Als je zoals ik twintig jaar les hebt gegeven, en je bent, zoals ik, conservatief aangelegd, dan heb je tientallen keren ongeveer dezelfde les gegeven, vooral als je ook ‘parallelle’ klassen had waar je dezelfde leerstof kon doceren. Waarom zou je immers een goeie les weggooien en vervangen door een nieuwe als die nieuwe niet beter was. Ik gaf de voorkeur aan wat schaven, opknappen, verven en bijspijkeren, liever dan kind, badwater, bad en badkamerinterieur weg te gooien, vooral als dat kind en de rest nog niet versleten waren.
Als je zoals ik dan ook nog eens over literatuur sprak in de klas, heb je sommige teksten tientallen keren voorgelezen en becommentarieerd: van Conscience, Buysse, Elsschot, Reve, Euripides, Shakespeare. Ze zijn geworden, zoals de laatst vermelde auteur het noemde, ‘familiar in my mouth as household words’. En aangezien ik mijn lessen vaak lardeerde met filmfragmentjes als illustratie, zijn veel monoloogjes en dialoogjes daaruit eveneens ‘familiar to my ear’ geworden. Ik herinner mij niet alleen de woorden, maar ook de dictie, de tongval, de intonatie, de schakeringen.
Door de bank genomen ben ik niet bijzonder goed of slecht in het herkennen van stemmen. Van mijn eigen opgenomen stem schrik ik, zoals de meeste mensen, en ik schrik nog iets meer omdat ik om de zoveel woorden een zucht blijk te slaken waar ik mij niet bewust van ben. Andere stemmen van bekenden en beminden kan ik meestal plaatsen, maar filmacteurs herken ik eerst aan hun gezicht, daarna pas aan hun stem. Bij mijn vrouw is dat omgekeerd.
Nu zag ik laatst die oude film van 1988 over Camille Claudel. De film heeft mij geen enkel moment geraakt, maar ik heb wel veel bijgeleerd over die Camille. Alles wat ik over haar wist was dat ze een beeldhouwster was, de zus van Paul, de minnares van Rodin en dat ze in een gekkenhuis werd opgesloten. Ik dacht dat dat laatste gebeurd was door door toedoen van Rodin, maar het was door toedoen van broer Paul. Wel werd ik getroffen door de vader van Camille. Ik had die acteur (Alain Cuny) nog nooit eerder gezien, dacht ik, maar die stem, die stem … Ze komt als uit een graf, draagt als in een kerk, stijgt noch daalt, spuwt minachting en declameert vol toorn en gramschap zelfs als de woorden liefde en genegenheid uitdrukken.
En toen wist ik het: Turpin in La Chanson de Roland (1978). Slechts weinigen van mijn lezers zullen die film kennen, maar ik gaf er enkele fragmenten uit in de klas. Klaus Kinsky speelt een uitgemergelde Roland. Wie de film wél gezien heeft zal zich de groep opstandelingen herinneren die door een wit berglandschap trekken terwijl de aanvoerster een eigenaardige strijdkreet slaakt. En Karel de Grote die zijn baronnen verzameld heeft in het kerkportaal. En Turpin, wiens stem als uit een graf komt, draagt als in een kerk, stijgt noch daalt, minachting spuwt, en declameert vol toorn en gramschap over het heidens gebroed, ‘cette engeance paienne’, dat moet worden uitgeroeid. Een soort christelijke jihadist eigenlijk. De woorden komen overigens bij mijn weten niet letterlijk voor in de oud-Franse tekst.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten