Mei 1968 viel
voor ons in januari of februari van dat jaar. Ik zat in het eerste middelbaar,
in het provinciestadje Menen. Tijdens de voormiddagpauze verscheen een groepje
jonge mannen op de speelplaats. Ze vertelden ons dat ze studenten uit Leuven
waren en ze vroegen of we mee wilden staken voor ‘Leuven Vlaams’. Behalve een klasgenootje wiens vader lid was
van de Volksunie, wist niemand waar ze het over hadden. Maar dat ‘staken’ leek
ons wel wat. We trokken in een soort stoet naar de andere speelplaats, liepen
daar een paar rondjes om het plein, en
riepen mee met de studenten. Leu-ven Vlaams! Leu-ven Vlaams! Misschien werden
ook obscene dingen geroepen zoals Wa-len bui-ten! Als dat zo was, hoop ik dat
het Paul Goossens indertijd niet ter ore is gekomen en dat hij nu dit stukje
niet leest. Wat er ook van zij, na de rondjes trokken we weer naar het
klaslokaal, want dat Latijn leerde zich niet vanzelf.
Ik was in dat
eerste jaar nog niet ‘politiek bewust’. Maar in het tweede jaar werd dat al
anders. Ik kreeg vriendjes die wisten dat Rudi Dutschke en Cohn-Bendit
‘belangrijke leiders’ waren. In het derde jaar hadden we een jonge leraar die
de Maartrevolte in Gent had meegemaakt en die ons kon vertellen dat in onze
streken Ludo Martens zo’n grote leider was. Nog eens een jaar later – in 1971
dus – kon ik die dingen al zelf vertellen, want die Leuvense studenten kwamen af en toe nog eens
terug om in kleine Menense lokaaltjes aan ons, scholieren, uit te leggen wat
die Ludo Martens aan hén had uitgelegd: over de klassenstructuur van onze
samenleving en het socialisme van Mao. Mei ’68 kwam daarbij soms ter sprake,
maar in de ongunstige zin. Het was immers een ‘kleinburgerlijke’ beweging
geweest, ‘spontaneïstisch’ ook. Maar gelukkig had een deel van de studenten zich
van dat spontaneïsme afgekeerd, hadden ze zich ‘verbonden met de
arbeidersklasse’, en bestond er daardoor een ‘nieuwe communistische partij in
opbouw’. En nu werd er ernstig gewerkt aan de voorbereiding van de revolutie.
Maar we moesten niet ongeduldig worden. Revolutie was een werk van lange duur.
Het kon best vijf of tien jaar duren voor het zover was – tot 1976 dus of tot 1981. Of misschien duurde het nóg langer. Dat nóg langer konden we ons moeilijk
voorstellen.We zijn nu geen vijf of tien, maar vijftig jaar later. De revolutie is er niet gekomen, maar er is wel veel veranderd. Het gezag is zachter geworden. De bedrijfsleider loopt met open kraag rond, draagt op vrijdagen een jeansbroek en laat zich door zijn werknemers aanspreken als ‘Jan’ of ‘Piet’. De schooldirecteur maakt geen aanmerkingen meer op het ongepaste schoeisel van zijn leraren. En die leraren zelf maken op de speelplaats een babbeltje met hun leerlingen alsof het hun vrienden zijn. De papa’s slaan niet meer en de mama’s kijven … ach dat nog wel, geloof ik. Maar ’t is allemaal meer ontspannen, minder verkrampt. Het leven is een stuk aangenamer geworden voor werknemers, leraren, leerlingen en kinderen. En op een andere manier soms ook niet.
Hebben die veranderingen iets te maken met de vermaarde ‘geest van mei ’68’? Iets, allicht, maar veel zal het niet zijn. Zonder die vlugschriften, spandoeken, toespraken, betogingen, ‘volksvergaderingen’ en maoïstische groupuscules zou de verslapping der zeden ook wel opgetreden zijn. In het ene land waren de studenten roerig en in het andere hielden ze zich rustig – veel verschil heeft dat voor de verdere ontwikkeling niet uitgemaakt. En ’t zelfde geldt voor al die andere veranderingen die aan mei ’68 gekoppeld worden. Die zouden er zonder die paar maanden oproer ook wel gekomen zijn: de ‘inspraak’, de daarmee samenhangende vergadercultuur, de verlinksing van de intelligentsia, de nivellering van het onderwijs, de vervrouwelijking van het openbaar leven, de nieuwe politiek correcte bekrompenheid.
Er is onlangs, geloof ik, nogal wat verschenen over de hele historie. Zelfs Paul Goossens, die toch moeizaam naar woorden zoekt, heeft een boekje uit waarin hij ‘komaf maakt met de karikaturen die conservatief Vlaanderen maakt van de erfenis van 1968’* en waarin hij ‘de hypocrisie van de conservatieve restauratie blootlegt’. Eddy Daniëls heeft er op Doorbraak een paar smalende woorden aan gewijd zonder het eerst te lezen. Daarvoor kreeg hij – terecht – op zijn donder. Als penitentie heeft hij zich nu voorgenomen om het boekje alsnog te lezen. Mij zal zoiets niet gebeuren. Ik zal geen énkel van die boekjes lezen over de legendarische strijdbeweging en ik zal er ook niets over zeggen.
In de plaats daarvan heb ik naar de dvd Leuven ’68 gekeken.** Mooie zwart-witbeelden. Jongensstudenten met dassen. Meisjesstudenten met opgemaakte haren. De Rijkswacht die betogers natspuit met een waterkanon. Prominenten die uitleggen waarom de Leuvense universiteit wel of niet moet worden gesplitst. Piet De Somer die er plezier in heeft. Walter De Bock die analyses maakt. Ludo Martens die geconcentreerd aan het lezen is. En al die Vlaamse studenten die als het moet van dat mooie Frans spreken, in lange fraaie zinnen, met correcte lidwoorden, geraffineerde subjunctieven en een aanvaardbare uitspraak. Behalve dan Paul Goossens.***
* Ik moet mijzelf geweld aandoen om de onwelluidende zin
in haar oorspronkelijke vorm te laten staan.
** Ondanks de titel had ik gehoopt dat de dvd ook
beelden zou bevatten van Gent ’69. Ik wou graag nog eens zien hoe Ludo Martens
aan een zaal vol studenten en studentinnen het historisch belang van één en
ander uitlegt. *** Marc Ernst meldt mij dat hij andere fragmenten van Paul Goossens beluisterd heeft en daar bleek zijn Frans wel behoorlijk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten