Longreads: als het ietsje (of veel) langer mag zijn

woensdag 14 september 2022

Mattias Desmet onder vuur

 


   Ik heb dat boek van Mattias Desmet niet gelezen. Ik heb het al zo moeilijk gehad met dat boek van Bert de Munck, Leven en laten leven. Een kritische geschiedenis van de pandemie. Ik wil dat geen tweede keer meemaken. Zo’n boek waarbij je op de ene bladzijde instemmende streepjes zet in de marge, en op de andere bladzijde driftige vraagtekens, ’t is vermoeiend. En ik vrees dat Desmet zijn boek van hetzelfde laken een pak is. Ik ben zelf een man van enerzijds/anderzijds, maar die twee mogen niet te ver van elkaar liggen, anders krijg ik hoofdpijn. 
     Ik ben natuurlijk wel een beetje nieuwsgierig, en af en toe lees ik een samenvatting of bespreking van het boek. Daar is geen gebrek aan. Laatst verschenen zelfs drie kritische besprekingen kort na elkaar: Brecht Decoene en Ignaas Devisch schreven elk een stuk voor De Standaard, Maarten Boudry schreef een stuk voor De Morgen. Ik heb die stukken alle drie gelezen.
     Het stuk van Boudry is interessant omdat het gaat over de inhoud van het boek. Dat maakt meteen dat ik er niet veel over kan zeggen, omdat ik het boek dus niet gelezen heb. Maar één argumentatielijn lijkt mij toch een geval van de pot die de ketel zijn zwartzijn verwijt. Boudry verwijt Desmet dat die uit de medische literatuur systematisch de minimalistische cijfers puurde, terwijl ik gemerkt heb dat hijzelf nogal systematisch de maximalistische cijfers eruit haalt*. Het ene is niet veel beter of erger dan het andere. En Boudry is door zijn opleiding en specialisatie niet beter gewapend dan Desmet om de betrouwbaarheid van medische publicaties juist in te schatten.
      Aan het stuk van Decoene heb ik mij het meest geërgerd. Decoene zegt het niet letterlijk, maar hij schijnt aan te sturen op het ontslag van professor Desmet. ‘Geen academische vrijheid zonder wetenschappelijke integriteit,’ luidt de titel van het stuk. Nu ben ik zelf een koele minnaar van de academische vrijheid. Wie aan de universiteit heeft rondgehangen heeft minstens een paar professoren gehad die eigenlijk al lang ontslagen hadden moeten zijn gezien hun wetenschappelijke onbenulligheid. Dat was het nadeel van de vaste benoeming en de academische vrijheid. Daartegenover stond een voordeel dat Decoene zelf ook onderkent: de mogelijkheid ‘om gevoelige, tegendraadse, controversiële en onzinnig ogende onderzoekshypotheses te ontwikkelen.’  Dat is inderdaad een voordeel. Daarover zijn Decoene en ik het eens.
      Maar Decoene stelt aan die ‘tegendraadse’ lui een aantal inhoudelijke kwaliteitseisen die niet zo veel ruimte meer laten voor ‘controversiële en onzinnig ogende onderzoekshypotheses’. Hij wil namelijk ook dat hun informatie betrouwbaar en volledig is, geen data en studies foutief voorstelt, geen misleidende cijfers citeert, geen noodzakelijke nuances achterhoudt en de wetenschappelijke gemeenschap niet op een dwaalspoor zet. Dat is allemaal heel redelijk, maar het lijkt mij bij half-wetenschappelijke disciplines als psychologie en moraalfilosofie moeilijk om uit te maken welke informatie aan die voorwaarden voldoet. 
     Een wetenschapper mag geen ‘noodzakelijke nuances’ achterhouden. Natuurlijk niet. En welke instantie zal beslissen wanneer welke noodzakelijke nuance door wie werd achtergehouden? Zal SKEPP, waar Decoene bestuurslid van is, die beslissing nemen? Dan staan alle theologen, psycho-analytici en postmoderne filosofen en literatuurtheoretici morgen op straat. Dat zou misschien niet eens zo’n slecht idee zijn, maar ik zou de verantwoordelijkheid voor dat massa-ontslag niet op mij willen nemen, en ik wil ze ook niet uitbesteden aan SKEPP. Zelf meet ik als leek de betrouwbaarheid van informatie wel eens af aan wat Wikipedia over een onderwerp schrijft. Maar ’t is geen feilloos middel. Als ik de de bladzijde over Mattias Desmet opsla lijkt die wel door Decoene zelf te zijn geschreven – of is het omgekeerd, en is het Decoene die Wikipedia-bladzijde over Desmet heeft afgeschreven in De Standaard?
     Anders is het gesteld met formele kwaliteitseisen in academia. De strenge regels over plagiaat, en over het verzinnen van onderzoeksresultaten juich ik toe. Bedriegers moeten eruit!  Maar Decoene gaat veel verder. Een wetenschapper moet bescheiden zijn, zich laten corrigeren, geen boek publiceren voor hij eerst enkele peer reviewed artikels over het onderwerp gepubliceerd heeft, geen zaken postuleren, altijd in dialoog gaan met andere experten, geen mediakanalen opzoeken die hem naar de mond praten, en, ten slotte,  geen verklaringsmodel als leerstof presenteren als het niet jarenlang in al zijn elementen, en in zijn samenhang, uitgebreid is getest. 
