Longreads: als het ietsje (of veel) langer mag zijn

zondag 25 juni 2023

Hoe druk je je bewondering uit voor Grote Kunstenaars?


        Gerard Reve is nog een poosje getrouwd geweest met de dichteres Hanny Michaelis, die ook goed met de piano overweg kon. Als er bezoek aanbelde, riep Gerard naar Hanny: ‘Ga snel een stukje Bach spelen; dan zien ze dat we niet van de straat komen.’  En als hij dan de deur opendeed vertelde hij aan de bezoekers dat hij Hanny had opgedragen om een stukje Bach te spelen zodat ze zouden zien dat het echtpaar Reve-Michaelis niet van de straat kwam.
     Je kunt Reves grap op twee manier uitleggen. Ofwel bespot hij het snobisme van lui die hoog opgeven van Bach met de uitsluitende bedoeling van zich te laten voorstaan op hun goede smaak. Zulke mensen houden helemaal niet van Bach, ze doen maar alsof. Ze hebben zichzelf een voorliefde voor Bach aangepraat omdat ze weten dat het prestige van de componist dan op henzelf afstraalt. Alleen betwijfel ik of snobisme in deze pure, onverdunde vorm vaak voorkomt. Ik ga er tot bewijs van het tegendeel van uit dat de meeste mensen die Bach prijzen, dat doen omdat ze die muziek prachtig vinden, wat natuurlijk allerlei bijbedoelingen niet uitsluit. Als ik in de klas een schrijver prees, was dat bijvoorbeeld ook om mijn leerlingen bij te brengen dat ze Grote Literatuur moesten eerbiedigen, zelfs al zouden ze er in in hun leven nooit toe komen om er iets van te lezen.  
     De andere uitleg van Reves grap is dat het een poging is om de bewondering voor Grote Kunst op een gepaste manier onder woorden te brengen. Een tikje zelfspot is dan een van die manieren. Maar zoiets ligt niet in eenieders karakter. 
     Ik schreef gisteren een stukje over het verslag dat David Van Reybrouck maakte over zijn audiëntie bij de Paus in het kader van ‘Pope meets artists’. Ik had eerst verkeerdelijk gedacht dat het om een pastiche ging, en ik legde in mijn stukje uit hoe die vergissing mijn appreciatie van het verslag had beïnvloed. Maar tegelijk – ik kan dat niet ontkennen – dreef ik een beetje de spot met Van Reybrouck.
     Alhoewel, waarom eigenlijk die spot? Dat Van Reybrouck zijn trots om tot het illustere gezelschap te zijn toegelaten niet verbergt? Welnee, eerder omgekeerd: hij had het nog duidelijker moeten toegeven. Dat hij zo eerbiedig schrijft over de Vaticaanse gezagdragers als Paus Franciscus met zijn ‘zelfgeschreven tekst’, en over de ‘bijzonder aimabele Portugese kardinaal José Tolentino die ‘nu al getipt wordt als de toekomstige paus’? Welnee, een zekere eerbied voor gezagsdragers vind ik een mooie eigenschap. Dat hij het hele gebeuren zo ernstig beschrijft? Welnee, er is niets mis met wat ernst op tijd en stond. Ik zou zo’n gebeurtenis liever beschreven zien door Jo Komkommer, maar zoiets is een kwestie van smaak. Bovendien is de tekst, op zijn manier, erg goed geschreven. Ik heb er hele stukken van overgenomen en nergens voelde ik de neiging om iets te herschrijven. Als ik citeer van journalisten heb ik die neiging bijna altijd.
 
     Ik geef toe dat Van Reybroucks – en Franciscus’ –  naïeve en hoogdravende woorden over de hoge humanitaire roeping van de kunst slecht passen bij mijn eigen zure opvatting over mens en maatschappij. Maar dat zegt meer over mij dan over Van Reybrouck. Zijn houding is juist bewonderenswaardig. Hij heeft, bij zijn onderzoek naar de gruwelen in het Congolese en Indonesische verleden, veel dieper gekeken in de zwarte ziel van de mens dan ik, en toch heeft hij beslist om het cynisme te laten varen en naïviteit en enthousiasme te omarmen. En het is lang geen uitgemaakte zaak of naïviteit, dan wel cynisme, het meeste schade hebben aangericht in de loop van de geschiedenis.
     Blijft over, en daarmee ben ik weer bij mijn uitgangspunt beland: de barokke manier waarop Van Reybrouck zijn bewondering voor kunstenaars uitdrukt. Paolo Giordano ‘die mij destijds zo diep en dagenlang ontroerd had’, ‘Anselm Kiefer, ‘misschien wel de grootste schilder van onze tijd’, Jean Nouvel, ‘de schitterende Franse architect’, Lauri Anderson ‘de onvermoeibaar innovatieve kunstenaar’, Joana Vasconcelos ‘de Portugese monumentale beeldhouwster die naast mij zat’, de Japanse cellist Issei Watanabe die ‘heel subtiel en lichtvoetig twee dansen uit Bachs onuitputtelijke cellosuites speelde’ en ten slotte –  hij bevond zich immers in de Sixtijnse Kapel –  het ‘wemelende, geniale, rusteloze, felle plafond’ van Michelangelo.
     Begrijp mij goed, ik heb geen moeite met die pletwals van namen. Ik vind dat juist leerrijk. Ik heb bijvoorbeeld de naam gegoogled van Anish Kapoor die door Van Reybrouck vernoemd wordt en vond zo een reeks foto’s van beeldhouwwerken die ik heel aardig vond. Maar als bewondering te beaat wordt, krijgt ze iets lachwekkends. Ik lees met plezier Las Cases en Eckermann, maar schud toch af en toe meewarig het hoofd over hun adjectieven. ‘Ook in zijn flanelletje zag de Olympiër er goddelijk uit,’ pasticheert Bomans de beroemde Goethe-biograaf*. Karel van het Reve, omgekeerd, prijst Tucholsky omdat die niet meedeed aan het ‘voortdurend loven, stroopsmeren en pluimstrijken ten aanzien van Goethe, Schiller, Rembrandt, Socrates, Beethoven en Co’ maar daarentegen die kunstenaars ‘als een gentleman’ tegemoet trad.
      Goed, akkoord, en hoe bewaar je dan je cool als gentleman als je écht een grenzeloze bewondering hebt voor Socrates, Beethoven en Co? Dat is inderdaad een moeilijke kwestie, maar er bestaan wel een paar trucjes. Het eerste is om een bitter ingrediënt toe te voegen aan de stroop. Je vereert Socrates, maar Aristotels vind je een oude zeur. Of je aanbidt Beethoven, behalve zijn eerste, tweede, vierde, zesde en negende symfonie. Zo had Van Reybrouck in de Sixtijnse Kapel minstens één van de honderd kunstenaars kunnen aanwijzen van wie hij ronduit toegaf dat diens werk hem niet lag of van wie hij vond dat het met zijn humanitarisme zo’n vaart niet liep. 
     Het tweede trucje is subtieler. Je vervangt de clichés van de high brow door de clichés van de oningewijde leek. ‘Watanabe speelde twee ‘prachtige’ stukjes uit de cellosuites van Bach, en je zwijgt over hoe ‘subtiel en lichtvoetig’ hij dat deed. De plafondschilderijen van Michelangelo noem je ‘overweldigend’ en je zwijgt over ‘wemelend, geniaal, rusteloos en fel’ – hoe juist die beschrijving ook is. Je schrijft dat de vrouw naast je ‘tranen in de ogen krijgt’ bij het horen van de Bach-stukjes, in plaats van dat ze ‘haar ogen even dept’ (en je vermeldt ook niet dat ze eigenlijk de beeldhouwster Joana Vasconcelos is – het is een van de twee: ofwel de tranen, ofwel de naam). Ten slotte mag je gerust toegeven dat De eenzaamheid van de priemgetallen een ontroerend boek is, maar daarom moet je nog niet preciseren dat die ontroering bij jou meerdere dagen heeft geduurd.
    Generaties leraren Nederlands hebben hun leerlingen voorgehouden dat ze in een boekbespreking niet mochten schrijven: ‘Het was een mooi boek.’ Ook in een professionele recensie is dat een te magere formulering. Maar als men min of meer terloops een boek, film, toneelstuk, schilderij of symfonie wil prijzen, zijn de woorden ‘mooi’, ‘aardig’, ‘prachtig’ en ‘ontroerend’ de beste adjectieven, die dan in hun discretie ook nog eens als understatement kunnen gelden. Gaat het over literatuur, dan mag je af en toe iets schrijven over een ‘meeslepend verhaal’, een ‘nerveuze stijl’ of een ‘scherpzinnige observatie’, maar je moet daarin vooral niet overdrijven. 

       

* Ik weet niet of het een pastiche is van Bomans, dan wel een authentiek citaat. Ik heb Eckermann in het Engels gelezen en herinner mij niet de zin te zijn tegengekomen.

 

8 opmerkingen:

  1. Twee woorden komen bij mij op na het lezen van DvR's stuk: zelfingenomenheid en naïviteit. De vele ronkende adjectieven illustreren hoe blij hij is erbij te horen. De naïviteit was eerder al duidelijk bij de voorstellen voor directe democratie

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Deze reactie is verwijderd door de auteur.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Ik kon er gisteren de vinger niet opleggen waarom de lofzang van DvR me irriteerde. Nu wel. Rake analyse van Philippe. Daarnaast dacht ik vooral: de paus doet maar alsof hij werkelijk gelooft dat kunstenaars gedreven worden door edele motieven. Kunstenaars vinden het net als iedereen prettig welgesteld en bekend te zijn. Dat neemt niet weg dat het vanuit die comfortabele positie mogelijk is om ook de wereld te willen verbeteren. Maar of dat iets met de kerk en geloof te maken heeft?

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Er is als zodanig niks mis met het stuk van Van Reybrouck, maar het is wel des Guten zu viel.

    BeantwoordenVerwijderen
  5. DvR bevond zich op het Vaticaan tussen de fine fleur van de hedendaagse kunstenaars. Het zal zijn ego wel gestreeld hebben. Zijn bewondering voor eea zijn een direct gevolg van de roes die hiermee gepaard gaat. Detail : Paus Franciscus, hoofd van een van de grootste (bij)geloofsgemeenschappen op aarde, verklaart dat deze kunstenaars ' de valse mythes en nieuwe afgoden van vandaag bekritiseren'. Grol.

    BeantwoordenVerwijderen
  6. Het probleem van de bewondering die DVR opbracht voor de kunstenaars in kwestie, is niet dat hij ze koestert of de manier waarop hij die bewondering weergeeft. Zoals gezegd in vorige reacties, zijn stijl is bloemrijk en hij hoeft daar niet van af te stappen als hij kunstenaars bewondert.

    Het probleem is dat zijn beate aanbidding - je ziet, ik vermijd herhaling - niet ontlokt wordt door de lezing of aanblik van dit boek of gindse schilderij. Ze gaat uit naar het selecte kransje dat de paus heeft uitgenodigd, waaronder hem (hij?). Ik wil nog wel geloven dat hij vanuit onzekerheid of de bescheidenheid van ons taalgebied verrast was door de uitnodiging, door zijn vennoten in de pauselijke aandacht zo omstandig te bewieroken, daalde er toch redelijk wat van die geurige lof af op hemzelf.

    Ik ken in persoonlijke kring nog iemand die op zijn facebook regelmatig kirt waar hij nù weer is uitgenodigd, zij het als expert of met een succesvol nevenproject. Die kinderlijke verwondering ergert mij. Ofwel omarm je je statuut zelfzeker, ofwel zwijg je in eerlijke pudeur. Dat coming of age als 50-er is puberaal.

    Dieter

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Natuurlijk mag je 'bewondering' afwisselen met 'aanbidding' enzovoort. Ik zou het ook gedaan hebben. En woorden als 'beaat' kun je haast nooit twee keer in één tekst gebruiken. Dan moet je een synoniem zoeken.
      Ten gronde: de manier waarop DVR zijn bewondering weergeeft doet volgens mij wel terzake. Je kunt die bewondering zo formuleren dat ze zelfbewieroking of kruiperigheid wordt, of allebei.
      Wat zijn 'kinderlijkheid' betreft, ik zou daarmee kunnen leven, als derde weg naast de zelfzekerheid of de pudeur, maar is die 'kinderlijkheid' wel zo authentiek of is het een pose waarachter echte zelfgenoegzaamheid schuilgaat? Ik heb de indruk dat het laatste het geval is, en dan is er sprake van een stilistische fout: ofwel heeft de auteur mij niet kunnen overtuigen van zijn échte kinderlijkheid, ofwel is hij er niet in geslaagd zijn zelfgenoegzaamheid te verbergen.
      Oh ja, Couperus. Ja, dat is denk ik onze grootste romanschrijver. Maar vind je ook niet dat hij veel onleesbare lappen tekst geschreven heeft? Ik las zojuist enkele alinea's van zijn hand over Oostende, met zinnen als 'De zee halfcirkelt er wijd achter, onder een effen lucht van verzonde parelkleur.'

      Verwijderen
    2. Ik beken: ik heb een zwak voor Couperus, dat zo sterk is dat hij met dergelijke beschrijvingen altijd wegkomt bij mij. Waar ik bij elk ander zou denken, komaan gast, schrijf gewoon Nederlands, ben ik bij hem altijd blij als hij onze taal achteloos verrijkt. Ooit heeft hij met zijn romantische brouwsels door mijn zakelijk pantser geboord en sindsdien kan hij niks meer verkeerd doen. Ik lees het ene werk al liever dan het andere maar zijn taal maakt mij altijd blij. Over die gustus is er met mij niet erg disputandum, vrees ik.

      Dieter

      Verwijderen