Longreads: als het ietsje (of veel) langer mag zijn

woensdag 10 november 2021

Emotionele argumentatie


   
 Op het vliegtuig wil een mens, in plaats van dikke en moeilijke boeken, graag eens een niemendalletje lezen. Ik had dus in de luchthaven een boekje gekocht dat Mr. Wilder and Me heette, dat geschreven is door Jonathan Coe, en dat gaat over het maken van een van Wilders films. Het boekje zou zichzelf ook heel goed voor een verfilming lenen. Er bestaat al een subgenre van dat soort: Me and Orson Welles, My Week with Marilyn, Mr. Hitchcock and Me – hoewel die laatste film anders heet, The Girl geloof ik. In Mr. Wilder and Me, is de ‘me’ een zekere Calista Frangopoulou, een jonge Griekse die als tolk betrokken raakt bij de opname van Wilders Fedora.
     Het boekje bracht mij heel even uit mijn humeur toen op de vierde bladzijde laatdunkend werd gesproken over Kingsley Amis, ‘a name which, back in those days, still carried a certain cachet.’ Ja, Kingsley Amis is nu minder bekend dan 60 jaar geleden. Dat is Billy Wilder ook. En dan? Ook is het boekje grotendeels  geschreven in de populaire memoires-stijl, waar van die zinnetjes insluipen als 

·       ‘One winter’s morning, I found myself on an escalator.’

·       ‘It made me think about my own daughter.’ 

·       ‘All of these thoughts flashed through my head as …’ 

·       ‘Mark had something of the look of Burt Lancaster in Local Hero.’

·       ‘It wasn’t exactly the answer I had been hoping for.’

·       ‘I was beginning to notice that Mr. Diamond was not the biggest fan of …’  


     Je treft die zinnetjes ook aan in de memoires van Stefan Schweig: ‘Wie schetst mijn verbazing als ik onder de aanwezigen niemand minder dan de dichter Emile Verhaeren zie.’ In Jahereszeiten van Uwe Johnson tref je zulke zinnetjes niet aan. Het lijkt of die auteur in één alinea twee lettertypes, drie verschillende narratieve technieken en vijfhonderd woorden extra gebruikt om juist dat soort zinnetjes te vermijden. 
     Maar Mr Wilder and Me is een aardig boekje en de films van Wilder worden raak getypeerd. Double Indemnity: ‘A masterpiece’, Sunset Boulevard: ‘An incisive melodrama’, Witness for the Prosecution: ‘Superb performance of Charles Laughton’, Sabrina: ‘Humphrey Bogaert rather uneasily cast’, ‘Buddy Buddy: ‘The less said, the better.’
    Wat Billy Wilder in het boekje zegt, komt overeen met wat we van hem weten uit interviews en boeken. Hij is argwanend tegenover de jonge Hollywoodregisseurs, die hij ‘de mannen met baarden’ noemt, maar later spreekt hij zijn bewondering uit voor Schindler’s List van Spielberg. Nu ik erover nadenk is dat inderdaad een film met veel Wilder-trekjes. Als hij een film over de holocaust had gemaakt, zou die er ongeveer zo uit hebben gezien, met veel nevenintrige naast de gruwel, met goede en slechte mensen en vooral veel van de tussensoort, en met William Holden als een rokkenjagende Schindler. Wilder had een voorliefde voor die rokkenjagers. Hij kwam zelf ook al eens in een bordeel. Het is niet omdat je vrouw lekker kookt, zei hij ongeveer, dat je niet af en toe uit wil eten.
     Naar het einde toe verduidelijkt het boek de verhouding van Wilder, die een Jood was, tegenover het nazisme. Wilder is op tijd uit Duitsland weggevlucht, maar zijn moeder is tijdens de oorlogsjaren ‘verdwenen’. Na de oorlog gaat hij voor Amerikaanse regering een documentaire maken over de nazi-misdaden en bekijkt daarvoor dagenlang beeldmateriaal over de concentratiekampen. Ook als hij al meer dan genoeg gruwelbeelden verzameld heeft, blijft hij kijken, in de hoop een glimp van zijn moeder op te vangen. Hij houdt er een sombere kijk op Duitsland en de Duitsers aan over.
    Als hij dan zoveel jaar later Fedora opneemt, moet hij daarvoor tegen zijn zin Duitse financiers aanspreken. Op een dinertje met enkele van hem komt het gesprek op de Jodenvervolging. Een jonge Duitser heeft een ‘academisch’ boek gelezen waarin de bekende cijfers over de holocaust als overdreven worden ingeschat. Wilder reageert kalm. Hij vertelt het hele verhaal over het beeldmateriaal van de kampen en eindigt met de pregnante vraag: ‘The question is this. If there was no Holocaust, where is my mother?’ De jonge Duitser durft natuurlijk niet te antwoorden, en dan zegt Wilder: ‘You may leave now.’
     Dat is, als je wil, een emotioneel argument. Logisch heeft het geen bewijskracht. De verdwijning van Wilders moeder bewijst in het beste geval dat de nazi’s minstens één Jodin hebben vermoord, maar werpt geen licht op de academische discussie over de cijfers. Nu is het waar dat er soms  een verband bestaat tussen gevit over cijfers en het vergoelijken van misdaden. De fanatiek katholieke Léon Bloy bespot de protestanten die spreken over de ‘honderdduizenden slachtoffers’ die de Bartholomeusnacht (1572) onder hun soortgenoten heeft aangericht. Het waren er volgens Wikipedia maar dertigduizend, en dan niet eens allemaal in Parijs, en ook niet allemaal op één nacht. Ook, suggereert Bloy, waren het niet allemaal koorknapen ‘au coeur pur’. Maar Bloy zou wél willen dat ‘la Saint-Barthélemy’  beschouwd wordt als ‘un des moments les plus agréables de l’Histoire de la France’. Dat is toch iets helemaal anders dan wat de jonge Duitser zegt.
     De drogreden van Wilders argument zal misschien niet zichtbaar zijn voor wie emotioneel in de zaak heeft geïnvesteerd. Je kunt dan proberen een vergelijking te maken om de zaak te verduidelijken. Bijvoorbeeld. Een Palestijnse cineast heeft met Amerikaans geld een film gemaakt en tijdens een dinertje komt het gesprek op de verdrijving van de Palestijnen in 1948, de zogenaamde Nakba. Iemand zegt iets over ‘tienduizenden Palestijnse doden’, waarop een Joodse Amerikaan een studie aanhaalt die het heeft over enkele honderden doden. De Palestijnse cineast komt tussen en vertelt een lang verhaal over het bloedbad van Deir Yassin, waarbij ook zijn moeder is omgekomen. En hij eindigt dramatisch: ‘En als er géén bloedbad is geweest, hoe komt het dan dat mijn moeder dood is?’ Ik garandeer overigens dat die vergelijking als argument weinig indruk zal maken. Je opponent zal beginnen over het haast oneindige verschil in schaal en opzet van de Nakba enerzijds en de Holocaust anderzijds, en hij heeft nog gelijk ook. Daar sta je dan, Gros-Jean comme devant. 
    De kwestie is natuurlijk dat emoties hun plaats moeten krijgen. Als Wilder op dat dinertje was opgestaan en die jonge Duitser op de neus had geslagen, zou ik daar geen probleem mee hebben. Wat is een bloedneus vergeleken met een concentratiekamp? Wilder hééft ten slotte zijn moeder verloren en ze is, mogen we aannemen, vermoord door Duitsers. De miserie begint als men de emoties van iemand anders gaat ontlénen. Jonathan Coe, die zijn moeder bij mijn weten niet heeft verloren in een concentratiekamp, vertelt de fictieve confrontatie tussen Wilder en de jonge Duitser alsof hij stilletjes aan het applaudisseren is voor de eerste. Bij de pointe verschijnt er geloof ik een grijns op zijn gezicht.  Ik heb dat minder. Als het emotionele argument mij toevallig goed uitkomt, zal ik de neiging tot grijnzen onderdrukken, en als het niet lukt, zal ik mij daar schuldig over voelen, zoals ik dat bij grijnzen altijd doe.

4 opmerkingen:

  1. Als de jonge Duitser de cijfers van de Holocaust had betwist nàdat Wilder over zijn moeder had verteld, was een bloedneus inderdaad een milde kwetsuur geweest. Maar bon, er was geen bloedneus. De Duitser betwistte de cijfers (een rationeel argument) en Wilder vroeg waar zijn moeder dan was, waarop het rationele antwoord zou zijn dat ze bij dat kleinere aantal doden zit.

    Maar ik ben meer geïnteresseerd in je literaire alinea:

    "Je treft die zinnetjes ook aan in de memoires van Stefan Schweig: ‘Wie schetst mijn verbazing als ik onder de aanwezigen niemand minder dan de dichter Emile Verhaeren zie.’ In Jahereszeiten van Uwe Johnson tref je zulke zinnetjes niet aan. Het lijkt of die auteur in één alinea twee lettertypes, drie verschillende narratieve technieken en vijfhonderd worden extra gebruikt om juist dat soort zinnetjes te vermijden. "

    Ik ben fan van Zweig (sic), althans van zijn "De wereld van gisteren" maar ken Uwe Johnson niet. Ik herken de zinnetjes die je kapittelt, maar ik zie niet echt het kwalijke patroon, noch de dwingende reden ze te vermijden, laat staan hoe je dat doet met lettertypes, narratieve technieken en dies meer.

    Met andere woorden: ik leer graag bij, en ook dat mag je nemen "at face value".

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Uwe Johnson echt lezen! Maar héél veel tijd voor nemen (heb ik ook gedaan, aanvankelijk met frisse tegenzin, maar al lezend helemaal opgenomen in dit schitterende werk).

      Verwijderen
    2. Het is zeker waar dat men in het boek wordt 'opgenomen', vooral in de gedeeltes over Jerichow. Ik ben al op drievierde.

      Verwijderen
    3. Ik wil mij nu ook niet te ver begeven op het pad van de literaire analyse ;) Enkele losse opmerkingen:
      1) Ik heb mij bij het lezen van Wilder and Me en van De wereld van gisteren af en toe (!) gestoord aan zinnetjes en scènes die mij bij wat naïef, knullig, cliché of aanmatigend overkwamen.
      2) De zinnetjes die ik citeerde zijn niet de beste voorbeelden. Ik had die bij het lezen niet aangestreept, was te lui om ze achteraf op te zoeken en heb dan maar lukraak wat voorbeelden bij elkaar gezocht.
      3) Zulke zinnetjes dien je altijd te zien in een context (die ik niet gegeven heb).
      4) Er is zeker niets mis met zinnetjes 1 (de openingszin) en 4. Het zijn zinnetjes die je ook bij Dashiel Hammett zou kunnen aantreffen.
      5) Het ik-verhaal, en het memoire-genre stellen aparte problemen (o.a. het geloofwaardig weergeven van dialogen - wat Coe trouwens goed kan). Maar bij zinnetjes twee en drie is het 'bruggetje' wat flauw, vind ik.
      6) Uwe Johnson vermijdt de valstrikken van de ik-vertelling door die te combineren met hij/zij-vertelling, imaginaire dialoog in te lassen, 'moeilijk' te schrijven (met onduidelijke voornaamwoorden). Het grote voordeel van de hij-zij-vertelling is dat je 'Erlebte Rede' kunt gebruiken, waarbij je beschouwingen en beschrijvingen dubbelzinnig kunt houden. Het is dan niet duidelijk wie aan het woord is: de auteur, het hoofdpersonage, of een van de bijpersonages. Daarmee vervalt ook de indruk van naïviteit, want een simplistisch oordeel kan aan een personage worden toegeschreven.
      7) Uiteraard heeft ook een 'naïeve' stijl zijn voordelen. Als hij héél goed gebruikt wordt, door Poesjkin bijvoorbeeld, is het zelfs de stijl die mijn voorkeur geniet. Maar boeken als Harry Potter zijn voor mij onleesbaar vanwege die naïeve stijl, hoe goed ik de verhalen ook vind (die ik ken van de films).
      8) Coe moet zich overigens van het probleem van de memoire-stijl bewust zijn geweest. Hij heeft een deel van het boek in filmscriptstijl geschreven.

      Verwijderen