Longreads: als het ietsje (of veel) langer mag zijn

vrijdag 23 april 2021

Kristien Hemmerechts en de dt-regel


   Als leraar zijnde – om meteen met een leuke taalfout te beginnen – kan ik niet zwijgen over de recente dt-uitspraak van Kristien Hemmerechts. ‘Voor veel jonge mensen,’ zei Hemmerechts op de televisie, ‘is die dt-regel geen punt meer … In mijn lessen zie ik dat creatief schrijven niet over spellen gaat; als je er de nadruk op legt, verlam je ook mensen.’
     Dat veel jonge mensen de dt-regel ‘geen punt’ meer vinden, zou voor mij juist een reden zijn om als leraar strenger te zijn. Ik heb nooit veel punten afgetrokken voor dt-fouten, omdat de ‘jonge mensen’ in mijn klassen die regel gelukkig wel belangrijk vonden. Hadden ze dat niet gedaan, dan was ik harder geweest, om het belang van de regel aan hun verstand te brengen.
     Dat Hemmerechts in haar lessen over creatief schrijven aan het Herman Teirlinck Instituut niet te veel over spelling sprak, mag ik hopen. De dt-regels zijn meer iets voor het tweede en derde leerjaar, niet voor het hoger onderwijs. Zelf heb ik voor een publiek van 15-, 16-, en 17-jarigen de regels elk jaar nog eens kort samengevat, omdat ik de uitleg van de lagere school veel te verwarrend vind*. De meeste van mijn leerlingen pasten de regels goed toe, maar een overzicht ontbrak. Ik vroeg dan bij het begin van de les aan een leerling om voor het bord de regels eens uit te leggen en dan volgde een verwarde uitleg over ‘smurfen’ en ‘inversie’ en ‘’t kofschip’ en ‘gij drinkt altijd thee’. Ik heb één keer een leerling gehad die een foutloos schema improviseerde dat als twee druppels water op mijn standaard uitleg geleek. ‘Die jongen zal het nog ver brengen,’ dacht ik. Hij slaagde in elk geval voor het ingangsexamen geneeskunde, vanuit een richting die daar niet goed op voorbereidt.
     Ik geef toe dat de dt-regels niet zo eenvoudig zijn. Je moet weten wat een ‘infinitief’ is, je moet de begrippen ‘onvoltooid tegenwoordige tijd’ en ‘onvoltooid verleden tijd’ kunnen plaatsen, je moet de ‘stam’ van een werkwoord kunnen construeren, je moet het onderscheid kunnen maken tussen een ‘persoonsvorm’ en een ‘voltooid deelwoord’, je moet de LAT-relatie tussen onderwerp en persoonsvorm ontdekken in een bijzin, je moet ‘inversie’ herkennen, en je moet het verschil begrijpen tussen ‘stemhebbende’ en ‘stemloze’ medeklinkers, en het is best dat je ook weet wat ‘medeklinkers’ zijn. Maar die regels zijn bijlange na niet zo ingewikkeld als de regels voor de participe passé in het Frans. Ik herinner mij de 50 bladzijden regels die professor Jozef Mertens daarover had verzameld.
     Hemmerechts verwijst instemmend naar Hull University, waar men aandacht voor spelling gaat inperken. Ik heb het even opgezocht en die universiteit doet dat omdat aandacht voor spelling ‘Noord-Europees, blank, mannelijk en elitair’ is. Op dat ‘Noord-Europees, blank en mannelijk’ kon ik niet zo snel een antwoord verzinnen, omdat mijn verstand even stilstond, maar dat ‘elitair’, wist ik onmiddellijk, was niet juist. Als je de dt-kwestie een  beetje handig aanpakt, kun je de regels flink vereenvoudigen met trucjes en elementaire taalintuïtie. Ik heb leerlingen gehad met een gemeten IQ van 80 die nooit een dt-fout maakten. Ze moesten wel bij elke werkwoordsvorm lang nadenken, iets wat ikzelf helaas niet altijd doe, en zo komt het dat ik wel eens ‘wordt je’ schrijf.
     Ook zie ik niet goed hoe nadruk op correcte spelling mensen die schrijven kan ‘verlammen’, zoals Hemmerechts beweert. Ik ben nu zelf aan het schrijven en word helemaal niet verlamd omdat ik enkele woorden geleden ‘wordt’ in ‘word’ heb moeten veranderen. Natuurlijk gaat mijn voornaamste aandacht niet uit naar spelling. Ik ben bezig met argumentatie, tekstsamenhang, woordkeuze, ritme, overgangen, de strijd tegen ‘maar’, ‘ook’ en ‘als’ – die ik telkens weer verlies, en de wanhopige zoektocht naar iets grappigs om ertussen te gooien. Maar niets belet mij om bij het nalezen van een zin, een alinea of een hele bladzijde ook even de spelling te bekijken**. Wie verlamd wordt door de gedachte aan nalezen, stopt beter met schrijven, ook als hij dat onder leiding van Hemmerechts ‘creatief’ probeert te doen.
     Je zou desnoods kunnen zeggen dat de vereiste van correcte táál verlammend kan werken. Dat kan ik billijken. Louis-Paul Boon probeerde een roman te schrijven waarin hij ‘alles holderdebolder uitkeert, kwak, gelijk een kuip mortel die van een stelling valt, + ernaast en erbij zijn aarzelingen en twijfels omtrent het doel en nut van de roman …’ Het is mogelijk dat Louis-Paul Boon zo schreef, daar op zijn zolderkamer met uitzicht op het niemandbos, maar achteraf heeft hij zijn tekst, daar ben ik zeker van, ook nagelezen, ‘tweifels’ in ‘twijfels’ veranderd, en na enige aarzeling beslist om het plusteken, het tautologische ‘erbij’ en het anakoloetische ‘kwak’ te laten staan, ‘holderdebolder’ níet te vervangen door ‘halsoverkop’, en het woordenboek niet open te slaan om een correcter woord voor ‘uitkeren’ te zoeken. Misschien heeft hij een deel van die taalrebellie zelfs achteraf in zijn tekst binnengesmokkeld. Hij had, in zijn anarchistische betrachting, ook ‘uitkeerdt’ kunnen schrijven, maar zelfs dan had hij eerst de regel moeten kennen om hem daarna bewust te kunnen overtreden.
     ‘Ons onderwijs heeft een enorme focus op die spelling,’ zei Hemmerechts nog, ‘het is meetbaar en daar houden we van.’ Dat eerste is onzin, en iedereen die met hedendaags onderwijs te maken heeft, weet dat, maar dat tweede is waar. ‘Meetbaar’ heeft zijn voordelen. De ene leerling schrijft verzorgd, helder en samenhangend en de andere slordig, duister en van de hak op de tak. Dat is iets waar je als leraar moeilijk iets aan kunt veranderen. Gelukkig komt er vanzelf enige verbetering, als de leerling veel moet schrijven en wat ouder wordt. Het enige trucje dat ik kende om een leerling daarbij te helpen, bestond erin om hem een bijzonder kreupele zin half luidop te laten zeggen. Dan vonden ze vaak zelf een betere versie. Voor de rest heb ik heel mijn carrière gezocht naar het ideale lijstje ‘meetbare’ vuistregels waarop een leerling terug kon vallen om zijn tekst wat te verbeteren. Controleer de spelling van de werkwoorden was er een. Gebruik nooit het woord ‘enorm’ was een andere. Geef de voorkeur aan Nederlandse woorden als ‘nadruk’ boven vreemd klinkende woorden als ‘focus’ was een derde. En ten slotte: schrijf niet ‘we’ als je over anderen spreekt. 
     ‘Als je voorbeelden geeft,’ zei professor Jozef Mertens, ‘moet je niet te ver zoeken. Neem iets uit de onmiddellijke omgeving.’ Goed dan. ‘Ons onderwijs heeft een enorme focus op spelling; het is meetbaar en daar houden we van.’

* De grootste verwarring wordt gesticht door de dt-regels in één schema onder te brengen als de dd/tt-regels.

** Wel kan ik bij het nalezen de aandacht blijven richten op andere taalaspecten en daardoor de spelling verwaarlozen. Na enkele keren nalezen wordt het dan bijna onmogelijk om een spelfout nog op te merken, behalve als je de tekst enkele dagen later naleest. Zo moesten andere lezers mij wijzen op de fout in 
wie verlamt wordt. Maar dat is het omgekeerde van wat Hemmerechts beschrijft. Niet de aandacht voor de spelling verlamt de aandacht voor de andere taalaspecten, maar de aandacht voor de andere taalaspecten verlamt de aandacht voor de spelling. 

3 opmerkingen:

  1. Dit kan zo in Doorbraak. Herlezen hoeft niet meer.
    ;-)

    BeantwoordenVerwijderen
  2. In de lessen "creatief schrijven" leert Kristien dus aan jonge mensen hoe ze kunnen schrijven zonder de (spellings)regels te volgen.
    Waar kan ik me inschrijven voor de les "creatief boekhouden"?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Let's go urban hield regelmatig seminaries met dit onderwerp. "Even er uw licht gaan opsteken", zou ik zeggen

      Verwijderen