Het boekje Beter begrip van Jürgen Ceder heeft mij aan het denken gezet. In wezen is het een lijstje, en lijstjes zijn leuk. Als ik nog iets herlees van Flaubert, dan is het zijn Dictionaire des idées recues. Beginnend met A – Académie Française – La dénigrer, mais tâcher d’en faire partie si on peut. Zo’n lemma zegt veel over de mensheid. En ook op Facebook kan ik het meestal niet laten om te klikken op lijstjes: beste films, slechtste films, leukste quotes, aardigste grappen, beroemdste versregels, ergste taalfouten. Zelf heb ik ook wel eens lijstjes gemaakt.
Ik ben nu zinnens een wat langer lijstje te maken die ik in afleveringen op mijn blog kan plaatsen. Mijn lijstje wordt zo mogelijk nog heterogener dan dat van Ceder: drogredenen, maximes, vuistregels, anekdotes, dicta, syndromen …
Ik heb bij het opnemen van de lemma’s slechts drie criteria gebruikt: het moeten begrippen zijn waar ik vroeger al eens over heb nagedacht, ze moeten kunnen worden opgehangen aan een eigennaam – beroemd of niet, fictief of verwijzend naar echte mensen –, en ze mogen niet voorkomen op de lijst van Ceder. Mijn commentaar zal ik proberen kort te houden.
Archimedes – de wet van
Meester Bernard legde ons in het vierde leerjaar het begrip ‘soortelijk gewicht’ uit. Hout was lichter dan water en bleef dus drijven, zei hij, metaal was zwaarder dan water en zonk. Hij vertelde daarbij een leuk verhaal. Een Griekse koning had een gouden kroon besteld, en wilde weten of ze uit zuiver goud bestond, goud dat niet gemengd was met minderwaardige metalen. Eén ding wist men: dat goud zwaarder was dan de meeste andere metalen. Goud was bijvoorbeeld zwaarder zilver. Als er dus zilver in de kroon aanwezig was, zou ze groter zijn, meer volume hebben, dan als ze van zuiver goud was was. Maar er bestond geen formule om het volume van een kroon te berekenen, en als die bestond hadden we die zeker nog niet geleerd. Een balk ja, dat was lengte maal hoogte maal breedte, zover waren we al in het vierde leerjaar.
De rest van het verhaal snapte ik niet zo goed. De koning vroeg aan een zekere Archimedes (287 v.Chr. – 212 v.Chr.) hoe hij kon weten of de kroon van zuiver goud was. Die Archimedes stapte al peinzend in zijn bad, riep ‘eureka’ – heureka – leerde ik later, en legde de kroon op een weegschaal onder water. Daar begreep ik niets van: wat had die weegschaal ermee te maken? Ook in veel latere natuurkunde-lessen zou ik het amper begrijpen.
De rest van het verhaal snapte ik niet zo goed. De koning vroeg aan een zekere Archimedes (287 v.Chr. – 212 v.Chr.) hoe hij kon weten of de kroon van zuiver goud was. Die Archimedes stapte al peinzend in zijn bad, riep ‘eureka’ – heureka – leerde ik later, en legde de kroon op een weegschaal onder water. Daar begreep ik niets van: wat had die weegschaal ermee te maken? Ook in veel latere natuurkunde-lessen zou ik het amper begrijpen.
Ik heb toen voor mijzelf een simpele oplossing bedacht. Je kon een staaf goud nemen, een balk dus, van hetzelfde gewicht als de kroon. Je legde die in een kom water en je mat hoeveel het water gestegen was. Daarna legde je de kroon in het water, en je mat weer hoeveel het water gestegen was. Als het water meer gestegen was, had de kroon een groter volume, en was ze niet van zuiver allooi. Het was eigenlijk een indirecte manier om het volume van een kroon te berekenen.
Gelukkig heeft Archimedes niet aan die eenvoudige oplossing gedacht.
Gelukkig heeft Archimedes niet aan die eenvoudige oplossing gedacht.
Aristoteles – de gulden middenweg van
Wees gerust, lezer, het zullen niet altijd Grieken zijn.
In de poësis, het voorlaatste jaar van het middelbaar, leerden wij over Aristoteles (384 v.Chr. – 322 v.Chr.) en zijn gulden middenweg. Onze leraar Grieks, meneer Debrouwere, vond die middenweg een heel goed beginsel. Hij geloofde ook dat je overal ‘syntheses’ van kon brouwen – tja, die kon ik niet lagen liggen: brouwen-Debrouwere. In elk geval was zijn eigen filosofie, vernamen we in de eerste les, ‘een synthese van de leer van Edmund Husserl, Martin Heidigger en Gabriel Marcel.’ Mijn vrienden en ik, met het radicalisme van onze jonge jaren, geloofden niet zo erg in die gulden middenweg en in die synthese.
Wees gerust, lezer, het zullen niet altijd Grieken zijn.
In de poësis, het voorlaatste jaar van het middelbaar, leerden wij over Aristoteles (384 v.Chr. – 322 v.Chr.) en zijn gulden middenweg. Onze leraar Grieks, meneer Debrouwere, vond die middenweg een heel goed beginsel. Hij geloofde ook dat je overal ‘syntheses’ van kon brouwen – tja, die kon ik niet lagen liggen: brouwen-Debrouwere. In elk geval was zijn eigen filosofie, vernamen we in de eerste les, ‘een synthese van de leer van Edmund Husserl, Martin Heidigger en Gabriel Marcel.’ Mijn vrienden en ik, met het radicalisme van onze jonge jaren, geloofden niet zo erg in die gulden middenweg en in die synthese.
Later veranderde dat. In Amada en later de PVDA leerde ik dat de juiste politieke lijn bepaald werd in de strijd tegen het links opportunisme (waarmee je je vervreemdt van de massa’s) en het rechts opportunisme (waarmee je achter de massa’s aanloopt). Ik gaf daar ooit een uitleg over op een ‘vormingsvergadering’, met talrijke voorbeelden. F.M., die laatst met een groot interview in de krant stond, onderbrak mij. Hoe kon je weten, vroeg hij, waar het midden precies lag, als je de extreme punten naar believen kon verschuiven en als de omstandigheden altijd anders waren? Ik kon daar alleen alleen op antwoorden in de welbekende langue de bois van de kringen waarin ik verkeerde: iets over Lenin die gezegd had dat de concrete analyse van de concrete situatie de levende ziel van het marxisme was.
Ondertussen heb ik begrepen dat de gulden middenweg als argument een drogreden is (ad temperantiam), en als gedragsnorm hoogstens een vuistregel met veel uitzonderingen, zoals dat bij andere vuistregels ook het geval is. Die van extreme situations require extreme measures bijvoorbeeld, die ongeveer het tegenovergestelde voorhoudt.
Maar als reflex en als basishouding is de oude regel van Aristoteles mij lief geworden. De waarheid ligt niet altijd in het midden, de waarheid ligt vaak in het midden. Zelf ben ik eerder centrumrechts, conservatief en economisch liberaal, maar op de as die vandaag zo actueel is, de as populisme-elitisme, stak ik pal in het midden. En daarbij moet ik onthouden dat Aristoteles’ regel niet zozeer bedoeld is voor onze ideologische oriëntatie dan wel voor ons privé-gedrag. Op dat terrein is het een heel redelijke leidraad. Vrijgevigheid is beter dan gierigheid of spilzucht.
Ondertussen heb ik begrepen dat de gulden middenweg als argument een drogreden is (ad temperantiam), en als gedragsnorm hoogstens een vuistregel met veel uitzonderingen, zoals dat bij andere vuistregels ook het geval is. Die van extreme situations require extreme measures bijvoorbeeld, die ongeveer het tegenovergestelde voorhoudt.
Maar als reflex en als basishouding is de oude regel van Aristoteles mij lief geworden. De waarheid ligt niet altijd in het midden, de waarheid ligt vaak in het midden. Zelf ben ik eerder centrumrechts, conservatief en economisch liberaal, maar op de as die vandaag zo actueel is, de as populisme-elitisme, stak ik pal in het midden. En daarbij moet ik onthouden dat Aristoteles’ regel niet zozeer bedoeld is voor onze ideologische oriëntatie dan wel voor ons privé-gedrag. Op dat terrein is het een heel redelijke leidraad. Vrijgevigheid is beter dan gierigheid of spilzucht.
Anselmus – het godsbewijs van
Het godsbewijs van Anselmus (1033 – 1109) gaat ongeveer als volgt: (a) God is het volmaakste wezen dat denkbaar is. (b) Iets wat niet bestaat is minder volmaakt dan iets wat wel bestaat. (c) God moet dus bestaan. Ik heb in een vorig stukje geschreven dat de #MeToo beweging zich met een slogan als ‘Victime, on te croit, violeur on te voit’ in hetzelfde ontologische vaarwater bevond.
Het godsbewijs van Anselmus (1033 – 1109) gaat ongeveer als volgt: (a) God is het volmaakste wezen dat denkbaar is. (b) Iets wat niet bestaat is minder volmaakt dan iets wat wel bestaat. (c) God moet dus bestaan. Ik heb in een vorig stukje geschreven dat de #MeToo beweging zich met een slogan als ‘Victime, on te croit, violeur on te voit’ in hetzelfde ontologische vaarwater bevond.
Laten we de #MeToo slogan eens formuleren op de wijze van Anselmus: (a) Verkrachting is de ergst mogelijke misdaad. (b) Iets wat alleen verzonnen is, kan nooit zo erg zijn als iets wat écht heeft plaatsgevonden. (c) De verkrachting heeft dus écht plaatsgevonden.
Die redenering wordt natuurlijk niet openlijk uitgesproken, neergeschreven of zelfs maar gedacht. Maar ik vermoed dat ze op de achtergrond aanwezig is. Het wordt dan gevaarlijk voor sceptici om hun mond open te doen. Als ze opperen dat een bepaalde verkrachting misschien niet heeft plaatsgevonden, is het alsof ze betwijfelen dat verkrachting een erge misdaad is.
Overigens kun je zowel de redenering van Anselmus en die van de radicale #MeToo-adepten bekijken vanuit de emoties die eraan voorafgaan. Anselmus koestert de wens dat er een volmaakt wezen bestaat. De #MeToo-adepte is verontwaardigd over een mogelijke vekrachting. En vanuit die wens, of vanuit die verontwaardiging, besluiten ze dat het voorwerp van hun wens, of van hun verontwaardiging, bestaat. De emotie treedt hier op zoals God in Genesis: ze schept werkelijkheid uit het niets.
Die redenering wordt natuurlijk niet openlijk uitgesproken, neergeschreven of zelfs maar gedacht. Maar ik vermoed dat ze op de achtergrond aanwezig is. Het wordt dan gevaarlijk voor sceptici om hun mond open te doen. Als ze opperen dat een bepaalde verkrachting misschien niet heeft plaatsgevonden, is het alsof ze betwijfelen dat verkrachting een erge misdaad is.
Overigens kun je zowel de redenering van Anselmus en die van de radicale #MeToo-adepten bekijken vanuit de emoties die eraan voorafgaan. Anselmus koestert de wens dat er een volmaakt wezen bestaat. De #MeToo-adepte is verontwaardigd over een mogelijke vekrachting. En vanuit die wens, of vanuit die verontwaardiging, besluiten ze dat het voorwerp van hun wens, of van hun verontwaardiging, bestaat. De emotie treedt hier op zoals God in Genesis: ze schept werkelijkheid uit het niets.
Appelby, sir Humphrey – het moreel absolutisme van
In de vermakelijke televisieserie Yes (Prime) Minister is Appleby de sluwe, competente, maar amorele kabinetschef van Eerste minister Jim Hacker. Als Groot-Brittanië bijvoorbeeld wapens levert aan dubieuze dictaturen, ziet hij daar geen been in. Maar Hacker is er niet gerust in. ‘We cannot close our eyes, zegt hij, ‘to something that is as morally wrong as this.’ Uit het antwoord van Sir Humphrey blijkt het voordeel van een klassieke opleiding aan Oxford, met bijhorend enkele degelijke cursussen filosofie. ‘Very well, Minister, if you insist on making me discuss moral issues, may I point out that something is either morally wrong or it isn’t. It can’t be slightly morally wrong.’
Een wereld ging voor mij open. Ik had altijd gedacht dat het domein van moraal één grote grijze zone was, en Sir Humphrey – of all people – leerde mij nu dat het wel degelijk een kwestie was van zwart óf wit. Na lang nadenken begreep ik mijn fout. Onze keuzes, beslissingen, handelingen en motieven zijn complex. Als je ze opsplitst krijg je een reeks witte en zwarte vakjes, maar als je die vakjes samenlegt en vanop afstand bekijkt, krijg je een grijs beeld. Je moet daar niet eens een moreel relativist voor zijn*.
In de vermakelijke televisieserie Yes (Prime) Minister is Appleby de sluwe, competente, maar amorele kabinetschef van Eerste minister Jim Hacker. Als Groot-Brittanië bijvoorbeeld wapens levert aan dubieuze dictaturen, ziet hij daar geen been in. Maar Hacker is er niet gerust in. ‘We cannot close our eyes, zegt hij, ‘to something that is as morally wrong as this.’ Uit het antwoord van Sir Humphrey blijkt het voordeel van een klassieke opleiding aan Oxford, met bijhorend enkele degelijke cursussen filosofie. ‘Very well, Minister, if you insist on making me discuss moral issues, may I point out that something is either morally wrong or it isn’t. It can’t be slightly morally wrong.’
Een wereld ging voor mij open. Ik had altijd gedacht dat het domein van moraal één grote grijze zone was, en Sir Humphrey – of all people – leerde mij nu dat het wel degelijk een kwestie was van zwart óf wit. Na lang nadenken begreep ik mijn fout. Onze keuzes, beslissingen, handelingen en motieven zijn complex. Als je ze opsplitst krijg je een reeks witte en zwarte vakjes, maar als je die vakjes samenlegt en vanop afstand bekijkt, krijg je een grijs beeld. Je moet daar niet eens een moreel relativist voor zijn*.
Neem bijvoorbeeld de militaire inval in Irak door de coalition of the willing. Daar waren ongetwijfeld een aantal moreel goede, naast een aantal moreel slechte kanten aan. Een dictator verdrijven is goed – liegen en gevangenen folteren is slecht. Daardoor is het niet eenvoudig een ondubbelzinnig moreel eindoordeel uit te spreken. En daar komen nog eens andere overwegingen bij: internationaal recht, kosten-baten, middelen-doel, emotie-ratio, nationalisme-universalisme.
* Niet iedereen hoef het erover eens te zijn welk vakje wit of zwart is. Dat roept het probleem op van het moreel relativisme.
Je hebt gelijk dat jouw methode theoretisch veel simpeler is: gelijk gewicht, verschillende stijging van water = verschillend volume, dus verschillende dichtheid.
BeantwoordenVerwijderenToch is de schijnbaar moeilijkere methode te verkiezen, omdat een waterstijging in een bad of een kom moeilijk te meten is, zeker in die tijd waarin zeer fijne meetinstrumenten niet voorhanden waren en een licht onzuivere kroon maar een miniem verschil zou tonen, amper waar te nemen met het blote oog. Daarentegen zorgt de omslachtigere methode ervoor dat de balans uit evenwicht raakt, wat wél met het blote oog te zien valt.
Hoe dat werkt: de kroon en de staaf ondervinden beide de zwaartekracht m*g (massa maal gravitatieconstante). Als de kroon niet van zuiver goud is, heeft die een volume V' groter dan het volume van de staaf V. De opwaartse kracht door de waterverplaatsing is voor de kroon d * g * V' en voor de staaf d * g * V (wet van Archimedes). Aangezien de kroon een grotere opwaartse kracht ondervindt dan de staaf en de neerwaartse kracht dezelfde is, zal de balans naar beneden neigen voor de staaf.
Overigens is het geen "waterdichte" methode, want als je een gouden kroon verarmt met lichter zilver en zwaarder lood, kan je nog altijd een voorwerp maken met hetzelfde soortelijk gewicht. 't Is wel precisiewerk.
Dieter
Dat de 'omslachtiger methode' gemakkelijker was om praktisch te realiseren, daar had ik nooit aan gedacht. Wel natuurlijk dat ze een veel rijker natuurkundig inzicht veronderstelt (en teweegbracht).
VerwijderenNeem bewering A = "De waarheid ligt altijd ergens in het midden". Neem de tegengestelde bewering !A = "De waarheid ligt niet altijd in het midden, dus soms in het midden, soms aan de extremen"
BeantwoordenVerwijderenAls we A loslaten op deze twee beweringen, dan krijgen we dat de waarheid soms in het midden ligt, soms in het midden en soms aan de extermen, dus !A. Als we !A loslaten op de twee beweringen, dan krijgen we ook !A. Dus de waarheid ligt soms in het midden en soms aan de extremen.
Lijkt me logisch en waar.
Dieter
Dat is inderdaad een grondige weerlegging van de drogreden 'ad temperantiam'. Maar ik blijf in het politieke debat de extremen met een wantrouwig vooroordeel bekijken.
VerwijderenHet was eerder grappig bedoeld. Ik wantrouw doorgedreven logica, tot zelfs de paradox van Russell, omdat de grondslagen van de wiskunde me gauw voorkomen als taalspelletjes à la "Mijn broek kan in mijn valies, ik kan in mijn broek ..."
VerwijderenDieter