Longreads: als het ietsje (of veel) langer mag zijn

vrijdag 27 november 2020

Immigratie, ontwikkelingshulp en de kost-voor-ons

  

   Helemaal aan het begin van zijn boek, schrijft Collier (zie ook hier en hierdat er een morele verplichting bestaat om arme mensen van andere landen te helpen, maar dat dat niet inhoudt dat die mensen zich vrij in ons land mogen vestigen. De twee delen van de stelling zijn een aardig doelwit voor wie tot kritiek geneigd is.
     Neem het eerste deel. Móeten we de armen in andere landen helpen, meer zelfs, kúnnen we de armen in andere landen helpen? Collier is een specialist ter zake en geeft toe dat die hulp vaak erg weinig zoden aan de dijk zet. Toch blijft hij voorstander van zo’n hulp, omdat ze toch iets oplevert – alle beetjes helpen – en omdat hij zich beter in zijn vel voelt  in een hulpvaardige, solidaire samenleving, dan in een egoïstische elk-voor-zich maatschappij.* 
     Zo’n houding komt dicht in de buurt van het ‘helpen voor het eigen goede gevoel’ dat Jan Van Duppen graag over de hekel haalt. Maar dat goede gevoel is natuurlijk de reden waarom we bijna alles doen: eten, drinken, seks, hardlopen met douche achteraf, op Youtube naar filmpjes kijken waarin iemand uitglijdt over een bananenschil. Waarom dan niet lekker allemaal samen mensen helpen? Excuses verzinnen om niet te helpen, doe je ook voor het goede gevoel, en dat lijkt mij moreel iets minder. Dan liever helpen.**
     Daarmee komen we aan deel twee. Het binnenlaten van immigranten uit arme landen is zonder enige twijfel een vorm van hulp. Voor de migranten zelf, want als ze in een Westers land werken, kunnen ze met dezelfde arbeidsinspanning gemakkelijk 400 % meer verdienen dan in het land van herkomst, zonder dat daar iemand anders iets bij verliest. Het is, zegt Collier, wat in de economie het dichtste komt bij een ‘free lunch’. Bovendien zullen ze een deel van dat inkomen doorstorten naar de familie in het land van herkomst, gemiddeld jaarlijks 1000 dollar per persoon***, samen 400 miljard dollar per jaar, wat vier keer meer is dan alle ontwikkelingshulp samen.
     Toch zijn die geldstortingen vandaag geen argument voor een ruimer immigratiebeleid. Het tegenovergestelde is waar. Het is juist een strikt immigratiebeleid dat samengaat met hogere stortingen, en een ruim migratiebeleid met lagere stortingen. Dat komt vooral doordat men in dat laatste geval gewoon de familieleden laat overkomen, in plaats van geld voor hen te storten.
     Die geldstortingen laten zien dat willen helpen onvoldoende is voor goed beleid. Voor je het weet, bereik je het tegenovergestelde van wat je nastreeft. En dat is een eerste reden om hulp aan arme landen en vrije immigratie niet op één hoopje te gooien. De tweede reden ligt voor de hand: met een ruim immigratiebeleid helpen we alleen een beperkt aantal individuen uit de arme landen, en dan nog degenen die de hulp minder nodig hebben dan de achterblijvers. Wellicht kunnen we dus, als we goed nadenken, met eenzelfde kost voor ons, meer hulp bieden aan hen die ze het meest nodig hebben.
    Die kost-voor-ons is een belangrijk gegeven in de redenering van Collier en beslaat deel twee van het boek. Weegt die kost op tegen het onmiskenbare voordeel die migranten halen uit hun verhuis? Zo’n vraag schept een utilitaristisch kader, en Collier wil het moreel debat niet tot dat kader verengen. Hij betrekt er het bestaansrecht van de natie bij, en past een soort Gouden Regel toe op de betrekkingen tussen gemeenschappen, waarbij de voordelen niet uitsluitend aan één kant mogen liggen.  Maar zelfs zonder de omweg van de Gouden Regel en het bestaansrecht van naties, brengt hij genoeg elementen aan om een afweging te maken.
     Langs de kant van de migrant wordt het torenhoge economische voordeel enigszins getemperd door de lage sociale positie die hij inneemt in de nieuwe maatschappij. En langs de kant van de autochtoon stapelen de nadelen zich op. Wellicht is er ooit een direct economisch voordeel geweest, in de tijd van de ‘gastarbeid’, maar dat veranderde in een nadeel naarmate de tewerkstellingsgraad van de migranten verminderde. Belangrijker nu zijn de sociale nadelen: meer wantrouwen, verhoogde criminaliteit, vandalisme, profitariaat ... Dat zijn allemaal kwalen die ook zonder immigratie voorkomen, maar ze nemen er wel door toe, zowel onder allochtonen als, misschien verrassend, onder autochtonen.
     Uiteindelijk moeten die sociale nadelen ook tot economische nadelen leiden. Meer wantrouwen bijvoorbeeld leidt tot stijgende ‘transactiekosten’. Er zijn altijd maar meer advocaten nodig. Leraren en scholen moeten zich beter indekken met papierwerk en dossiers, ziekenhuizen moeten een groter deel van hun inkomsten apart leggen voor processen wegens – soms kleine –  medische fouten. En wie gaat de schade betalen die juf Magalie geleden heeft? Niet de ouders die klacht neerlegden, want die hebben, naar het schijnt, ‘correct en zorgvuldig gehandeld.’ **** Moet er dan een fonds worden aangelegd voor de toekomstige Magalies?
     Hoe hoog lopen die sociale kosten eigenlijk op als je ze samentelt? Collier klaagt niet graag over het verleden. Wat gebeurd is, gebeurd. Gedane zaken nemen geen keer. Maar als het om de toekomst gaat, hoopt hij vurig op een succesvol afremmen van de migratie en op een spoedige en succesvolle integratie van de diaspora. Als praktisch ingesteld man, heeft hij voor die integratie een aantal redelijke voorstellen, maar hoe snel die resultaat kunnen opleveren, daarover durft hij niet te speculeren.
     Ik zie op Facebook soms landkaarten passeren, gepost door global warmers, waarop heel Vlaanderen in de toekomst overspoeld is door de Noordzee. Dat is sneu voor Vlaanderen. Wat zijn de equivalente doemscenario’s voor migratie? Die bestaan: de ‘rivers of blood’ van Enoch Powell, de ‘soumission’ van Houellebecq, de rechtse dictaturen in dystopische films als ‘Children of Men’ of ‘V for Vendetta’, waar respectievelijk de migranten en de moslims gewelddadig worden onderdrukt. Je weet niet wat erger is: die rivieren, die onderwerping of die onderdrukking.
         Dystopische voorspellingen komen meestal niet uit. Dat weet Collier, en hij is voorzichtig. In zijn slot verwoordt hij het zo: ‘Het is mogelijk dat een permanent toenemende culturele diversiteit  geleidelijk de zorg voor elkaar ondermijnt en dat niet-geïntegreerde diaspora’s blijven vasthouden aan disfunctionele aspecten van de sociale modellen van hun thuislanden … Zoiets zou wel eens verrassende gevolgen kunnen hebben.’ 
     Wie het gehele stuk doorneemt, zal zien wat met die verrassende gevolgen bedoeld wordt: een blijvende economische ineenstorting en stagnatie. Dat is dan een serieuze kost-voor-ons.

  

* Hij geeft terloops nog een derde argument. Een deel van de ontwikkelingshulp zou kunnen worden gezien als een compensatie voor de opleiding die migranten ontvangen hebben in de landen van herkomst, waar de landen van aankomst dan van profiteren. De kost van die opleiding is volgens Collier van dezelfde ordegrootte als de ontwikkelingsbudgetten. 

** Er is natuurlijk een heel verschil tussen de morele plicht om te helpen en de wettelijke verplichting om belastingen te betalen voor ontwikkelingshulp. Dát is weer een heel ander probleem. 

*** De bedragen die migranten storten aan familie in de landen van herkomst variëren erg. Senegalezen in Spanje storten 50 procent van hun inkomen, Salvadoranen en Mexicanen in de VS respectievelijk 38  en 31 %, Marokkanen in Frankrijk 10 procent en Turken in Duitsland 2 procent. 

**** Dat was de uitspraak van de rechtbank. ‘Correct en zorgvuldig’ verwijst hier naar juridische normen, de enige die mogen meespelen in een proces. De rechter had dus waarschijnlijk gelijk. Maar in een gewone morele context, was het gedrag van de ouders allesbehalve ‘correct en zorgvuldig’.

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten