Kindermisbruik in de kerk
Over kindermisbruik in de kerk, heb ik dezelfde mening als iedereen: ik ben tegen. Veel discussies in de marge, boeien mij niet erg. Of we ons nu moeten laten ontdopen? Of de kerk met haar doopregister de GDPR overtreedt? Of Jezus aanraadt de de misbruikers zeven keer te vergeven, of zevenenzeventig keer, of zeventig maal zeven keer, dus 490 keer. Ik houd mij aan de Statenbijbel: ‘zeventigmaal zevenmaal’ (Mat 18:22). Maar ik ken daar niets van. Mark van de Voorde, de gewezen hoofdredacteur van Kerk en Leven, heeft naar eigen zeggen zeventigmaal zevenmaal geprobeerd om vergiffenis te schenken aan de kindermisbruikers en het is hem niet één keer gelukt. Good for him. Het zal de misbruikers niet glad zitten, dat zelfs Van de Voorde hen niet vergeeft. En de gewezen hoofdredacteur haalt ook nog eens vernietigend uit met de molensteen van Mat 18:6.
Wat mij wel interesseert is de vraag hoe groot het aandeel van die kindermisbruikers en neefjesverkrachters was in het totale priesterbestand. Rik Torfs haalde een Amerikaanse studie aan die sprak van 4 procent van de Amerikaanse priesters. JDZ maakt zich daar op zijn facebookpagina geweldig boos om: ‘creatieve omgang met cijfers’, ‘verdraaiing van de waarheid’, ‘bewuste en gigantische onderschatting’ … Daar komen een aantal argumenten bij die naar mijn aanvoelen het woord ‘gigantisch’ niet rechtvaardigen.
Zelf vind ik die 4 procent nogal plausibel. Het zal geen 40 procent zijn, en ook geen 0,4 procent. Zelf heb ik een vieze pastoor gekend die wel eens de kuiten mijn broers kneedde, toen die misdienaar waren, maar ik denk niet dat hij veel verder ging dan dat. Hij deed het zelfs in de aanwezigheid van mijn ouders. Mijn ouders respecteerden hem als pastoor maar als mens noemden ze hem, in ons bijzijn, een onnozele zot. En nu ik verder nadenk over die 4 procent, en over het aantal slachtoffers dat elke misbruiker kon maken, dan zou dat aandeel slachtoffers ook wel eens 4 procent van de katholieken kunnen zijn geweest.
Natuurlijk hebben de papenvreters gelijk als ze beweren dat het niet alleen om die 4 procent gaat, maar om de hele kerk, die systemisch en structureel mee verantwoordelijk was voor het misbruik. Nu zijn ‘systemisch’ en ‘structureel’ woorden waar ik mij aan erger als ze onvoldoende worden gemotiveerd. Laat ik daarom het goede voorbeeld geven en mijn motieven opsommen.
- Celibaat. De regel van het celibaat voor priesters heeft als nadeel dat het enerzijds perverten aantrekt en anderzijds tot misbruik aanzet aangezien het een normale seksuele bevrediging ontzegt. Uiteraard heeft die negatieve invloed van het celibaat niet gespeeld bij de overgrote meerderheid van priesters die geen kinderen misbruikten.
- Seksuele moraal. De kerk had een benepen benadering van seksualiteit waardoor het onderscheid tussen schuldige en onschuldige seksuele praktijken vervaagde. Boudewijn de Groot overdreef maar een beetje toen hij zong over de dominee die het moeilijk had met de nieuwe tijden: ‘want vroeger mocht hij verkonden / de hele zaak is een zonde’. Pastoors waren in hetzelfde bedje ziek als de dominees. Ook voor hen scheelde het niet veel of de hele sekszaak was een zonde. Zo’n opvatting – dat het allemáál zonde is – blijft niet zonder gevolgen. Als je vanaf de kansel decreteert dat masturbatie een doodzonde is, en je stelt in je biechtstoel vast dat een heel groot aantal mensen het ‘uit zwakheid’ tóch doet, dan denk je onwillekeurig dat kindermisbruik ook wel zo’n ‘zwakheid’ zal zijn.
- Autoritaire verhoudingen. De kerk onderschreef een autoritaire verhouding tussen pastoor en parochianen. Die maakte dat de parochiaan het niet altijd aandurfde om iemand aan te klagen die hij had leren zien als een boven hem gesteld gezagsdrager.
- Solidariteit. Een gevoel van solidariteit hoort bij het lidmaatschap van een club. Dat is bij de katholieke kerk niet anders. Het is onderdeel van het systeem en de structuur. Ik heb een vriend met wie ik goed en open kan praten over de meest delicate onderwerpen. Die vriend heeft meer banden met de kerk dan ik, en op zeker moment sprak ik van die ‘neefjesverkrachters die in de gevangenis thuishoorden.’ Mijn vriend schrok van mijn woordgebruik. Hij was het met mij eens, dat wel, maar die ruwe uitdrukking had zijn solidariteitsgevoel gekwetst. Sterkere vormen van solidariteit kunnen leiden tot vergoelijking en verzwijging van misbruiken van andere clubleden.
- Onmisbaarheid. De kerk zag zichzelf als een onmisbare voorwaarde voor het eeuwige geluk van de gelovigen waardoor op de utilitaire balans de belangen van de kerk – haar reputatie bijvoorbeeld – altijd zwaarder wogen dan de belangen van de slachtoffers.
- Biechtgeheim. De regel van het biechtgeheim maakte dat het misbruik, dat men natuurlijk het liefste opbiechtte aan een rondreizende pater, niet ter ore kwam van zijn eigen verantwoordelijken. Deze biechtgeheimregel is absoluut en dus veel strakker dan de beroepsgeheimregel die voor sommige beroepen en voor sommige hulpverleners geldt.
- Kerkelijk recht. Het kerkelijk recht had slechts lichte straffen voor kindermisbruik. Slechts sinds 2021 kan een kan een priester wegens kindermisbruik uit zijn ambt worden ontzet.
- Preventie en straf. Als de kerkelijke instanties op de hoogte werden gesteld van (mogelijk) kindermisbruik, werd de misbruiker in de meeste gevallen overgeplaatst. In het beste geval werd daarmee voorkomen dat hij opnieuw misbruik zou plegen. Soms werkte die preventie. Maar daarmee had de kerk zich onttrokken aan de burgerplicht om de misdaad te melden aan het wereldlijk gezag dat als enige een gepaste straf kan uitspreken. Nochtans had de vroegere inquisitie wél de gewoonte had om ketters over te leveren aan het wereldlijk gezag dat dan de martelmoord uitvoerde.
Evras en Sensoa
Gisteren publiceerde De Standaard een opiniestuk van Griet Vandermassen over de Evras-Gids. Vandermassen vond dat het hoofdstuk over genderidentiteit ideologisch gekleurd was. Het was problematisch, schreef Vandermassen, dat men leerkrachten aanraadt om een kind van 9 met genderdysforie zomaar als trans te aanvaarden, terwijl er 80 procent kans is dat het om een snel voorbijgaande fase gaat.
Vandaag wordt in dezelfde krant de andere klok geluid. En dat gebeurt onder de vorm van een interview met ‘twee personen die vanuit de praktijk kunnen vertellen wat kinderen wel en niet aankunnen.’ Het gaat om een beleidsmedewerker van Sensoa en de coördinator van het genderteam UZ-Gent.
Dat is prachtig: woord en wederwoord. Alleen zou ik dat wederwoord ook in de vorm van een opiniestuk geplaatst hebben. Dan konden de beleidsmedewerker en de coördinator in de inleiding nog altijd omschreven worden als ‘personen die vanuit de praktijk kunnen vertellen wat kinderen wel en niet aankunnen.’
Martha, de stropdas en de hoofddoek
De koppen van Knack die ik in mijn mailbox krijg, schudden mij telkens weer wakker uit mijn intellectuele en morele lethargie. Hoe weten mannen met een stropdas wat een uiting van religie is en wat een kledingstijl? – Martha Balthazar. Die stropdas trekt meteen mijn aandacht. Ik draag meestal een stropdas, en voel mij dus aangesproken.
Ik meen, na enig nadenken, het antwoord te kennen op Martha’s vraag. Mannen met een stropdas weten niet, of althans niet met zekerheid, of een monnikspij, een pijpekrul links en rechts, een rood met gele jurk, een zorgvuldig geknoopte tulband, een monochrome jihab of een wijdse boerka uitingen zijn van religie dan wel een kledingstijl. Als ik een motorrijder zie voorbijsnorren met blote armen, een leren vest, een Duitse helm, en een hakenkruis op die helm, dan weet ik ook niet of dat een uiting is van een politieke overtuiging of een fashion statement. Ik vermoed eigenlijk het tweede.
Ik zou ondertussen als schooldirecteur geen van bovenvermelde items toelaten in mijn klaslokalen en op mijn speelplaatsen. En als klant zou ik winkels mijden waar iemand met sommige – niet alle – bovenververmelde items is uitgedost.
Mijn dochter van tien kreeg van haar vader voor haar verjaardag een boek over travestie. Ze had gehoopt op het paard van Barbie.
BeantwoordenVerwijderenArm kind. Opgezadeld zitten met zo'n ouwe baas.
VerwijderenWas wel 20 j geleden...
VerwijderenHoewel ik zelf nav deze reeks de financiering van de Kerk nog eens luidop in vraag heb gesteld, ben ik het met je eens dat de timing van die vraag moreel opportunistisch is. I stand dus ietwat corrected. Toch is het nu eenmaal zo dat je latent bepaalde meningen koestert, die plots aan de oppervlakte komen door dergelijke publieke aandacht. Ik ben dus ook ietwat mild voor mezelf.
BeantwoordenVerwijderenIs het voor mij zeer duidelijk dat geen enkele religie hoort gesponsord te worden door de staat, dan ben ik anderzijds absoluut niet voor het verbod op uiterlijkheden die een religie weerspiegelen, precies omdat die religie voor mij irrelevant is en ze inderdaad amper te onderscheiden valt van een stijlkenmerk. Een vrouw met een hoofddoek aan het loket, een man met een kruisje aan een ketting, ... het kan voor mij allemaal. Een hakenkruis zou me verrassen en omwille van de nagedachtenis aan de vernietigingskampen, mag het voor mij op de verbodslijst, maar dat geldt zeker ook voor een badge met Stalin erop, en zo kan ik er nog wel een paar bedenken. Op een dag moeten we de Indische swastika misschien gewoon in ere herstellen, net als het gros van de door de nazi's mismeesterde symbolen.
Dieter
Natuurlijk mag er geen verbod komen op uiterlijkheden die religie (of een andere duidelijke ideologie) weerspiegelen, maar ...
Verwijderendat betekent niet dat die uiterlijkheden in ALLE contexten moeten worden toegelaten (school, loket ...). De hoofddoek is een religieus symbool, en het niet toelaten van hoofddoeken in bepaalde contexten is een laïcistisch symbool. Ik zou dat laïcistisch symbool vroeger niet nodig gevonden hebben, in de huidige context vind ik het opportuun.
'omdat die religie voor mij irrelevant is' ... helaas kunnen we niet altijd beslissen wat voor de maatschappelijke evolutie relevant is. De huidige stand van zaken in het Westen is dat religie in bepaalde contexten irrelevant MOET zijn, en daar hoort een verbod op religieuze symbolen bij.
Een hakenkruis kan inderdaad doen denken aan de vernietigingskampen die redelijk recent zijn, maar een hoofddoek kan doen denken aan Iraanse toestanden die ook recent zijn.
Het is overigens een mooie gedachte dat misschien in de toekomst zowel de hoofddoek als de swastika voor iedereen irrelevant zullen zijn.