Er is niets mis met een beetje eerbied – voor bejaarden bijvoorbeeld, zeker nu ikzelf tot die groep behoor. In de Nederlandse les probeer ik mijn leerlingen wat eerbied bij te brengen voor de grote namen uit de literatuur. ‘Chrétien de Troyes,’ zeg ik dan met veel nadruk, ‘was de tweede grootste epische schrijver van de middeleeuwen.’ Daarmee heb ik meteen mijn les over Dante al wat aangekondigd. Omgekeerd vind ik het fijn om af en toe zo’n grote naam eens door de mangel te halen. Dan geloven de leerlingen gemakkelijker dat ik meen wat ik over de anderen zeg, en dat ik die niet alleen ophemel omdat ik ervoor betaald word.
Eerbied is dus goed, maar te veel eerbied wordt bespottelijk. Het is alsof je een buiging maakt die zo diep is dat je romp en je benen een perfecte hoek van 90 graden vormen daar waar je achterwerk zich bevindt. In mijn jonge jaren behoorde ik tot een organisatie waar men sprak over ‘voorzitter’ Mao en ‘kameraad’ Stalin. Gewoon Mao en Stalin kon ook, maar af en toe moest de titel er toch bij. We deden op die manier mee aan een oude, ik zal maar zeggen: eerbiedwaardige, traditie. De anarchisten van honderd jaar geleden spraken ook over ‘graaf’ Tolstoj en ‘vorst’ Kropotkin. ‘Ça me gêne si peu et ça leur fait tant de plaisir,’ zei de laatste daarover.
Karel van het Reve haalt ergens aan dat de communisten van de jaren dertig – binnenkort zijn ze er weer, die jaren – graag de academische titels van hun intellectuele leden vermeldden: ir Anton Struik, mr. A.S. de Leeuw, dr. J.A.N. Knuttel’. Dat was vijftig jaar later nog altijd een beetje zo. Een vriend van ons – laten we hem Piet Zonnebloem noemen – maakte toen een reis naar Peru. Dat was een politieke reis om contacten te leggen met een marxistisch-leninistische partij die daar in het hooggebergte actief was – niet het Lichtend Pad, maar een bravere versie ervan. Nu was onze vriend ingenieur van opleiding, en overal waar hij kwam, werd hij door het lokale partijcomité opgewacht met spandoeken waarop stond: ‘Bienvenido al ingeniero Piet Zonnebloem del Partido del Trabajo de Bélgica’. De materialenkennis van ingeniero Piet straalde daarmee af op de hele communistische beweging van ons land.
Ook mooi zijn de adjectieven die in het milieu gebruikt worden. Als een schrijver ‘humanistisch’ wordt genoemd, of een geleerde ‘kritisch’, een schilder ‘vooruitstrevend’ of een kanunnik ‘democratisch’, dan mag je er zeker van zijn dat die iets gezegd heeft dat in het communistische kraam past, of hij nu Sartre** heet, of Chomsky*** of Picasso of François Houtart****. Soms volstaan zelfs de adjectieven ‘belangrijk’ of ‘groot’ om een politieke verbondenheid uit te drukken. Daar kan desnoods nog een overtreffende trap bij. Een oude vriend van mij postte laatst iets over een interview dat hij in De Morgen gelezen had met ‘één van onze allergrootste kunstenaars.’ Het ging om Luc Tuymans.
Ik kan de inhoud van dat interview al een beetje raden.
** Zie ook hier en hier.
*** Zie ook hier en hier.
**** Zie ook hier.
Ga vooral verder Philippe... (cliffhanger Tuymans)
BeantwoordenVerwijderenIk weet niet of ik dat interview wel ga lezen. Die Tuymans kijkt altijd zo boos. En Facebookvriend Simon Gelten zei dat in het interview 'de gemeenplaatsen over elkaar struikelden'. Ik geloof Simon ook zonder te controleren. :)
BeantwoordenVerwijderen