Longreads: als het ietsje (of veel) langer mag zijn
▼
dinsdag 20 april 2021
Afgunst, privileges en het 'geen schade'-beginsel
Bouchez, die altijd over vrijheid spreekt, heeft dat begrip niet helemaal begrepen, toch niet als het op vaccinaties aankomt. In een interview met De Standaard (11 april) zegt hij: ‘Vrijheid is er voor iedereen of voor niemand … Mag mijn grootmoeder naar een nachtclub en ik niet omdat zij wel een prik gekregen heeft, en ik niet?’ Het is een retorische vraag en het geïmpliceerde antwoord is: nee, het is ofwel iedereen naar de nachtclub ofwel niemand. Ik zie daarin een perversie van de oude liberale stelling dat vrijheid ondeelbaar is. Bij Bouchez wordt het de ónvrijheid die ondeelbaar is.
Die Bouchez-uitspraak heeft geloof ik weinig met vrijheid, en veel met afgunst te maken, de afgunst van één die niet naar de nachtclub kan, en het niet verdragen kan dat anderen dat wel mogen. Ignaas Devisch in dezelfde Standaard ziet dat anders: ‘‘Kritiek op vaccinprivileges kun je niet zomaar wegzetten als afgunst … Niet mogen doen wat anderen wel is toegestaan, heeft wel degelijk tot gevolg dat je er zelf slechter aan toe bent ... als [je] pas later [mocht] aanschuiven in de rij.’
Hier haalt Devisch twee zaken door elkaar: het in de rij staan om gevaccineerd te worden en de ‘privileges’ die je zou genieten als je een keer gevaccineerd bent. Dat in de rij staan is een moeilijke kwestie. Je moet nu eenmaal íemand de voorrang geven. Zelfs geharde libertairen zoals ik zullen niet voorstellen om bij schaarste de reddingssloepen toe te kennen aan de hoogste bieder. Op de Titanic volgde men de traditionele regel van vrouwen en kinderen eerst. Georges Brassens zou de overspelige vrouwen eerst geplaatst hebben (en zichzelf in hun kielzog – om het zo maar eens te zeggen – of achter hun rokken aan, dat kan ook) (hier). Die regels van wie voorrang krijgt of niet, zijn niet noodzakelijk eerlijk. Het is al heel wat als je er op een eerlijke manier mee omgaat: geen mannen die zich als vrouwen verkleden, of die zeggen dat ze zich vrouw vóelen, of voorbeeldige Penelopes die een overspelig palmares verzinnen om met Brassens … euh … scheep te kunnen gaan.
Dat opstellen van de rij is iets wat mij verder niet erg interesseert*. Ik ben al lang blij dat de meeste rijen overbodig zijn dankzij de goeie ouwe vrije markt. Zelfs voor populaire attracties in Disneyland kun je nu met een kleine meerkost, of door een reservatiesysteem, het in de rij staan vermijden. Ik vind dat best, maar bij vaccins zou ik het niet aanvaarden. In de meeste landen heeft men gekozen voor het beginsel ‘oudjes eerst’. Dat is prima voor mij, en aangezien ik een oudje ben, kijk ik nu elke dag in de brievenbus – ook al gebeurt de postbedeling maar twee keer per week – om te zien of de uitnodiging er al ligt. Maar had men een andere rangorde gekozen, actieve leraren eerst bijvoorbeeld, dan had ik niet geprotesteerd, ook al omdat ik geen ruzie zoek met mijn oud-collega’s.
De vraag van de privileges houdt mij wel bezig. Krijgen de gevaccineerden hun vrijheid weer op een vroeger tijdstip dan de nog niet gevaccineerden? En we veronderstellen voor het gemak dat het vaccin niet alleen de ziekte, maar ook de besmettelijkheid onderdrukt. Mijn antwoord is dan een radicaal ja. Als tien gevaccineerde tachtigjarigen samenkomen om kersentaart te eten, en biljart te spelen, en oude wandelliederen te zingen, dan ondervind ik daar geen schade van, zeker als ze uit mijn buurt blijven. Ik zou ook kersentaart willen eten met mijn vrienden, en biljart spelen, en wandelliederen zingen, maar het kan niet, want ik ben misschien nog besmettelijk. Wat de bejaarden doen, verandert daar niets aan.
Maar Bouchez en Devisch en schrijvers van lezersbrieven in de krant redeneren anders. Zij stellen zich principieel op: samen uit, samen thuis, no man left behind, iedereen in hetzelfde schuitje. Zij roepen luid van ‘privilege’, en ik roep luid van ‘afgunst’**. En dan raken we opgewonden en roepen we almaar luider.
Omdat luid roepen mijn stembanden belast, zal ik het eens anders proberen. Wat zijn de argumenten? Ik heb, vind ik, het rationeel-utilitaire argument aan mijn kant. Als zowel ik als de tachtigjarigen zich onthouden van gezamenlijk kersentaart eten en biljart spelen is dat slecht voor ons totale welzijn. Het beste voor ons welzijn was als wel allebei kersentaart konden eten en biljart spelen, maar dat gaat niet om rationele redenen: mijn mogelijke besmettelijkheid. Dan is het tweede beste dat de tachtigjarigen wel hun gang kunnen gaan. Er komt meer welzijn bij langs hun kant, bij mij gaat er niets af, de totale hoeveelheid welzijn stijgt dus.
Wat kunnen de principiëlen hier tegen in brengen? Dit. Je kunt je gedrag niet geval per geval laten afhangen van een nutsafweging. Natuurlijk zijn er aparte gevallen waarin het folteren van een gevangen terrorist kan helpen om mensenlevens te redden. Maar we willen niet terug naar de Middeleeuwen waar men bij diefstal van een appel de foltertuigen bovenhaalde. We houden foltertuigen vandaag achter slot als gevolg van een algeméne nutsafweging. We stellen een algeméne regel op: niet folteren. Nooit. Jamais. En als we het toch doen, dan liefst in het verborgene, zodat geen slecht voorbeeld wordt gegeven, geen precedent wordt geschapen, geen hellend vlak in het leven wordt geroepen, geen taboe openlijk in vraag wordt gesteld.
Het is hetzelfde met stoplichten. De regel van Louis Tobback was: altijd stoppen als het licht op rood springt, ook op middernacht, op een verlaten weg, middenin de woestijn. Wet is wet en reglement is reglement. Dat stoppen is voor één keer totaal nutteloos, maar het helpt om de algeméne toepassing van een nuttige regel af te dwingen. Je moet je niet telkens afvragen of de regel in dat concrete geval wél nuttig is of niet. Als je op dieet gaat, is het beter om nooit taart te eten, en plaats van taart per taart de calorieën te berekenen. Als je met een patrouille in een hinderlaag valt, is het beter je gewonden op je rug mee te dragen. In sommige gevallen riskeer je daardoor àlle mannen te verliezen, maar voor het algeméne moreel van het leger is het beter als elke soldaat weet dat hij bij verwonding niet wordt achtergelaten.
Maar als we toch met algemene principes werken, moeten die wel gezond zijn, zoals : niet folteren, stoppen voor rood licht, geen taart eten als je op dieet gaat, geen gewonde strijdmakkers achterlaten. En wat zou dan het algemene principe zijn dat Bouchez en Devisch kunnen inroepen? Iedereen gelijk voor de wet? Maar juist de wet garandeert dat we taart kunnen eten, en biljart spelen, en zingen met wie we maar willen, dat wij iedereen in ons huis kunnen uitnodigen die we graag om ons heen hebben en dat we onze ouders, grootouders, kinderen en kleinkinderen op elk moment in de armen kunnen sluiten als dat tot de familietradities behoort. De ministeriële besluiten hebben een uitzonderingstoestand doen ontstaan en roepen daarbij een rationeel argument in – besmettingsgevaar. Als dat rationeel argument ontbreekt, vervalt ook de rationale voor de uitzonderingstoestand.
Eigenlijk gaat het principe van Bouchez en Devisch terug op het beginsel: voor iedereen hetzelfde. Dat is echter een beginsel met een beperkte radius. Als je een verjaardagstaart – alweer taart, wat heb ik vandaag? – aansnijdt, is het wel zo makkelijk om iedereen een gelijk stuk te geven, behalve aan wie uitdrukkelijk om een kleiner stuk vraagt. Als je een school bestuurt, kan het zo wel zo makkelijk zijn om alle leerlingen eenzelfde uniform te laten dragen. En ik neem aan dat de holenmensen die een mammoet verschalkt hadden, aan alle jagers een gelijk stuk vlees en vacht toekenden. Maar er zijn zoveel gevallen waar het ‘iedereen gelijk’-beginsel niet werkt. Je kunt niet aan alle leerlingen evenveel punten geven. Je kunt fashionistas en slonzen niet dezelfde kleren laten dragen. En je kunt niet iedereen evenveel laten verdienen – zelfs de communisten hebben nooit iets in die zin geprobeerd.
Veel beter lijkt mij dan het ‘geen schade’-beginsel te gebruiken als kompas. Je kunt dat beginsel zelfs nog scherpere stellen en eisen, à la Rawls, dat zelfs de allerzwakten geen schade ondervinden van een voordeel dat iemand anders te beurt valt. Hoe je ook hangt en wurgt, de gevaccineerde, besmettingsvrije tachtigjarigen doen niemand kwaad met hun taart eten, hun biljartspel en hun gezang (als ze uit mijn buurt blijven).
Is het makkelijker om de coronaregels te laten respecteren als iedereen ze volgt, ook degenen voor wie de rationale ontbreekt? Devisch schijnt hier een argument uit te willen puren? Ik hoop dat hij ongelijk heeft, maar helemáál ongelijk zal hij wel niet hebben. Er bestaan ongetwijfeld mensen die een regel maar willen volgen als ze zien dat iedereen die volgt. Maar veel anderen leven volgens het beginsel ‘doe wel en zie niet om’. Nog anderen, veel anderen hoop ik, bekijken de regel rationeel. En ten slotte zijn er nog de tachtigjarigen zelf die al zo lang niet meer gezongen en gebiljart hebben en die zich van de afgunst van Bouchez, Devisch en de 65-jarigen weinig aantrekken.
Waarbij zich dan weer de vraag stelt of het redelijk is Bouchez en Devisch als afgunstig weg te zetten. Ik vind van wel, maar dan moet ik een onderscheid maken tussen de vuige, gemene, groene afgunst van de nijdige buurman en de onpersoonlijke ‘veredelde’, tot principe verheven, afgunst van de politicus en de moraalfilosoof. En dan heb ik het woord in de laatste betekenis gebruikt.
Heb ik met dat laatste onderscheid het dispuut gewonnen? Dat weet ik niet zeker. ’t Is anders een handig onderscheid dat ook mijn vijanden kunnen gebruiken. Zij kunnen mij geen vuige hebzucht verwijten, want zo ben ik niet, maar als ze willen kunnen zij mijn verachtelijke neoliberalisme gerust als een ‘onpersoonlijke, veredelde, tot principe verheven’ hebzucht omschrijven. Als ik dáár dan op moet antwoorden, ben ik weer voor een poosje zoet.
Je zou kunnen zeggen dat de afgunst die sommige mensen toch zullen voelen omdat ze minder vrijheid hebben ervoor zal zorgen dat die "jaloerse" groep mensen minder gemotiveerd zal zijn de maatregelen te volgen, waardoor het meer vrijheid toekennen indirect toch een negatieve invloed op de gezondheid zal hebben. Dat gezegd zijnde mogen de tachtigjarigen voor mijn part gerust biljart spelen.
BeantwoordenVerwijderenJa, in mijn derde laatste alinea geef ik toe dat dat argument gedeeltelijk klopt. Ik vind het een toegeving aan de jaloezie, maar het klopt. Maar naar mijn gevoel weegt het niet op tegen de rest.
Verwijderen