Met voornaamwoorden kun je leuke dingen doen. Primus inter pares is de eerste persoon meervoud ‘wij’. ‘Wij hebben enkele moeilijke winters voor de boeg.’ ‘Hebben wij goed geslapen vannacht.’ ‘Wij, koning der Belgen’. Dan is er de tweede persoon waarmee je door de ene dan wel de andere vorm te kiezen beleefd, onbeleefd, afstandelijk of vertrouwelijk kunt zijn. Voor de eerste persoon enkelvoud heb je maar één vorm, maar de pret begint als je juist die ene vorm probeert te vermijden: ‘uw nederige dienaar’, ‘schrijver dezes’, ‘mijn gevoel zegt mij’ … In het Engels en het Spaans kun je hier leuke dingen doen met ‘one’ en ‘uno’. ‘One wants to serve one’s country,’ zegt Jim Hacker van Yes Minister over zichzelf. De mooiste is misschien die van Hackers first secretary Sir Humphrey die spreekt over ‘one whom your present interlocutor is in the habit of defining by means of the perpendicular pronoun.’*
Maar wat kunnen we beginnen met de derde personen hij, zij, hem en haar? Dat zijn saaie woordjes. Natuurlijk, ik zou kunnen zeuren over de opmars van de genderneutrale alternatieven. ‘Kim is niet thuis; ik zag hen net lopen in de stad, maar hen zal niet lang weg blijven.’ Tja, wat zal ik zeggen? Ik zeg daar liefst helemaal niets over liever. Zo’n taalgebruik is diep treurig. En dan weet ik nog altijd niet of Kim een jongen of een meisje is. Had hen maar Sandra geheten, of Arsène, dan wist ik het wel, ondanks alle genderneutraliteit.
Met hij-zij-hem-haar is gelukkig iets anders aan de hand, iets wat elke leraar Nederlands zal herkennen. Laten we echter, voor we de schoolpoort binnengaan, ons oor even te luisteren leggen in het café waar de leerlingen ’s middags een broodje eten. Jan zit aan een tafeltje te wachten op Piet en Joris, en na een poosje komt Piet eraan maar Joris is er niet bij. Jan vraagt: ‘Is hij niet meegekomen?’ En Piet antwoordt: ‘Nee, hij is ziek.’ Alles is perfect duidelijk. Alles is perfect verstaanbaar. Die hij is Joris natuurlijk.
Maar nu! Terug op school moet Jan een opstel schrijven over Tolstojs Oorlog en vrede. De kans is groot dat hij in dat opstel alinea’s lang schrijft over hij, hij, hem, hij, en dat je niet weet of Tolstoj bedoeld wordt, dan wel zijn uitgever, zijn broer, zijn held Pierre of zijn held Andrej. Als leraar trek je dan een rode streep onder een hij of hem, en je schrijft in de kantlijn: Onduidelijke verwijzing! of OV! Ik gaf als vuistregel aan mijn leerlingen mee dat ze in een korte tekst twee keer na elkaar hij-zij-hem-haar konden schrijven, en dat dan weer voor de duidelijkheid een eigennaam of een zelfstandig naamwoord moest volgen. Het was niet meer dan een vuistregel, want Karel van het Reve kon hele bladzijden over Tolstoj en Oorlog en vrede schrijven, met alléén maar hij en hem, maar de meeste van mijn leerlingen waren geen Karel van het Reves. Ik ook niet.
Je zou nu kunnen denken dat de regels voor een schoolopstel over Tolstoj veel moeilijker zijn dan die voor een café- of huiskamergesprek over Joris, en dat dáár de reden ligt dat Jan in het eerste geval fouten maakt. In werkelijkheid is het omgekeerde waar. Het zijn juist de regels voor het cafégesprek die heel ingewikkeld zijn. Gelukkig komen we zo vaak in cafés, of anders in huiskamers, dat we de gespreksregels die daar gelden intuïtief correct toepassen. Er wordt in de gesproken taal heel soepel omgegaan met hij en hem en occasioneel met Joris, Tolstoj en Andrej, zonder dat men daarbij nadenkt en zonder dat er misverstanden ontstaan.
Maar nu! In gesprekken komt het er niet alleen op aan om misverstanden vermijden. Er spelen naast de verstaanbaarheidsregels – de zogenaamde maximes van Grice – ook nog sociale regels. Een eerste zo’n regel werd mij aangeleerd door mijn ouders. Ik mocht in een gesprek niet naar mijn vader of moeder verwijzen met hij-zij-hem-haar. Ik mocht niet zeggen: ‘Hij is boos’ of ‘zij is boos’. Ik moest zeggen: ‘Papa is boos’ of ‘mama is boos,’ ook al was het volstrekt duidelijk dat in huis alleen papa en mama het recht hadden om boos te worden. Maar het gebruik van het voornaamwoord, zo werd mij voorgehouden, liet een gebrek aan respect zien.
Het omgekeerde bestaat ook: dat het voornaamwoord juist een overmatig respect laat zien. Toen mijn vrouw nog voor een uitgeverij werkte, kwam ze soms in contact met schrijvende politici. Het contact verliep dan vooral langs medewerkers die eerbiedig mededeelden dat Hij dit of dat had gezegd, waarbij Hij dan de minister was wiens naam niet ijdel kon worden gebruikt. Als de politicus een vrouw was, was het natuurlijk Zij. Zo had je indertijd het héél linkse socialistische Europarlementslid Marijke Van Hemeldonck. Die had een boek geschreven, Het schip met acht zeilen. Haar medewerkers gebruikten tegen mijn vrouw voortdurend zinnetjes als ‘Zij heeft dit gezegd’ of ‘Zij zou dat willen wijzigen’ of ‘Zij is niet tevreden met’.
Ondertussen had mijn vrouw die Van Hemeldonck nog nooit gezien. Ze was dan ook verbaasd toen op de boekenbeurs een vrouw naar haar toeliep en zonder verdere uitleg enkele boeken van het tafeltje meenam. Toen mijn vrouw héla hola riep, draaide de vrouw zich om en zei: ‘Weet u niet wie ik ben?’ en liep weg. Een van haar medewerksters verduidelijkte toen tegen mijn vrouw: ‘Ja, Zij is soms wat kortaf.’
Een aangenamer voorbeeld is dit. Een boekhandelaar die goed thuis was in literaire milieus schreef op regelmatige basis stukjes voor de krant. Een van die stukjes ging over een overleden vriend die ik ook had gekend. Ik complimenteerde hem met dat stukje. ‘Ja,’ zei hij, ‘ik kwam toevallig Veerle De Wit tegen en die had het ook mooi gevonden. En Hij ook, zei zij.’
Dat is geloof ik duidelijk. In de naoorlogse Vlaamse letteren was er maar één Hij**. En díe Hij had het stukje mooi gevonden.
** Ook al om de reden die ik hier in mijn eerste zin prijsgeef.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten