Ik las deze week enkele vermakelijke aanvallen op pretentie en betweterij. De eerste aanval was die van Tom Hereman die achtereenvolgens Johan Sanctorum, Stefan Hertmans, Geert Noels en de zangeres Natalia onder handen nam. De aanval op Hertmans vond ik de mooiste, die op Johan Sanctorum de minste. Ik geef toe dat ik met Sanctorum wel eens aan dezelfde vergadertafel heb gezeten en wel eens een stuk van hem met instemming heb gelezen. Maar dat is niet de reden waarom ik mij lichtjes aan de aanval ergerde. Ik heb ook menig stuk van Sanctorum met óntstemming gelezen, en aan die vergadertafel moest hij maar A zeggen om mij direct op het denkspoor -A te zetten.
Sanctorum heeft een boekje uit waarin hij, volgens Hereman, de leiders van dit land voorstelt als een bende lapzwansen. Dat is inderdaad een eenzijdige en betweterige kijk op onze politici. Maar ’t is een kijk die eigen is aan het beroep van editorialist, een beroep dat Sanctorum als zelfstandige beoefent. Sturtewagen, Brinckman en Verhoeven, die in loondienst de editorialen in Heremans’ krant schrijven, zijn op dat punt niet veel beter. Misschien doen ze wat meer aan enerzijds en anderzijds, maar dat is vaak niet meer dan een laf trucje. Ik kan het weten want het is ook mijn manier van werken.
Enkele dagen na Heremans’ stuk in De Standaard, was er de briljante aanval van Jan Segers in Het Laatste Nieuws op de grootste betweter van de vaderlandse naoorlogse politiek, Frank Vandenbroucke. Ik geef alweer toe dat ik een verleden heb met Vandenbroucke. Toen hij nog trotskist was, en ik maoist, heb ik bij een sociale gelegenheid ooit zijn uitgestoken hand genegeerd. Ik ben daar nu beschaamd over en zou het goed willen maken. Maar dat is alweer de reden niet dat ik het dit keer, per uitzondering, een heel klein beetje voor Vandenbroucke wil opnemen. In de tijd dat hij de coronaregels dicteerde, is hij de verlichte despoot geweest; nu echter is hij in een populair televisieprogramma pijnlijk afgegaan. ’t Is daarover dat Segers schrijft echter, met een leedvermaak dat velen van ons met hem delen maar met een pen die velen van ons hem benijden.
Segers begint met zich een kabinetsvergadering voor te stellen waar Vandenbroucke aan het woord is: ‘een monoloog van drieëntwintig minuten waartijdens hij door de verzamelde lichtgewichten in de regering niet van repliek wenst te worden gediend.’ Segers heeft zo’n kabinetsvergadering niet bijgewoond, maar er zijn genoeg collega’s van Vandenbroucke die off the record er hun hand in het vuur voor willen steken dat het er op kabinetsvergaderingen inderdaad zo toegaat. Als dat zo is, dan gaat mijn sympathie twee richtingen uit. Naar Vandenbroucke die iedereen denkt te verpletteren met zijn dossierkennnis, zijn cijfers, zijn logica en zijn grote gelijk, én naar de andere ministers die minder goed met dossiers en logica om kunnen, maar beter met gevoeligheden, haalbaarheid, buikgevoel en compromissen. Zelden zijn er politici die de twee domeinen evengoed beheersen.
De hoofdbrok van Segers’ stukje gaat echter niet over besloten kabinetsvergaderingen, maar over een amusementsprogramma op de televisie – De tafel van vier, gemodereerd door Gert Verhulst – waarin Vandenbroucke een smadelijke nederlaag leed tegen de welbespraakte huisarts Sofie Lemmens. Die betoogde dat huisartsen te toegankelijk waren. Zijzelf kreeg te veel patiënten over de vloer – wel dertig per dag – waarvan er velen eigenlijk niets te zoeken hadden in een huisartsenpraktijk. Vandenbroucke had daarop kunnen antwoorden met allerlei venijnige vragen. Of de huisarts dan liever vijftien patiënten per dag had, met een halvering van haar inkomen? Of het probleem van de overbelasting van artsen werd opgelost door psychologen en diëtisten te overbelasten? Of ouders misschien zelf de medische attesten voor hun kinderen moesten schrijven? Of hij het remgeld voor patiënten misschien moest verhogen? Al die vragen had hij kúnnen stellen, en als het moest met cijfers en statistieken omkleed. Maar zelfs een robot met een middelmatig geprogrammeerde artificiële intelligentie begrijpt dat zo’n aanpak slecht zou vallen bij het volkse publiek dat naar De tafel van vier kijkt. Een politicus die venijnig reageert tegen een burger, ’t is zelfmoord!
Vandenbroucke probeerde het op een andere manier. In plaats van de problemen in een breder kader te plaatsen, gaf hij ze toe. ‘Maar we doen er al iets aan.’ Waarop de arts antwoordde: ‘Ja? We voelen daar niets van.’ Et toc. Tegen zo’n agressief antwoord kun je niets beginnen zonder zelf ook agressief te worden en Vandenbroucke is veel, maar niet politiek-suicidaal. Hij probeerde een ander trucje: spelen op het gevoel van al die patiënten die volgens de arts nodeloos haar deur en die van haar collega’s platliepen. ‘Ik kan mij niet inbeelden,’ zei hij, ‘dat mensen voor hun plezier bij u in de wachtkamer komen zitten.’ Daar zat iets in, dacht ik. Ik zit ook niet graag in de wachtkamer, vooral niet aan het einde van de avond als de afspraken beginnen uit te lopen.
Maar de arts stond scherp. Kon de minister zich dat niet inbeelden? ‘In dat geval lijdt de minister aan een gebrek aan verbeelding ... Ik sta in het veld, u niet. Ik zal het toch wel weten, zeker?’ Nu had de dokter meteen een dubbel voordeel, als burger én als vrouw van de praktijk, en ze was niet te beroerd om zich op dat voordeel te beroepen.
Daar kan geen enkele politicus tegenop. Het enige wat Vandenbroucke kon doen was glimlachen, glimlachen en nog eens glimlachen. En hier nijpt het schoentje. Glimlachen is iets waar Vandenbroucke heel slecht in is. Hij kan daar niet veel aan doen. Vandenbroucke is een soort omgekeerde Jay Gatsby. Gatsby trok iedereen aan met zijn glimlach, Vandebroucke stoot iedereen af met zijn grijns. Ik herinner mij zijn grijns nog toen hij in de coronatijd de sluiting van de cafés aankondigde. ‘We drinken allemaal graag een pintje. Dat is plezant. Maar …’
Ik verdenk Jan Segers ervan dat hij zich toen, net als ik, aan die grijns heeft geërgerd. Nu heeft hij wraak genomen door zijn stukje aan die grijns op te hangen.
Volwassenen die gedurende meerdere jaren in de laat-20ste eeuw overtuigd maoist of trokskist waren, communist van de ene of andere gezindheid, hadden een intellectuele tekortkoming. Dit gebrek aan beoordelingsvermogen is bij velen van hen een vaste trek waar je niet makkelijk vanaf komt. Ook al veranderen ze later hun inzichten, zelden worden het rationele pragmatische mensen, ze blijven worstelen met hun handicap.
BeantwoordenVerwijderenBovenstaande reactie geldt natuurlijk enkel voor de vrije (westelijke) wereld, met veel informatie van veel bronnen beschikbaar, vrijheid van mening en handelen, weinig brute onderdrukking, democratische middelen om toestanden aan te klagen en te veranderen. Niet perfect, maar je moet al goed janus zijn om dan een dictatuur te verkiezen.
BeantwoordenVerwijderen