     ’t Zijn allemaal wijze regels die naadloos aansluiten bij mijn eigen voorzichtige temperament. Maar zou je die wel aan álle wetenschappers opleggen? Dat zou niet goed zijn, geloof ik. Je hebt in de menswetenschappen nu eenmaal ook de caractériels die ongeduldig zijn, die het hoog in hun hoofd hebben, die zich niet om voetnoten bekommeren, die zich van hun collega’s weinig aantrekken, die niet zo geïnteresseerd zijn in de peer reviewed tijdschriften, die goed verkopende boeken schrijven, die hun hypotheses als postulaten verkopen, en die in de aula grandioze verklaringsmodellen verkondigen. Ik ben er vrij zeker van  dat die grandioze verklaringsmodellen uiterst, uiterst eenzijdig zijn. Maar dat betekent niet dat ze geen inzichten bevatten die andere, meer bezadigde wetenschappers – die zelf nooit op zo’n inzichten zouden zijn gekomen – tot nauwkeuriger onderzoek aanzetten. 
    Als Decoene zich in zijn stuk gedraagt als bad cop krijgen we met Ignaas Devisch een good cop aan het woord. Hij wil Desmet niet ‘ridiculiseren’, hij zoekt oplossingen. ‘Mijn dierbare Mattias,’ schrijft hij, ‘keer terug naar je stal, ga met open vizier het gesprek aan over je boek en wees bereid je positie bij te sturen.’ Dat is ongeveer hetzelfde als wat Decoene zegt, maar op een vriendelijker en menselijker toon. 
     In zekere zin is Devisch zelfs naïef als hij schrijft over het interview dat Desmet gegeven heeft in de extreem-rechtse Amerikaanse talkshow van Alex Jones. Desmet had niet gezien, denkt Devisch, dat hij in die talkschows geen eerlijk forum zou krijgen om zijn eigen maatschappijkritisch standpunt te verdedigen. Desmet had Alex Jones tijdens het inter­view kunnen confronteren met zijn nonsensicale gebazel*. ‘Dat zou een geniale zet zijn geweest.’ Die suggestie van Devisch is twee keer naïef. Ten eerste heeft Desmet niet aan die talkshow deelgenomen om ‘een eerlijk forum te krijgen’ maar om zijn boek te doen verkopen, en ten tweede maakt zo’n Alex Jones in dertig seconden gehakt van een onbekende zenuwachtige Vlaamse professor die het waagt in zijn show te komen tegenspreken. Mocht Devisch ooit in debat gaan met Alex Jones en dat debat wordt uitgezonden, dan zou ik daar uit schroom niet naar kijken, hoe nieuwsgierig ik ook ben. 
     Naïeve mensen als Devisch zijn op hun manier ook gevaarlijk. Waag het niet om op hun hart te trappen. Een humanist van het Thomas Morus-type is best bereid om ketters een tweede kans te bieden. Maar als dat geen succes wordt, moeten ze alsnog op de brandstapel. ‘De enige vraag die ertoe doet,’ redeneert Devisch, is de volgende: ‘Vervult iemand zijn job als wetenschapper op een wetenschappelijk integere manier? Op dat punt moeten we genadeloos streng zijn.’ Dat is dezelfde conclusie als die van Decoene: ‘wetenschappelijk integer’ en ‘genadeloos streng’. Maar ’t is voorzichtiger verwoord.
     ‘Academische vrijheid is een belangrijk uitgangspunt dat we alleen in uiterste nood kunnen beperken,’ schrijft Devisch.  Dat vind ik ook. Maar wat is ‘uiterste nood’ volgens Devisch? ‘Bijvoorbeeld, schrijft hij, wanneer een wetenschapper studenten probeert te manipuleren of schade aan derden toebrengt.’ Oei! ‘Studenten probeert te manipuleren?’ Heb ik dat zelf nooit gedaan in de klas***? En valt wat Decoene schrijft -  een eigen onvoldragen theorie doceren – onder manipulatie? En hoe komt Devisch bij die ‘schade aan derden’? Ik zou daar in een discussie over academische vrijheid nooit aan hebben gedacht. Denkt Devisch misschien aan het verwijt van Maarten Boudry dat ‘Desmet e tuti quanti’ door hun ‘desinformatie over Corona’ verantwoordelijk zijn voor ‘honderdduizenden die nodeloos stierven’? Ik hoop van niet. Anders komen we weer in de buurt van het Berufsverbot waar ik in mijn jeugd tegen protesteerde.

*. Boudry zegt dat het coronavirus  ‘in werkelijkheid minstens tien tot vijftien keer zo dodelijk is als seizoensgriep’. Dat ‘minstens’ vind ik aardig. Je vindt geloof ik gemakkelijker studies met formuleringen als cijfers ‘substantially higher (possibly 10 times or more) than that of most strains of the flu.’ Zie ook mijn stukje hier en hier.

** Ik verkondigde in de klas bijvoorbeeld de meerderwaardigheid van het ABN, daarbij de retoriek niet schuwend, terwijl dat in de handboeken van vandaag niet meer bon ton is. 

** Mattias Desmet, heb ik begrepen, is een tegenstander van complottheorieën, terwijl Alex Jones die juist met veel verve aan de man brengt. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten