De maarschalk (1696-1788) en de kardinaal (1585-1642) |
Zo heb ik wel eens gehoord dat rector Piet De Somer op zijn kantoor ’s morgens al aan de whisky zat. Dat verhaal is niet erg interessant. Daarom vertel ik liever dat ikzelf om 9 uur ’s morgens op dat kantoor ontboden werd, en, waarachtig, daar zat Piet al aan de whisky. ’t Is een leugen, maar geen erge, want ik ben ooit wel eens op dat kantoor ontboden geweest, en ik heb de rector op vergaderingen ooit wel eens whisky zien drinken. Dus dan kan ik hem evengoed op dat kantoor whisky hebben zien drinken. Misschien heb ik dat wel en ben ik het vergeten. Dan is het zelfs helemaal geen leugen.
Je kunt het ook omgekeerd doen: een verhaal dat jezelf overkomen is, vertel je in de derde persoon. Daar kunnen allerlei redenen voor zijn. Jan deed dat toen hij nog naar de lagere school ging. Hij vertelde wat een stout kindje in de klas had gezegd of gedaan, en aan de manier waarop hij het vertelde had je al snel door dat hijzelf dat stout kindje was. Hij wou het wat graag vertellen, want hij was trots op zijn stoutheid, maar hij voelde ook een beetje schrik voor een afkeurende respons. Daarom maakte hij er een hij-verhaal van.
Bij Chamfort (zie ook hier en hier) vinden we een ander mooi voorbeeld. Markiezin de Saint-Pierre, zo vertelt Chamfort, was een keer in een gezelschap waar men kwaad sprak van Richelieu – de maarschalk, niet de kardinaal. Iemand zei dat de maarschalk weliswaar veel vrouwen had gehad, maar dat geen enkele hem echt tot hartstocht had bewogen. ‘Geen enkele?’ riep de markiezin. ‘Dat is gemakkelijk gezegd. Ik ken een vrouw voor wie hij speciaal driehonderd mijl aflegde en toen hij aankwam – hier liet de markiezin zich meeslepen door haar eigen verhaal – heeft hij haar met ongelooflijk geweld op bed gegooid, en wij zijn er de eerste drie dagen niet meer uitgekomen.’
Bij de markiezin had de trots het uiteindelijk gewonnen van de schrik.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten