De metro van Moskou was een triomf voor het stalinisme. Bij de opening in 1935 hield kameraad Chroesjtsjov, die toen nog niet kaal was, een saaie toespraak, en kameraad Stalin, die nooit kaal werd, hield een gemoedelijk praatje*, met leuke mopjes, en de verzekering dat iederéén die had meegedaan een prijs verdiende, ook wie die er door een vergissing van het Centraal Comité geen gekregen had. Op de persconferentie vroeg naar het schijnt een Amerikaanse journalist waarom de metrolijn zo weinig haltes telde. ‘And what about the lynching of negroes in America?’, moet de apparatsjik van dienst hebben geantwoord. ’t Was een extreem voorbeeld van de drogreden die men whataboutery is gaan noemen.
Zoals elke drogreden heeft ook whataboutery zijn verdiensten. ’t Is een gewiekst middeltje om je tegenstander hypocrisie aan te wrijven. ‘Ha, je hebt het over de gebrekkige mensenrechten in mijn land. En die in je eigen land dan? Daar spreek je niet over.’ ‘Ha, je zegt dat mijn partij liegt. En die van jou dan? Die liegt nog veel meer.’ Op die manier vloer je je tegenstander met het verwijt dat hij niet rechtlijnig is en tweeërlei weegsteen gebruikt. Waarschijnlijk heb je gelijk, maar je zult wel hetzelfde verwijt terugkrijgen. ’t Zal er dan op aan komen wie het hardste roept, de pot of de ketel, maar een opbouwende gedachtewisseling moet je niet verwachten.
Ik vind het niet erg als iemand in een polemiek fijntjes een en ander terugkaatst, maar je moet daarbij, vind ik, zekere grenzen in acht nemen. De zaken die je terugkaatst moeten een beetje vergelijkbaar zijn, niet zoals de metrolijn en de ‘negroes’, en het beste blijft toch om elke zaak apart te belichten. Hoeveel stations moest zo’n ondergrondse spoorweg nu hebben om de beste kosten-batenverhouding op te leveren? Dat is één vraag. Welke bijkomende maatregelen kon en moest de Amerikaanse overheid nemen om het lynchen van zwarten te bestrijden? Dat is een ándere vraag. Verder moet je er rekening mee houden dat niet iedereen evenveel expertise heeft over alle onderwerpen. Er zijn metrospecialisten en er zijn racismespecialisten, en misschien voelen die zich niet geroepen om buiten hun eigen terrein te treden. Ook zijn er mensen die nergens in gespecialiseerd zijn en waar je dus niet te veel rekening mee moet houden, of ze nu hypocriet zijn of niet. Dat is een beetje de groep waar ik toe behoor.
Neem nu voetbal en politiek. Van het eerste weet ik niets, en van het tweede weet ik weinig. Maar ik hoor van alle zijden dat de voetbalwereld zich in zekere politieke aangelegenheden hypocriet opstelt. De Rode Duivels doen een BLM-knieval voor Amerikaanse toestanden waar ze niets mee te maken hebben, maar reageren heel slapjes op de vreselijke toestanden in Qatar waar ze volgend jaar bij leven en welzijn aan het WK deelnemen. De UEFA verbiedt om het stadion van München in regenboogkleuren te verlichten als protest tegen de anti-homowet in Hongarije, gaat dan de dag erna zelf de regenboogkleuren opnemen in haar logo, en doet alsof de véél ergere anti-homowetgeving in Qatar haar onbekend was toen de beslissing genomen werd daar het volgende WK te organiseren.
Die verwijten van hypocrisie lijken terecht. Als je begint met te knielen voor George Floyd, krijg je vroeg of laat de vraag: What about Hungary? What about Qatar? What about climate change? What about the Uigurs? What about Pfos? What about the Dutch speaking minority in Brussels? Als ik de UEFA-baas was, zou ik die vragen proberen te vermijden. Ik zou symbolische acties op mijn terrein slechts overwegen bij schendingen van het internationaal recht, zoals de Wit-Russische luchtvaartpiraterij van vorige maand. Maar verder: geen knieval op de grasmat, geen stadion in regenboogkleuren, geen boycot van Qatar. Alles heel rechtlijnig.
Gelukkig ben ik de UEFA-baas niet. Ik ben al lang blij dat ikzelf geen voetbal speel, niet moet knielen, geen regenboogvlag moet uithangen, en geen andere symbolische, maar gratuite, gebaren moet uitvoeren. Ook ik heb ooit, zoals Richard Minne, geheel vrijwillig ‘op de trommel geslagen in veel stoeten’, maar ik wil dat op mijn oude dag liever niet meer doen. Bij slecht weer voel ik nog altijd de geestelijke wonde van die keer – enkele jaren geleden – dat ik op de speelplaats, met alle collega’s, het Klimaatlied moest zingen, waarbij ik bovendien bij het refrein mijn vuist in de lucht moest steken. Het werd, geloof ik, allemaal gefilmd. De directie maakte foto’s.
* Het gemoedelijke praatje van Stalin is hier of hier te bekijken. ’t Is een kort filmpje en waarlijk de moeite.
Ik moest onwillekeurig denken aan Hamlets: “You may smile, and smile, and be a villain.” Het lijkt wel of geestige politici de ergste zijn.
BeantwoordenVerwijderenOok een van mijn lievelingscitaten.
Verwijderen