Er is vorige week veel te doen geweest over de benoeming van Dalilla Hermans als cultureel ambassadeur van Brugge. Er werd een oud interview opgediept waarin Hermans het volgende had gezegd:
‘In de loop van de geschiedenis stonden de blanken altijd aan de verkeerde kant. In bijna elk verhaal brachten de blanken dood, verderf en miserie. Daar kunnen jullie toch niet blij mee zijn? Terwijl de zwarten hun lot telkens overstegen. Dat geeft mij een soort trots. Klinkt dat raar?’
De Standaard schreef op 11 april een heel stuk over de zaak-Hermans, zonder ook maar één keer dat citaat te vermelden. Dat was boter aan de galg want dezelfde avond haalde Bart De Wever het citaat aan in Terzake. Hij vergeleek het met een blanke racist die zou zeggen dat zwarten altijd aan de verkeerde kant van de geschiedenis stonden. ‘Ik ga mij niet bemoeien met de benoeming in Brugge,’ zei De Wever, ‘maar als men ons vraagt: vinden jullie dat een goede persoon om een verbindend cultuurproject te gaan leiden, dan zeg ik daarop neen’.
Over de aanstelling van Hermans hoef ik geen mening te hebben. Ik ben geen schepen van de stad Brugge en ben geen gemeenteraadslid van de oppositie. Maar die uitspraak van Hermans, daar blijf ik mee zitten. Is die uitspraak correct? Natuurlijk niet. ‘De’ blanken stonden niet eens altijd aan dezelfde kant van de geschiedenis, zoals blijkt uit de Amerikaanse Burgeroorlog. Is de uitspraak woke? Natuurlijk wel. Het is precies het soort veralgemeningen en overdrijvingen waarmee de beweging de samenleving polariseert. Is de uitspraak racistisch? Dat is moeilijker. Op een een racisme-schaal van 1 tot 10 zou ik de uitspraak een 4 geven. Ik ben niet van de strekking dat je ‘niet een beetje racist’ kunt zijn. Mijn opvatting is eerder: ‘We zijn het allemaal een beetje, en laten we er iets aan doen, en laten we er onze slaap niet voor laten.’ Daarom wil ik ook bij Hermans indien mogelijk een en ander door de vingers zien.
Dus: waarom is zo’n grove veralgemening over de blanken naar mijn smaak geen 10-op-10 racisme?
Het zou niet mogen, maar ik kijk altijd eerst even naar de persoon die de veralgemening in de mond neemt. En dan kan ik er niet om heen dat Hermans met een blanke getrouwd is. Echte racisten trouwen niet met iemand van een ander ras. Dat belet hen niet om er racistische opvattingen op na te houden. Misschien heeft die blanke partner van Hermans ook wel zulke anti-blanke opvattingen, maar aan mij krijg je niet verkocht dat zoiets volbloed racisme is. Dus in het slechtste geval: 9 op 10.
Vervolgens kijk ik naar de toon. Er klinkt weinig fanatisme door. Twee keer wordt een vraag gesteld. De laatste keer zelfs een bijna verontschuldigende: ‘Klinkt dat raar?’ Ik heb dat liever dan – in deze materie toch – de honderd procent zekerheid die je bij echte fanatici vindt. Natuurlijk is Hermans heilig overtuigd van haar gelijk. Ze blijft ten slotte een wokie. In een ander interview vertelde ze dat ze soms huilt als ze ‘lange gesprekken heeft gehad over racisme met mensen die het maar niet wilden begrijpen.’ Als ik zoiets lees, vraag ik mij af waar het gebrek aan openheid ligt: bij de mensen die het maar niet wilden begrijpen, of bij Hermans zelf? Desalniettemin: 8 op 10 voor de vraagtekens.
Daarmee verbonden is de kwestie van nuances. Wat in de eerste zin ‘altijd’ is, wordt in de tweede zin ‘bijna elk verhaal’. Het is nog altijd waanzinnig fout, maar we moeten zuinig zijn op mensen die af een toe een ‘bijna’ in hun betoog gooien. Zelfs de kwalificatie die Hermans gebruikt als ze spreekt van ‘een soort trots’ bevalt mij. Als ik op televisie een Amerikaanse supremacist zou zien, met kaalgeschoren hoofd, een ruige baard, en tatoeages op de gespierde armen, en hij zegt dat hij ‘kind of proud’ is blank te zijn, dan trek ik bij hem ook een racismepuntje af voor die ‘kind of’. Bij Hermans doe ik hetzelfde en dat wordt dan 7 op 10.
Dan heb je nog de context. De uitspraak komt niet uit een weloverwogen eigen stuk dat Hermans geschreven heeft voor DeWereldMorgen, De Standaard, of Knack, maar is een spontaan antwoord op een vraag van een journalist. Een suggestieve vraag, dan nog: ‘Zwart zijn lijkt soms alleen maar kommer en kwel. Heeft het ook voordelen?’ Wat moet Hermans daar nu snel-snel op antwoorden? ‘Ach, het racisme in Vlaanderen valt wel mee?’ Of: ‘In de culturele en gesubsidieerde sector is een kleurtje eerder een voordeel dan een nadeel?’ Dat gaat niet. Dan maar het eerste woke cliché dat je te binnen schiet: iets over geschiedenis, en over de blanken die aan de verkeerde kant stonden, en over de zwarten die hun lot overstegen. Ik hou niet van gebruiksklare clichés, maar we gebruiken ze allemaal. 6 op 10.
Iets anders. Zowel Maarten Boudry op zijn FB-pagina als Walter Weyns in De Tijd halen de verzachtende omstandigheid aan dat het om een uitspraak van vijf jaar geleden gaat. Echt verzachtend vind ik de omstandigheid niet, want het betekent ook dat Hermans al vijf jaar de tijd heeft gehad om er halfslachtige excuses voor te bedenken. Niemand moet zich van mij in het stof wentelen, maar ik kan Hermans een reeks formules aan de hand doen die ze vrij kan gebruiken. ‘Ik zou dat nu zo niet meer zeggen.’ Of: ‘Wat ik eigenlijk wilde zeggen was …’ Of: ‘Natuurlijk hebben de blanken ook goede dingen gedaan.’ Of: ‘Tja, trots, ik weet wel dat ik er geen verdienste aan dat ik zwart ben.’ Maar ook zonder excuses, is Hermans blijkbaar iemand die dat soort uitspraken niet elke week doet, anders had men wel iets recenters gevonden. Dus nog maar 5 op 10 voor racisme.
En daarmee zijn we aanbeland bij de heikele kwestie van ‘omgekeerd racisme’, van zwarten tegen blanken dus. Voor Hermans is dat eenvoudig. ‘Ik geloof niet,’ zei ze ooit, ‘in het hele idee van reverse racism.’ Mij goed. Als ze daar niet in gelooft, is dat haar goed recht. Maar helaas kun je een verschijnsel niet wegtoveren door er niet in te geloven. Als we racisme definiëren als de vijandigheid (of minstens vijandige onverschilligheid) tegenover mensen van een ander ras, dan is het bestaan van zwart racisme zowel een a priori als een empirisch gegeven. Als mensen van kleur beweren dat er alleen blank racisme bestaat, geven ze daarmee alleen al een stevige aanwijzing van het tegendeel.
Een van de boeken die op mij een diepe indruk hebben gemaakt was Invisible Man van Ralph Elisson. We lazen stukjes uit dat boek in het vijfde middelbaar, en later las ik het helemaal. Het boek vertelt de belevenissen van een jonge zwarte communist in Haarlem en van zijn eeuwige rivaal, de zwarte nationalist Ras. Ik kon in Ras niets anders zien dan een hevige anti-blanke racist, een omgekeerde racist dus, maar tegelijk werd hij zo beschreven dat ik niet anders kon dan sympathie voor hem hebben. Die Ras moest veel meegemaakt hebben.
Hermans zelf heeft meer dan eens een traumatiserende gebeurtenis beschreven die ze meemaakte toen ze 25 was. In haar eigen woorden: ‘Ik zat in de tram, keerde terug van mijn werk, het regende en ik was hoogzwanger, dus prikkelbaar. Ik snoot mijn neus, en de man naast me wees mij erop dat ik hem blijkbaar niet goed had afgeveegd. Ik bedankte hem en deed mijn oortjes in, zonder dat ik naar muziek luisterde. Hij draaide zich om, naar een andere blanke passagier, en zei hij: “Ge moet die toch alles leren, hé, die negers, net gelijk klein kinderen”. Toen brak het bij mij. Ik stond recht en schold hem de huid vol. Ik weende ook. Vanaf dan wist ik: tot hier en niet verder.’
Als de vijf jaar oude racistische uitspraak van Hermans die ik in het begin van dit stukje citeer, als die dus verband houdt met het incident op de tram, dan wil ik daar rekening mee houden. Ik trek nog een puntje af van de racisme-score en eindig op 4/10. Maar het blijft natuurlijk wel racisme, al is het ondertussen al lang onder het niveau van het strafrecht gedaald.
De citaten van Dalila Hermans komen uit een interview in De Standaard van 1 juli 2017 (hier) en een in De Morgen van 23 oktober 2017 (hier).
Dank je. Verhelderend. En mild. Meer van dat.
BeantwoordenVerwijderenIk heb soms wel de indruk dat er iets achter zit als "en nu is het eerst aan ons". Ik zou liever hebben dat we direct van min naar nul kunnen gaan maar ik begrijp dat we misschien eerst naar plus moeten.
BeantwoordenVerwijderenPlus ... Nul ... Is dat een soort ‘slingermetafoor’? Het probleem lijkt mij vooral het volgende. De ‘tegenreactie’ leidt vooral tot victimisme die bestaande ongelijkheden erger maakt en/of bestendigt.
VerwijderenAlweer een gedegen benadering van het probleem Hermans. Helaas zal er geen consensus rond groeien. Nu het thema voortdurend op de media agenda staat, is de polarisatie een feit, nuances ten spijt. M.i. kunnen we het wokisme beter bestrijden door het botweg te negeren.
BeantwoordenVerwijderen