden’. Daar zit iets in. Zelf vind ik mijn zoon (20) ook onwaarschijnlijk speciaal. Hij kan allerlei dingen die ik niet kan: hij voert statistische toetsen uit, voetbalt, staat op de dansvloer als hij uitgaat, en hij begrijpt vrouwen. In de lente heeft hij als eerste een bruin kleurtje, en in de herfst is hij de laatste die dat kleurtje behoudt. Als de zon door zijn haren schijnt, lijkt hij op de antieke stripheld Alex. Weliswaar is die gelijkenis de jongste jaren wat afgenomen, want zijn haar wordt nu donkerder. Maar ik dwaal af.
Naegels maakt van het schoolpoortkamperen een financiële kwestie. Rijke mensen kunnen een mobilhome huren, schrijft hij, en ze kunnen het zich makkelijker veroorloven om enkele dagen vrij te nemen. Een collega van mij vertelde zelfs dat rijke autochtonen soms allochtonen inhuren om in hun plaats te kamperen. Een beetje zoals een 19de-eeuwse rijkaard die, als hij uitgeloot was voor legerdienst, een arme boerenzoon kon inhuren om in zijn plaats drie jaar soldaat te spelen.
Maar de meeste kampeerders doen het geloof ik zonder mobilhome; en als die allochtonen kunnen worden ingehuurd om te kamperen voor andermans kinderen, kunnen ze, denk ik dan, ook tijd maken om voor hun eigen kinderen te kamperen. De enigen die volgens mij echt benadeeld zijn in het kampeersysteem zijn alleenstaande ouders, mensen met een klein netwerk, en inwijkelingen zoals mijn vrouw en ik, die hun geboortestreek hebben verlaten waar hun ouders, ooms, tantes, neven en nichten zijn blijven wonen.
Ik heb in mijn vorige stukje nagelaten om iets te zeggen over de kwestie van de solidariteit. Naegels wijst mij daarop in zijn antwoord, want dat is voor hem is het ‘essentiële punt’, des Pudels Kern om ook Goethe te citeren. Solidariteit … tja, wat kan ik daar ook over zeggen? Ik ben in elk geval bereid om elke vorm van vrijwillige solidariteit te prijzen. Ik ben ook bereid toe te geven dat zelfs een opgelegde solidariteit soms tot een aanvaardbare oplossing leidt. Maar ik geloof vooral, met Adam Smith, dat het op een redelijke wijze nastreven van eigenbelang vaak de beste uitkomst oplevert voor iedereen.
Naegels betwist dat laatste als het om schoolkeuze gaat. Ouders die gaan kamperen voor een school berokkenen volgens hem schade aan ouders die dat niet doen. Een school die niet meedoet aan het centrale aanmeldingssysteem, vergroot de schaarste voor de rest. Dat is ‘wiskundige logica’, schrijft hij.
Die wiskundige logica betwijfel ik. Ik zie het zo. Als een derde van de ouders door flink te kamperen hun kind kunnen binnenloodsen in de school van hun voorkeur, dan hebben die allemaal, dus 100 procent, hun eerste keuze gekregen. Ouders die het centrale systeem gebruiken – de overige twee derde dus – zullen misschien maar in 60 procent van de gevallen hun eerste keuze krijgen. Een heel verschil. Maar alles samen genomen krijgt in zo’n scenario 73 procent van de ouders hun eerste keuze, als ik dat tenminste goed heb uitgerekend.* Als alle ouders daarentegen gedwongen worden aan de centrale aanmelding meedoen, krijgt slechts 60 procent van de totale groep hun eerste keuze. Mij lijkt een totale tevredenheid van 73 procent beter dan een totale tevredenheid van 60 procent.
Is het rechtvaardig als in de eerste groep een tevredenheid heerst van 100 procent en in de tweede slechts van 60 procent? Ik vind van wel. In de twee groepen heersen andere spelregels, dat is waar. Aan de eerste groep worden bijzondere eisen gesteld, met name de bereidheid om te kamperen. Maar de rechtvaardigheid bestaat erin dat iedereen de kans krijgt om te kiezen voor een van de twee groepen, en voor de spelregels die erbij horen.
De wiskundige kant van het probleem blijft mij achtervolgen. Klopt het dat de tevredenheid van de ouders die in het centrale systeem stappen gelijk blijft – bijvoorbeeld 60 % – als er meer of minder scholen aan deelnemen? In zekere zin wel. Als 2000 leerlingen zich inschrijven in 40 scholen via een centrale aanmelding, of 3000 leerlingen in 60 scholen, moet dat eenzelfde aantal eerste keuzes, tweede keuzes, enzovoort opleveren, en eenzelfde algemene tevredenheid. Aangezien ik indertijd slecht heb opgelet in de wiskundeles, heb ik het probleem eens voorgelegd aan enkele wiskundige en wetenschappelijke collega’s en die gaven mij gelijk.
Maar het klopt ook niet helemáál – dus weer heeft Naegels een beetje gelijk. Als ik binnen eenzelfde oppervlakte – Antwerpen – tussen minder scholen kan kiezen, dan wordt de kans wat kleiner dat ik een school vlakbij de deur vind. Ook kunnen het juist de beste scholen zijn die zich uit het systeem terugtrekken en wat heb je aan een eerste keus binnen het systeem als dat niet je échte eerste keus is? Niet veel natuurlijk. Maar dan kun je je afvragen: wat is precies de beste school?** De moeilijkste? De makkelijkste? De zorgzaamste? De zakelijkste? De strengste? De toegeeflijkste? De meest elitaire? De minst elitaire? Ik ken in elk geval ouders die, net als Tom Naegels, hun kind nooit naar een elitaire dikke-nekkenschool zouden sturen. Dat is voor hen dan zeker níet de beste school. Ook ken ik ouders die hun ene kind naar ónze school stuurden – Onze-Lieve-Vrouw-Waver, Bosstraat 9 – omdat die het beste paste bij dát kind, terwijl ze dan hun andere kind naar de concurrentie stuurden, waar het op zijn beurt, hoopten ze, beter op zijn plaats zou zijn.
Toch blijft er, als je wil, iets oneerlijks kleven aan een regeling waarbij sommige scholen wél en andere niet aan een centrale aanmelding meedoen.*** Ouders die de nabijheid van de school boven alle andere eigenschappen stellen, worden een beetje benadeeld. En omgekeerd.**** Bovendien worden ouders die heel veel moeite willen doen om de school van hun keuze te krijgen, door de regeling bevoordeeld. Dat zijn dan ouders die, om het alweer met de woorden van Naegels te zeggen, ‘na eerst de hele procedure van het aanmeldingsysteem te hebben doorlopen, ook nog eens gaan kamperen.’ Hij voegt eraan toe: ‘Zo gek is niemand.’
Maar dat weet ik nog zo niet.
* 100 % tevredenheid van bijvoorbeeld 1000 ouderparen, en 60 % tevredenheid van 2000 ouderparen levert een gemiddelde tevredenheid op van (100 % x 1000 + 60 % x 2000) / 3000 = 73 %.
** Een lezer reageerde op mijn stukje dat onze maatschappij erin moet slagen ‘alle scholen op hetzelfde hoge niveau te brengen’ en dat het ‘niet verdedigbaar is dat er goede en slechte scholen zijn.’ Daar moest ik even over nadenken. Er zullen, geloof ik, altijd wel goede en minder goede scholen zijn, zoals er goede en minder goede restaurants zijn, goede en minder goede auto’s en goede en minder goede kleurpotloden. Als je om het even welk nummer van Testaankoop openslaat, zie je dat er ook bij gelijkgeprijsde producten grote kwaliteitsverschillen optreden. In scholen, net als in bedrijven, worden bepaalde beslissingen genomen, om de kwaliteit te verbeteren. Je weet niet goed waarheen die beslissingen zullen leiden. ’t Is een proces van gissen en missen, van trial and error. Sommige beslissingen draaien goed uit, andere minder goed. En daardoor komt het, onder andere, dat er goede en minder goede scholen zijn. Het leuke is echter dat de minder goede altijd kunnen leren van de goede en zo kunnen ze er allemaal op vooruitgaan.
*** Natuurlijk had ik liever gehad dat er helemaal géén aanmeldingssysteem bestond. Maar als scholen daar vrijwillig aan deelnemen, kan ik hen moeilijk tegenhouden.
**** Zie bijvoorbeeld de ontroerende getuigenis van Jonathan Holslag over ouders die de nabijheid van de school niet als hoogste goed beschouwen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten